| |
| |
| |
H.M. van Randwijk
De Nederlands-Indonesische tragedie
Een relaas in voorvallen
1
Het loopt dus nu ten einde. Als in het begin van de voorstelling loopt het toneel opnieuw vol. De spelers verzamelen zich voor de slotscène.
Er is niet veel meer van te zeggen. In de ogen van zijn Nederlandse vijanden is Sukarno nog steeds de trouweloze bandiet die hij ook al was toen het doek voor de eerste keer opging. Het is nooit om tachtig miljoen mensen gegaan bij ons. Altijd om één man: Sukarno. En Nederland is nog steeds bezield van hoge verantwoordelijkheden en goede voornemens. Vijftien jaren lang zijn we daarmee van kwaad bij erger beland. Tweemaal een Shakespeariaans bloeddrama, totdat hogere machten, in onze tijd vertolkt door ambtenaren van de Verenigde Naties, ingrijpen. Ook nu zijn ze al achter de schermen bezig. Hoe zal het aflopen?, vragen velen in de donkere zaal. Sukarno weet het al. Hij zorgt voor de grote show. Nu zullen de ‘hogere machten’ een formule verzinnen waarmee Sukarno met marsmuziek kan aftrekken en Nederland, bij gesloten doek, het slotwoord mag spreken: Berooid, maar niet onteerd. De tragische held, die werkelijk meent dat het om de deugd ging, toen zijn ondeugden hem van de ene hopeloze positie in de andere manoeuvreerden. Het heeft geen zin, bier nog kritisch te zijn. Vijftien jaar lang heeft het niets uitgehaald of pas te laat wat betekend. Het is ook allemaal te zielig...
| |
2
Voor het Nederlandse volk heeft Indonesië nooit veel betekend. Er liepen ondanks hetgeen wij allen op school leerden,
| |
| |
slechts weinigen warm voor. In de christelijke gezinnen was ‘Indië’ vertegenwoordigd door het knikkende negertje, in wiens doosje de cent voor de zending werd gedaan. Tot voor een halve eeuw waren avonturenlust en armoede de voornaamste drijfveren om naar Indië te gaan. Bij de Nederlandse burger stond dan ook de ‘Indisch-gast’ in het algemeen niet hoog aangeschreven. De marine nam er een kijkje en in sommige huizen versierden wat wajangpoppen de wand. Degenen die hun hart aan ‘Indië’ hadden verpand, waren vreemden in eigen kring. Iedere politieke partij had zijn ‘Indische experts’. Ze kregen er nooit veel voet aan de grond, bij links niet en bij rechts niet. Weliswaar sprak de s.d.a.p. van ‘Indië los van Holland’, maar dat was omdat men Indië niet kende. Toen men het ontdekt had, was de pvda even halsstarrig en reactionnair als de rest...
En zij dan die het wél wisten?
Douwes Dekker, Junghuhn. Van Deventer, Kern, Adriani, Snouck Hurgronje, Van Gelderen, Stokvis, Koch, Sneevliet, Josseling de Jong en zovele anderen? Ze zijn gestorven, maar het zou een goed stuk opvoedkunde voor het Nederlandse volk van nu zijn als we hun nog eens konden vragen hoe ze over Indonesië denken en hoe over de houding van het ‘moederland’.
| |
3
Ik heb de vooroorlogse tijd in dat Nederlands Indië niet meegemaakt. Ik kwam er voor de eerste maal in 1946. Voor de ingang van Hotel des Indes stierven kleine kinderen, maar dat mocht de pret niet drukken. Als nieuweling, totok, nodigde ik de chauffeur van de auto, die mij door de Nederlandse Voorlichtingsdienst ter beschikking was gesteld, uit om op een terras van mijn kamer in het hotel een kop thee mee te drinken. Hij deed het na veel aarzeling, nam zijn kopje, ging in de verste hoek met zijn neus tegen de muur zitten en dronk zijn thee. Naast het hotel, het heette ‘Hotel de Nederlanden’, vonden ze vrijwel elke morgen een dode man bij de vuilnisbakken. Vaak een verstijfde winger nog in
| |
| |
het weggegooide conservenblikje, waaruit hij de rest had willen halen.
Was dat alles? Nee! Er waren ziekenhuizen, maar te weinig. Scholen, maar te weinig. Wegen, maar te weinig. Er heerste in normale tijden orde en rust, maar de rust van een politiek kerkhof. Wie méér wilde, was een ordeverstoorder. Er waren hogescholen en plantages, fabrieken en wetenschappelijke instituten. Waar de Nederlanders hun voet zetten, werd er, om een woord van een Indonesiër te citeren, een soort modelboerderij van gemaakt. Wat men economisch niet baas kon, bleef braak liggen, ordelijk, rustig maar braak.
