Maatstaf. Jaargang 9
(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 943]
| |
K. Kawáfis
| |
[pagina 944]
| |
KaarsenDe dagen van de toekomst staan daar voor ons
als een rij aangestoken kaarsen -
gouden, warme en sprankelende kaarsen.
De afgelopen dagen blijven achter,
een droeve rij van uitgedoofde kaarsen;
de meest dichtbije walmen rook nog uit,
koude kaarsen, gesmolten en verbogen.
Zo wil ik ze niet zien; mij bedroeft hun vorm,
en mij bedroeft hun vroeger licht dat ik mij nog herinner.
Ik kijk vooruit naar de aangestoken kaarsen.
Ik wil mij niet wenden, ik wil niet huivren en zien
hoe snel de duistre rij zich lengt,
hoe snel de uitgedoofde kaarsen zich vermeerdren.
| |
[pagina 945]
| |
De stadJe zei: ‘'k Zal naar een ander land gaan, naar een andre zee.
Er moet een betere stad dan deze zijn te vinden.
Iedere poging van mij is van tevoren reeds verdoemd;
en mijn hart - reeds dood - begraven.
Mijn geest zal blijven toeven in dit moeras.
En waar mijn oog zich keert, en waar ik kijk:
droeve ruïnes van mijn leven zie ik hier,
waar 'k zoveel jaren doorbracht, verwoestte en bedierf’.
Nieuwe landen zul je niet vinden en ook geen andre zeeën.
De stad zal je vervolgen. Over dezelfde wegen
zul je dolen. En door dezelfde buurten zal je dwalen;
en in dezelfde huizen zul je vergrijzen.
Altijd zul je aankomen in deze stad. Al het andere - hoop maar niet
er is geen schip voor jou, er is geen weg.
Zoals je je leven hier verwoestte
in deze kleine hoek, zul je het in de hele wereld bederven.
| |
[pagina 946]
| |
Heel zeldzaamHij is een oude man. Uitgeput en gebogen,
aangetast door de jaren en het wilde leven,
schrijdt hij langzaam stappend door de steeg.
Maar als hij zijn huis betreedt
om zijn ellende en zijn ouderdom daar te verbergen, bestudeert hij
het aandeel dat hij in de jeugd nog heeft.
Jonge mensen zeggen nu zijn eigen verzen.
Voor hun levendige ogen trekken zijn visioenen voorbij.
Hun sterke wellustige gedachten
en hun welgevormde strakke vlees
worden ontroerd door zijn getuigenis van schoonheid.
| |
[pagina 947]
| |
Een grijsaardAchter in het lawaaiïge café
zit over tafel gebogen een oude man,
zonder gezelschap; een krant ligt voor hem uitgespreid.
En in de wrok van zijn ellendige ouderdom
denkt hij hoe weinig hij de jaren genoten heeft
toen hij nog kracht, gezag en schoonheid bezat.
Hij weet dat hij heel oud geworden is, hij voelt het en hij ziet het.
En toch lijkt hem de tijd dat hij nog jong was,
pas gister. De afstand klein, de afstand klein.
Hij meent dat de Voorzichtigheid hem heeft bedrogen;
dat hij haar altijd heeft geloofd - O welk een waanzin! -
de leugenares die zei: ‘Morgen. Je hebt nog alle tijd’.
Hij herinnert zich zijn beheerste hartstocht; en hoeveel vreugde
hij offerde. En iedere verloren gelegenheid
plaagt zijn beperkt verstand.
... Maar van het vele denken en herinneren
wordt de oude grijsaard duizelig. Hij slaapt in,
geleund over de tafel van het café.
| |
[pagina 948]
| |
StemmenAanbeden en geliefde stemmen
van hen die stierven en van hen
die voor ons verloren gingen alsof zij gestorven zijn.
Soms spreken zij in onze dromen;
soms hoort de geest hen in gedachten.
Met dit geluid keren zij weder:
geluiden uit de eerste poëzie des levens -
als verre muziek, wegstervend in de nacht.
| |
[pagina 949]
| |
VerDeze herinnering zou ik willen zeggen...
Maar ze was reeds weggedoofd ... alsof er niets van bleef -
want zover achter mij ligt zij in de eerste jaren van mijn jeugd.
Een huid als van jasmijn ...
Op die dag in augustus - was het augustus? - op een avond ...
Nauwelijks herinner ik mij de ogen, zij waren, meen ik, blauw ...
Ach ja, zij waren blauw, het blauw van een saffier.
| |
[pagina 950]
| |
Dagen van 1903Ik vond ze niet terug - de zo vlug verloren gegane.
de liefelijke ogen, het bleek
gelaat ... op de nachtelijke weg ...
Ik vond ze niet terug - bij toeval slechts verkregen,
zo makkelijk verlaten
en daarna met zoveel pijn begeerd.
De liefelijke ogen, het bleek gelaat,
die lippen, ik vond ze niet terug.
| |
[pagina 951]
| |
GrijsKijkend naar een half-grijze opaal
herinner ik mij twee grijze ogen,
die ik eens zag, wel twintig jaar geleden ...
....................................
Een maand lang beminden wij elkander.
Daarna vertrok hij; ik geloof naar Smyrna,
om daar te werken, wij hebben elkaar niet weer gezien.
Zij zullen lelijk geworden zijn - als hij nog leeft - de grijze ogen;
zijn mooi gelaat vervormd.
Geheugen, bewaar het zoals het was.
Geheugen, breng mij van deze liefde,
vanavond, zoveel je kunt terug.
|
|