Maatstaf. Jaargang 10
(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
Als eens mans handdit is niet het gebed van die
voor dovemans oren zegt,
regen tot op het merg,
wie roest het mes niet
op de keel zo van water
dat de spraak stikt,
alleen wij steken niet
maar treuzelen treuzelen
met ons laatste verlangen.
| |
Offerwijwater tussen god en mij,
de regen kruist geen kerk
| |
[pagina 135]
| |
dan het lijk van de profaan
die in een lus ontsteeg
aan een keel haat,
in zijn hand speelt een radio
met een boodschap over licht
wolken en neerslag.
| |
Recordhier lijdt het leven
geen twijfel meer
dan afstanden,
inktvogelzwarte sarah,
de kringen van hand en oor
verkrassen op papier,
er is niet meer
dan cirkelende liefde
dan jagen om een rotonde.
| |
Nude spanning in dit gedicht
slaat af op het onvermogen
de lucht aan te randen
op adem voor het nageslacht,
op deze grond blijft alles negatief,
doden die nooit knikken
als zij mensen horen bidden
nemen ons langzaam aan.
| |
[pagina 136]
| |
Horeblezen wij nog een bloem,
de wereld sluit niet
op stel en sprong,
vannacht zingen de doden
zich weer lucht en regen in,
dit gaan wij langzaam doen
wij blijven een aarde.
| |
Van mijde vlag van dit papier
waait voor wolken en zand,
in de groeve van een hand
raak ik aan een atmosfeer
van ingesneeuwde afbraak,
doe ik aan dag vier ik
omfloerst de dichter.
|
|