Maatstaf. Jaargang 9
(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 922]
| |
Pierre H. Dubois
| |
[pagina 923]
| |
schoenmaker aangetroffen en boekhandelaren konden hem evenmin vertellen waar de schrijver precies woonde. Hij stond op het punt, inlichtingen bij de politie te gaan inwinnen, toen hij op straat aangesproken werd door een verwaarloosde slavisch uitziende man met een vreemd accent, die hem vroeg of hij geen behoefte had aan danslessen, en zo niet, of hij dan niet iemand anders kende die hetzij danslessen, hetzij Franse of Duitse taalles nodig had. Emants vroeg de man of hij Duitser was; hij bleek Oostenrijker of liever Kleinrus te zijn en in het verdere gesprek bleek hij bovendien de schrijver Toergenjew - die hij tot Emants' voldoening als ‘filosoof’ kwalificeerde - te kennen en diens adres te kunnen meedelen: rue de Douai 50. Emants ging erheen, maar over de ontmoeting zelf deed hij geen mededelingen, behalve dat de Russische schrijver hem bevestigde pessimist te zijn. Aan zijn voornemen om met Toergenjew in correspondentie te treden heeft hij ongetwijfeld eveneens gevolg gegeven. Brieven zijn er wel niet bewaard gebleven, maar uit een verklaring van Arij PrinsGa naar voetnoot1) weten wij dat J.J. van Santen Kolff, vriend en mederedacteur van Emants aan De Banier en verzamelaar van autografen, een brief van Toergenjew aan Emants in zijn bezit had. Bovendien haalt Emants een zinsnede uit een brief van Toergenjew aan. In zijn artikel zegt hij: ‘hij zelf schreef mij eens: “J'ai toujours t^aché de rendre fidèlement la physionomie humaine, seule chose qui m'intéresse et dont la variété est du reste méprisable”’.Ga naar voetnoot2) Prof. dr. F.C. Driessen, die in zijn inaugurale rede, Turgenev gezien door Nederlandse Tijdgenoten,Ga naar voetnoot3) de studie van Emants bespreekt, geeft in plaats van ‘méprisable’ het woord ‘inépuisable’ en tekent daar in een noot bij aan dat dit een conjectuur is van hemzelf, omdat ‘méprisable’ z.i. nauwelijks een zin geeft. Ofschoon men, juist bij Toergenjew en Emants, met handhaving van het woord ‘méprisable’, aan deze zin wel een zin zou kunnen geven, is de veronder- | |
[pagina 924]
| |
stelling van prof. Driessen niet uitgesloten. Niet alleen wordt de zin gemakkelijker begrijpbaar [misschien zelfs té gemakkelijk: het beweerde wordt dan immers vrij banaal], maar de lezing ‘méprisable’ voor ‘inépuisable’ is vanuit het handschrift van Emants zeer goed denkbaar. Wij bezitten het handschrift van dit opstel niet, maar uit het beeld dat de andere manuscripten opleveren kan dat toch wel met grote zekerheid worden gezegd. Ik haalde de door Emants geciteerde zin van Toergenjew overigens minder aan om te bewijzen dat zij inderdaad een briefwisseling onderhielden of om er opmerkingen over de conjectuur van een woord aan te verbinden, dan wel omdat hier een van de motiveringen ligt van de aantrekkingskracht die de Russische auteur op de Nederlandse uitoefende. Prof. Driessen zegt er, waar hij de betreffende zin aanhaalt, terecht over dat volgens Emants die menselijke fysionomie in het algemeen bepaald wordt door erfelijkheid en slechts voor een gering deel door opvoeding - verklaring die men inderdaad woordelijk onder de pen van Emants in dit artikel vinden kan. Deze voegt daaraan toe: ‘Aanvankelijk kent de mensch zichzelven niet, maar schept hij zich in de fantasie een beeld van de persoonlijkheid, welke hij verwezenlijken wil. Zelden, misschien nooit, stemt dat beeld geheel met de persoonlijkheid overeen, welke hij inderdaad verwezenlijken zal. Zijn onbewuste natuur drijft hem - ondanks alle redeneringen - in de een of