Dit is geen beeld van het vooroorlogse Nederlands Indië. Dat kan niet in enkele regels. Zeker: ‘er werd wat groots verricht’, maar het bedrag dat aan dividenden, tantièmes en pensioenen het land verliet was vele, vele malen hoger dan het bedrag dat werd uitgetrokken voor onderwijs. En de Nederlander was doorgaans goed voor ‘de inlander’.
Ik logeerde er in 1946 met zoéén in Hotel de Nederlanden. Een flinke man, vriendelijk, die het land door en door kende. Hij zat in de ‘cultures’ en hij had zelfs begrip voor bepaalde eisen van de nationalisten. Maar toen een jonge Indonesiër langs ons achterstraatje marcheerde, luid stappend, met militaire schoenen aan, die hij ergens op de zwarte markt had opgeduikeld, kreeg mijn ruimhartige deskundige kamergenoot bijna een beroerte van woede.
Een Indonesiër mocht je niet horen lopen. Zo was het van oudsher geweest en dat maakte dit volkje juist zo sympathick...
| |
4
In 1946 was er revolutie in Indonesië. Ik was één van de eerste Nederlanders, die de ‘Republiek Djokja’, zoals zij in Nederlandse mond genoemd werd, bezocht. Ik ontmoette er toen ook Suryadarma, chef van de kleine Indonesische luchtmacht. Hij had nog in Breda gestudeerd. Hij vroeg me naar twintig, dertig namen van mensen, Nederlanders, die hij kende. Of ze de bezettingstijd goed doorgekomen waren? Of
| |
| |
ik ze zijn hartelijkste groeten wilde doen bij mijn terugkeer in het vaderland? Zo vijandig was deze republikeinse soldaat!
En ergens bij Soerabaja lagen jonge Indonesiërs in loopgraven. Ze hadden hun Karen en baard laten groeien en ze zagen er nogal wild uit. Velen van hen bleken middelbare scholieren te zijn en terwijl ver weg geschoten werd, ondervroegen ze me over het studentenverzet in Nederland en ze waren trots alsof het hun eigen zaak betrof.
Ik bezocht in die prille tijd van de republiek verschillende plantages en fabrieken, die door de revolutionairen waren overgenomen. Ik was een nieuweling en misschien zag ik daardoor dingen, die niet zo gauw een deskundige opgevallen zouden zijn. Dit: dat de bruingebeitste kastjes er keurig uitzagen. Dat de kleedjes even schoon waren in de huizen als bij mijn tante. Dat alles wat Hollands was op een oer-hollandse wijze werd onderhouden. In de woonkamers en kantoren van vroegere Nederlanders werd de saaie deftige oerburgerlijke sfeer met een liefde in stand gehouden, groter dan de eer, die ik aan de meubeltjes van mijn ouders bewees...
Kort na mij kwam Palar in Djakarta aan. Hij was toen nog kamerlid voor de p.v.d.a., nu is hij Indonesisch ambassadeur. Een volbloed Indonesiër. Ik vroeg hem waar hij sliep en hij noemde mij de naam van een Nederlandse vriend. Ik zei hem, dat hij zoiets niet doen kon en dat hij zich daarmee distantieerde van zijn Indonesische landgenoten. Het drong maar langzaam tot hem door, en als het niet te kinderachtig klonk, zou ik bijna zeggen dat het huilen hem nader stond dan het lachen...
En wat later, toen Indonesië zijn vrijheid definitief had gewonnen, en het land o.a. hard aan zijn onderwijs werkte, was ik met professor Yamin, een fervent nationalist, betrokken bij de vervaardiging van een platenatlas van de Indonesische geschiedenis. Hij trad op als redacteur en schrijver van de tekst. Het album was verdeeld in een afdeling vaderlandse geschiedenis en een gedeelte algemene geschiedenis. Yamin stond erop, dat er foto's werden opgenomen van Willem van Oranje, van Hugo de Groot, van Van Vollenhoven, Snouck Hurgonje, koningin Juliana en vele anderen. In het vaderlandse gedeelte. Ze volgden onmiddellijk op een rij
| |
| |
Indonesische vrijheidshelden als Iman Bondjol, Teuku Umar, Diponegoro e.a.
