Maatstaf. Jaargang 10(1962-1963)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 81] [p. 81] A. Roland Holst [Gedichten] Een gesprek Een sterk oud man, zijn tors een stam, zijn bloed hars- nog even dwars als jaren her- daar zat ik weer tegenover hem, stem tegen stem, kortaf, en vaak in tegenspraak over de mens aan de verste grens. Toen, opeens, viel het mij in: ‘Ik berust nooit’. En hij: ‘Zo ooit, zin of geen zin, daar zijn wij het eens’. [pagina 82] [p. 82] Ballade Eens, voor wie 't maar horen wilde, voerde hij hoge taal. Maar zijn stem sloeg door, zijn bloed verkilde, zijn huid werd schraal: een hees man, die zichzelf vertelde zijn koud verhaal. De landstreek om zijn huis ontvolkte - geen weg had meer verkeer. Zijn vensters zagen uit op wolken of op leeg weer. Dagelijks dook hij naar zijn kelder en dronk wat die nog bood. Zo zou hij doodstil zijn verwilderd tot aan zijn dood. Maar hij had vroeg in zijn lang leven aan zee een kind verwekt - dat was daar gebleven, en kind gebleven, na zijn vertrek. Haar moeder had haar niet behouden, en nooit behoed. Die had de lusten wel der vrouwen, maar ander bloed. Een avond dat hij zat te drinken, en aan haar dacht, [pagina 83] [p. 83] hoorde hij aan zijn venster zingen: ‘Ik blijf vannacht, en morgen blijf ik, en al je dagen, als je mij open doet’. Hij hoefde zich niets af te vragen: daar zong zijn eigen bloed - Zijn wilde kind, daar was zij gekomen met de zeewind, bijna te laat - maar zij was gekomen, zijn wilde kind. Zingend en spelend is zij gebleven, tot zij, een ochtend, zijn laatste brood deelde met de wilde meeuwen, en hem toen zijn ogen sloot. Vorige Volgende