andere richting voort; aan zijn daden leert hij min of meer zijn waar karakter kennen, en zoo wordt het leven de overgang van zelfbedrog tot zelfkennis, van onbewust bestaan tot zelfbewust handelen. Daar dit proces een ontgoocheling is zal het immer met smart verbonden zijn, maar die smart is niet altijd even sterk. Het hevigst is zij waar het fantasiebeeld het meest van het ware verschilt, en dat verschil het volkomenst begrepen en gevoeld wordt; bijna onmerkbaar wordt zij in oppervlakkige naturen in wier verbeeldingskracht, door de onbewuste aandriften gemakkelijk beheerscht, het onduidelijke fantasiebeeld spoedig uitgewischt en het verschil dus te nauwernood waargenomen wordt’.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 925]
| |
Het is een zeer belangrijke passage en niet in de laatste plaats omdat Emants zelf hier het woord ‘ontgoocheling’ gebruikt, maar tegelijkertijd laat zien dat de ontgoocheling waarvan bij hem sprake is, in plaats van een seksuele oorsprong te hebben, zoals vaak wordt beweerd, in navolging van de mening van dr. F. Boerwinkel in De Levensbeschouwing van Marcellus Emants,Ga naar voetnoot1) een proces is van geen andere aard en inhoud dan de tragische ontdekking - en niet op één punt maar over de gehele lijn - van het verschil tussen de werkelijkheid van de mens en de voorstelling die hij van zichzelf en van zijn soort heeft. In dit perspectief is ook het woord ‘méprisable’ in de brief van Toergenjew niet zo moeilijk te begrijpen...Ga naar voetnoot* Van belang is de passage vooral voor het begrip van Emants' eigen werken. Het is dit psychologische proces, dat hij als kern van alle grotere werken van Toergenjew aanwijst en waarover hij zegt dat ‘het doel van zijn arbeid is bereikt, wanneer hij ons in het zieleleven van zijn held dat langzaam of plotseling ontwaken uit den droom, waarin hij bevangen was, zoo duidelijk mogelijk heeft doen aanschouwen’, - het is dit proces dat men in Emants' eigen boeken terugvindt, niet - uiteraard - omdat hij het bij Toergenjew zo bewonderde, maar omdat het zijn éigen proces was. Emants spreekt in dit opstel op verschillende plaatsen over het pessimisme. Ik blijf er even bij stilstaan, omdat men de | |
[pagina 926]
| |
gewoonte heeft het pessimisme van Emants in hoofdzaak te verbinden met dat van Schopenhauer. Dit is maar zeer ten dele aanvaardbaar, al kan men bepaalde overeenkomstige denkbeelden en zelfs uitingen bezwaarlijk ontkennen. Hijzelf verwijst intussen minstens even vaak naar Von Hartmann, wiens Philosophie des Unbewußten [1869] hij, naar uit boeken en brieven blijkt, nauwgezet bestudeerde; maar een consequente lezing van zijn schrifturen toont aan dat Emants in het algemeen de pessimistische stroming van nabij volgde zonder een bepaald systeem aan te hangen, als dilettant in de zuivere betekenis van het woord, als schrijver en denkend mens en niet als filosoof, tenzij wederom in de letterlijke betekenis. Er is dan ook geen sprake van dat men Emants als een ‘Schopenhaueriaan’, in de zin van volgeling van Schopenhauer, zou mogen aanduiden. Boerwinkel, die door de aard van zijn onderwerp in zijn proefschrift uitvoeriger op dit aspect van Emants inging, moest dan ook in het hoofdstuk dat hij aan Emants' levensbeschouwing en de wijsbegeerte van Schopenhauer en Von Hartmann wijdde,Ga naar voetnoot1) mede op grond van een uitspraak van Emants zelf, in een rede die hij voor de afdeling Den Haag van de Bond van Nederlandse Onderwijzers hield en waarvan het beschouwend gedeelte in Groot Nederland werd afgedrukt onder de titel ‘Hoe Loki ontstond’,Ga naar voetnoot2) concluderen dat Emants in Schopenhauer