Bij mijn terugkomst uit de Republiek had ik filmmateriaal meegebracht van gevechten, wreedheden en ander gewelddadig optreden. De Nederlanders kwamen er niet erg goed af. Tussen de beide militaire acties vertoefde Sjahrir in Londen, waar ik hem bezocht. We hadden een gesprek o.a. met de redactie van de New Statesman and Nation. Het filmmateriaal kwam ter sprake. Het was in Holland geknipt en gemonteerd tot een doorlopende film, maar die mocht in Amsterdam niet worden vertoond. De Engelsen vroegen erom voor hun actie. Ik weigerde, omdat ik als Nederlander geen materiaal naar het buitenland wilde brengen dat schadelijk voor ons land zou zijn, hoezeer ik ook onze politiek verfoeide. Sjahrir en Subrandrio waren het volledig met mij eens. Ze hebben goed hun best gedaan om het de Engelsen te verklaren...
Dat zijn onze vijanden.
Of ze nog zo zijn, weet ik niet en ik ga ervan uit dat het niet zo is. Er is ook teveel gebeurd. Maar wel zeg ik dat het ons niet gelukt is met deze mensen in vrede te leven...
| |
5
Maar al te zeer is men in Nederland geneigd, de Indonesiërs de schuld te geven van de vele mislukte onderhandelingen en van de mislukte wapenstilstandovereenkomsten.
Ik haal alle feiten niet op. Het is teveel en er is heel wat over te lezen in het boek van professor Duynstee.
Maar bladerend in oude papieren kwam mij een dagboek in handen van een eenvoudige Hollandse soldaat in Indië. Zijn naam ben ik vergeten en als hij dit leest, hoop ik dat hij zich met mij in verbinding zal willen stellen om zijn kostbaar bezit terug te krijgen. Nog zie ik hem schichtig bij me komen, die donkere avond in Djakarta. Hij mocht niet worden gezien, de Nefis [Netherlands Field Intelligence Service] vertrouwde hem niet. Hij was een doodgewone jongen, van christelijke huize, een tuinderszoon, die gedwongen werd
| |
| |
de beschaving in deze verre contreien te verdedigen.
Hij gaf mij zijn dagboek. Wie het leest, zal begrijpen waarom. Ik citeer er enkele gedeelten uit die spelen in de winter van 1946/47. Er was een wapenstilstand gesloten, er werd onderhandeld en er was afgesproken dat de troepen binnen bepaalde grenzen zouden blijven.
| |
Maandag, 20.9.1946
Iedereen doet aan politiek. Als je ertegen ingaat worden zij nijdig en dreigen met insperring en wat dies meer zij. Ik ben de kritiek nog nimmer uit de weg gegaan, maar als zij het niet kunnen winnen passen zij moffen-methoden toe. Wie mijn dagboek leest zal misschien de indruk krijgen, dat ik niet anders kan dan onze zaak afkammen, terwijl ik weinig of nooit spreek over de slechte zijde van de Indonesiërs. Dat is natuurlijk een goedkope bewering, maar bedenk dat ik de zaken in eigen kamp beter kan beoordelen...
Er wordt door mensen van onze zijde veel gesproken over ons prestige hier. Wat kan ik lachen als ik ze hoor praten over dat onderwerp. Het respect dat de bevolking voor ons moet hebben noem ik geen respect, maar tot op zekere hoogte afgoderij. Op allerlei manieren wordt dat respect bij de bevolking voor ons aangekweekt. De leugen wordt daartoe ook gebruikt. Wij hebben bv. een boekje ‘Populair Maleis’, dat doorspekt is met onzin. Zo lees ik op blz. 64: ‘De vijand, nl. de Japanner, is nu weggejaagd uit Nederlands-Indië door het Ned-Indische leger met hulp van de Amerikanen, Engelsen en Australiërs’. Door middel van dit soort berichten willen zij ons gehavende prestige weer herstellen. De Indonesiërs moeten toch wel verdomd naïef zijn als ze die berichtjes voor waarheid accepteren. In hetzelfde boekje lees ik in een les, dat de koki of baboe hoofdpijn heeft. Nu zegt zij tegen de njonja: ‘Kalau boleh saja minta aspirine sama njonja’, zo is de verhouding tussen de Indonesische bediende en de njonja en toean.
| |
| |
| |
Vrijdag, 4 october 1946
Het tweede peloton heeft vanmorgen gepatrouilleerd. Bij Wajoedojong ontving het vijandelijk vuur. Er werden twee gevangenen gemaakt en 1 doodgeschoten. De ene gevangene spreekt vloeiend Hollands. Hij zat vanmiddag gebonden tussen de officieren, die hem aan het uitvragen waren. N.G. zat er met getrokken klewang bij, klaar om toe te slaan. Hij is volgens zijn zeggen 17 jaar oud en heeft Mulo-onderwijs genoten. Hij vertelde heel wat van de T.R.I. en de toestanden bij ‘hen’: voedsel hebben zij genoeg, maar geen geneesmiddelen en verband. Hij praat zeer beschaafd en zijn uiterlijk doet me niet denken aan de kannibalen. Gelukkig voor die jongen dat hij Hollands spreekt, dat heeft hem zeker voor martelen gespaard. Hij moet nu echter naar de P.I.D. Wat ze daar met hem zullen uitspoken weet ik niet, doch ik vermoed dat hij op z'n minst na finaal uitgehoord te zijn wordt gefusilleerd. Dat is overigens ons aller mening en helaas de wens van velen.
