Maatstaf. Jaargang 10(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 115] [p. 115] Louis Ferron Kleine krijgskunde 1 Ben ik een koperen krijger in het krijgstuig van hongerige paarden snellend over de Romagna en als het te laat is [zoals gewoonlijk] broed ik in mijn flardend ei de bronnen uit voor een nieuwe historie. 2 De donkere kelers brullen nu onhoorbaar in de duizelingwekkende koepel geen vorst is in staat de kerels te doen zwijgen als zij naar de benen grijpen van de oude nonnen die ouder worden nog als zij krijsend achterovervallen in de harige wolk van hun habijt. 3 Zijn de woedende pausen in hun te kleine bedden gekropen [pagina 116] [p. 116] in vol ornaat d.w.z. getooid met het dwingende kleed van hun zusters waarop de blazoenen van duizenden bastaards bol staan van de tiara's die zij verbergen dan laten zij de legers aanrukken voor een stiekem schaakspel onder de dekens. 4 Heet is het en vroeg in de morgen als de ruiter bemerkt dat zijn paard het verdomt om nog verder te lopen geen vloeken baat noch het nijdig trappen tegen de schoften heet is het en vroeg in de morgen als de ruiter met een zorgvuldig in zijn buik geplant mes opbloeit in zijn bloed. 5 Iets in mij krimpt een plein vol bewapende vogels een scherpe schutter blatend in de duizenden belforts een kurassier zonder borst zonder wering zonder kolder vol lachende lijken. [pagina 117] [p. 117] 6 Het huis van de doder [zijn huid zijn recht van leven] staat als de rituele slang in het duister en gorgelt en lacht in de kraakbenen knuistjes tot het uiteenvalt in de wond van morgen een dag vol verwonderde wonden. 7 Let wel heren dit is een zaak van beleid een van ons gijzelt de koning en de anderen verkrachten zijn vrouwen daarna verzamelen wij ons op het punt van verzadiging er zijn nog veel steden te veroveren. 8 De huurlingen in de trappelende kooi wachten met ongeduld op het eerste geluid van brekende muren dit verschaft hun het recht om met zwetende lichamen tot de lies bebloede lichamen [pagina 118] [p. 118] en met vier vingerige handen de stad in te gaan en te bevuilen met hun blaffende geil. 9 De nog vroege kanonnen met korte lopen en dikke buiken staan hijgend op de velden men brengt een lont in en het verwoestende ei verlaat de schede reeds tuimelen de eerste kantelen op de onwetendste vrouwen. 10 Met krijsende banieren en dampende paarden voltrekt zich de bloedgang op het blanke veld begeerte lansiers kruipen uit hun gewichtige wapen en boren ronde gaten in de huid van de te trage vluchters en de generalen [alweer de generalen] verstoken hun linten op de brandend gestapelde vrouwen. [pagina 119] [p. 119] 11 Hoorbaar de bom die krakend de gestolde hemel verrast in een schijnheilig schijnen van duizenden zonnen terwijl het slib door de straten sukkelt verzadigd met de vermoeide zieners de verminkte hoorders. 12 Eens zullen wij een zijn in het bloed dat wij dragen als gekrakeleerde jassen rond onze borsten en het laatste resterende oog eendrachtig gericht op de vijand die onze doden besteelt en wij zullen lachen met de gezamenlijke van gif doortrokken mond als men ons met de lijken verwart. Vorige Volgende