niet zozeer zijn leermeester heeft gezien, dan wel een congeniale geest. Als grondslag van overeenkomst wordt dan aangeduid dat beiden het pessimisme als de enig mogelijke levensbeschouwing hebben gezien. Dit valt niet te betwisten, maar het is een overeenkomst die bepaald niet voor Emants en Schopenhauer alléén geldt! Emants heeft in feite zijn argumenten overal gezocht waar hij ze kon vinden; de veronderstelling lijkt mij echter geoorloofd dat hij minstens zo gelukkig was in iemand als Toergenjew een geestverwant te ontdekken. Het gaf hem in elk | |
[pagina 927]
| |
geval aanleiding om in zijn studie over hem de gelegenheid te benutten de betekenis van het woord ‘pessimist’ te ontdoen van verkeerde interpretaties. Daartoe behoort, zegt hij, de opvatting dat een pessimist een ‘grompot’ of een materialist zou moeten zijn, en ook het dwaze denkbeeld dat alles altijd misloopt en men dus het hoofd maar in de schoot moet leggen of zelfmoord plegen: zelfs Schopenhauer predikt dit niet en Von Hartmann houdt uitdrukkelijk ‘leven en werken’ voor. ‘Het pessimisme’ - vervolgt Emants dan - ‘is geen gevoelsmaar een verstandszaak, uit waarneming ontsproten en door redeneering gesteund. Het beweert, dat in de wereld het leed het genot overheerscht en zal blijven overheerschen, dat het leven een doel heeft hetwelk slechts door het lijden te bereiken is en dat ieder, die leeft, op zijn gebied, tot de ontwikkeling van het menschdom medewerken moet. Hoe onbestrijdbaar het pessimisme als zoodanig is, bewijzen alle pogingen om er een andere leer tegenover te stellen, die steeds transcendent het batig saldo aan geluk in een leven hiernamaals of in een volgend bestaan in de vierde ruimte-dimensie moet stellen’. [Emants noemt hier de christelijke leer als voorbeeld en beroept zich op de Oostenrijkse filosoof Lazar von Hellenbach, wiens kort tevoren verschenen tweede deel van Die Vorurtheilen der Menschheit hij toen juist las.Ga naar voetnoot1) ‘Waarin het kwaad van het pessimisme ligt moet nog altijd aangetoond worden. Dat het de arbeidskracht vernietigen zou is onwaar, daar het zich volstrekt niet kant tegen het bestaan van een doel voor het leven. Dat het de opgeruimdheid doodt is een even onhoudbare bewering, daar het integendeel voor vele ontgoochelingen behoedt, en bovendien de redeneering veeleer afhankelijk is van de gemoedsstemming dan omgekeerd’.Ga naar voetnoot2) Prof. Driessen acht de studie van Emants over Toergenjew ‘werkelijk een voorbeeld van ontledend meesterschap in onze critische literatuur die aan ‘De Nieuwe Gids’ vooraf- | |
[pagina 928]
| |
gaat’.Ga naar voetnoot1) Ik geloof dat dit vermogen, een der voornaamste elementen van kritiek, de hoofdoorzaak is van Emants' onophoudelijk uitgedrukt misnoegen over de kritiek, veel meer dan verbittering over een minder gunstig oordeel, zoals o.a. Haverkorn van Rijsewijk meende. Ook dit is, zij het terloops, een facet van Emants' Toergenjew-studie dat ik niet onvermeld zou willen laten. Maar er is nog een laatste punt in dit verband dat aandacht verdient. En dat is Emants' verhouding tot de evolutie van de literatuur. In de eerste bladzijden van zijn beschouwing spreekt hij erover en het is, geruime tijd vóór de tachtigers en veel ingrijpender, een zeer duidelijk, welbewust en weloverwogen standpunt, overwogen niet enkel in de betekenis van bestudeerd bij buitenlandse schrijvers, maar tegelijk als verkenning van eigen, persoonlijke waarheid. Emants stelt vast dat de woorden romantisch en onwaar in de literatuur bijna tot synoniemen zijn geworden. De leesbibliotheken zitten vol, zegt hij, met gefabriceerde verhaaltjes die