Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
J.W. Oerlemans
| |
[pagina 147]
| |
De versteningEr viel vrijwel niets meer te leven.
Wel werden er nog stenen geboren
uit een bekken van steen -
het puin lag tot de horizon
er walmde nog wel wat
uit slaapkamers maar plotseling
hield het allemaal op: de angst
en de stank en de liefde
alles was steen geworden
en voordat iemand ervan wist
lag het puin al eeuwen
te verweren in de slagregen.
| |
[pagina 148]
| |
De stoetNaast de bossen leef ik -
soms lijkt de dood al voorbij,
de wind voor altijd neergevallen
in onbewegelijke kuilen
of ik niets meer doen kan
dan neerzitten op de veranda
dan kijken naar de ziekelijke stilte
aan de overzijde van het land
zo sta ik bij het uitgeputte huis
aan het hoofd van een menigte
die niet bestaat, of achteraan
een verschrikkelijke stoet.
| |
[pagina 149]
| |
De weideHet is een kleine weide
met wilgen door de bliksem gedood
met een rampzalig hek waar 's avonds
wat lage zon door komt
zelfs vogels zijn er niet
alleen honderden stomme ruggen zijn er
van stammen en van neergeslagen riet
maar het is zacht aan de voeten en stil aan de oren
en aan de ogen is het onverstoorbaar groen en licht.
| |
[pagina 150]
| |
Het begripMeermalen is het begrip gekomen
dat dit alles zo moet
meermalen is het ook weer verdwenen
want het moet niet zo
het meeste moeten is zo verkeerd
dat wij maar denken dat het moet
dat wij maar sterven
omdat het moet.
| |
[pagina 151]
| |
MiddernachtenEr is een zwerm om mij heen van middernachten -
zomernachten als muggen gestorven
zij zijn opgestaan uit de vijvers,
een luchtvloot van nachten
zij voeren manen over mij heen en gezonken schepen
zij draven geluidloos over de verte
zij klimmen omlaag uit de kruinen
als treurige bloesemgeuren
laten wij ons daar uitstrekken
op het oude verduisterde gras
als wij duizelig zijn van denken
en van verdwazingen en van herinneringen.
|
|