poëtischoptimistisch eindigen over helden ‘wier aderen met deugd in plaats van bloed zijn gevuld’. Als voor alles wat leven heeft, geldt ook voor de kunst dat zij sterft, als zij zich niet ontwikkelt. Dat betekent in onze tijd, oordeelt Emants, een verbetering van wetenschappelijk gehalte, een strengere vraag naar waarheid en een dieper onderzoek naar de kern van dat ware. En hij haalt Jules Lemaître aan over Flaubert, waar hij schrijft: ‘Qu'on s'en félicite ou qu'on s'en afflige, l'art est de plus en plus envahi par la vérite. Il tend à devenir une science entre les autres, la science de ce qui ne peut se compter, se peser, ni se mesurer...’ Het gecursiveerde werd door Emants zelf in zijn aanhaling onderstreept. Dat bewijst dat hij zich terdege bewust was van de richting waarin de kunst zich ontwikkelde, maar bovenal van de functie van de kunst. Prof. Driessen vat in zijn inaugurale rede de ‘stellingen’ die Emants in zijn Toergenjew-studie poneert samen en de | |
[pagina 929]
| |
eerste daarvan luidt, in de formulering van prof. Driessen: ‘het naturalisme is de enige juiste richting die de kunst kan inslaan. Want de kunst dient steeds meer wetenschap te worden’Ga naar voetnoot1) Het is een stelling, die aldus samengevat, overeenstemt met de plaats en de positie die men algemeen in de literatuurgeschiedenis aan Emants toekent. Juist daarom echter meen ik, speciaal naar aanleiding van de Toergenjewstudie, een en ander toch te moeten nuanceren en relativeren. Dat het naturalisme voor Emants de enig juiste richting was die de kunst kan inslaan, is alleen houdbaar wanneer men het naturalisme zeer ruim interpreteert. Hijzelf spreekt van ‘naturalisten, realisten of hoe men de nieuwste Fransche romanschrijvers noemen wil’. Men kan ze inderdaad verschillend willen noemen, want ze zijn ook zeer verschillend, van Flaubert tot Zola en met inbegrip van Toergenjew, die door Emants tot de nieuwe richting gerekend wordt. De vraag of men dié nieuwe richting met een literairhistorische term als naturalisme mag identificeren zonder grote kans op misverstand, kan, dunkt mij, slechts negatief worden beantwoord. Dit wordt des te klemmender, wanneer er ter nadere adstructie aan de term naturalisme wordt toegevoegd: ‘want de kunst dient steeds meer wetenschap te worden’. Niet voor niets haalde ik ook de rest van de door Emants gecursiveerde zin van Lemaître aan: ‘la science de ce qui ne peut se compter, se peser, ni se mesurer’. Het gevaar is immers niet denkbeeldig dat het loutere woordje ‘wetenschap’ juist wèl en zelfs uitsluitend zou kunnen doen denken aan wat telbaar, weegbaar en meetbaar is. Het gaat dan ook niet om de wetenschappelijkheid, zoals ze doorgaans aan de naturalisten wordt toegeschreven, van statistieken, erfelijkheidsleer, pathologie, sociale structuren, etc., maar van het ongrijpbare, dat alleen ervaren en beseft kan worden. Vandaar dat Emants bij herhaling de nadruk legt op de begrippen waarheid en werkelijkheid, die men dus niet materieel, zeker niet louter materieel, maar zelfs niet in hoofdzaak materieel mag verstaan. Vandaar ook dat hij aan- | |
[pagina 930]
| |
genaam verrast was door de Kleinrus, die hem het adres van Toergenjew verschafte, de schrijver to horen karakteriseren als een ‘filosoof’. Daardoor immers werd tegelijkertijd zowel het wetenschappelijke als het paradoxale daarvan aangeduid - paradoxaal inderdaad, zoals de wijsbegeerte in laatste instantie een paradoxale wetenschap is. Dit is geen subjectieve conjectuur: Emants zelf verklaart met nadruk dat hij de kwalificatie ‘filosoof’ begreep in directe relatie tot wat hij bij Lemaître cursiveerde. |
|