| |
Zondag, 6.10.1946
Vannacht werd er alarm geblazen. De C.P. kwam binnen en meldde dat buiten om Tjikalong gefloten werd. Dat zouden dan seinen zijn geweest. De C.P. heeft vanmiddag een gevangene gemaakt, ‘Pelopportje’, naar men zegt. Het is een ventje van naar schatting 16 jaar. Ze hebben hem vanavond voor de officiershut aan een paal gebonden. Het deed me denken aan de Indianen...
De C.P. heeft zich eerst over de gevangene ontfermd. Zijn gezicht droeg duidelijk sporen van mishandeling. Vannacht heeft hij op een stoel gezeten voor de paal met een ketting om zijn nek vast...
| |
Donderdag, 24.10.1946
De demarcatielijn in ons gebied is zeer wispelturig. Nu eens
| |
| |
ligt zij hier en dan weer daar. Maar hoe wij onze patrouilles ook lopen, de demarcatielijn ligt altijd verder weg. Telkens een paar kilometer verder. Wanneer ik dat zeg, zeggen ze dat ik fout ben.
| |
Woensdag, 30.10.1946
Opnieuw zijn er gevangenen gemaakt, vier stuks. Zij zouden Europeanen hebben doodgeschoten. Ik vraag me af of het waar is en of het bewezen kan worden. Als dat niet kan, dan zullen zij ze wel stiekem wegwerken. De I.D. zei tegen de C. ‘neem ze mee terug, werk ze weg en vermeld er niets van in de rapporten’, dat was het laatste bescheid. Vanavond werden ze bij ons aan een paal vastgebonden. Er was een klein jongetje bij. Het kind zou voor ordonnans gespeeld hebben.
| |
Donderdag, 31.10.1946
Lt.T. durft de verantwoordelijkheid niet op zich te nemen en heeft de gevangenen weer teruggestuurd naar de I.D. Het doet me denken aan Jezus, die van Pilatus naar Herodes gestuurd werd en omgekeerd. Waarom niet de rechte weg bewandeld? Waarom deze stiekeme, laffe manier? Het antwoord zal wel gelijk met de slachtoffers het graf in gaan.
| |
Zaterdag, 2.11.1946
De gevangenen zijn door de I.D. weer naar ons teruggestuurd. S. had besloten om van de beste onder hen een contra-spion te maken. Hij liet hem bij Allah zweren. Toen de man op vrije voeten kwam nam hij de benen. Verontwaardigd over zoveel trouweloosheid nam S. direct zijn maatregelen en liet de overige twee, waaronder ook het kind, neerschieten. Zij liggen nu in de kali...
| |
| |
| |
Maandag, 11.11.1946
De demarcatielijn ten noorden van ons kamp is weer 2 km naar het noorden uitgebreid...
| |
Zondag, 17.11.1946
... Afijn, wij bereikten Gandanoli zonder tegenstand en doorzochten de huizen. Alles wees erop dat de inwoners sinds zeer korte tijd gevlucht waren, blijkbaar voor ons mortiervuur. In verschillende huizen brandde het vuurtje nog. De rijst stond nog warm in de pan. Thee zat in de pot. Ook kon je zien dat de kampong goed bevolkt was geweest, want er liepen veel pluimvee en geiten rond. De enige buit die erop wees dat hier ‘Djakatters’ hadden gezeten was een kist Soekaboemi-handgranaten. De jongens wilden direct het huis verbranden, maar ik wist ze tot bedaren te brengen. Om een goed begrip te krijgen van de situatie zij hier vermeld, dat Gandanoli steeds TRI-gebied geweest is, ook volgens de mening van onszelf .Twee dagen terug is het echter patrouillegebied van ons geworden. Dus is de demarcatielijn opnieuw verlegd. Dat schijnt een brigade-order te zijn...
In veel huizen lag een partijtje rijst opgeslagen. Volgens mijn schatting variërende van 200-1000 pond. Onze jongens meenden dat dit gerampokt was want het zou vreemd zijn als dit hun eigen rijst was. Kortbij lag een groot sawahveld dat ± drie maanden terug geoogst is. Zou het ook niet mogelijk zijn dat er rijst bij was van inwoners uit Tjikalong, die met hun hebben en houwen naar dit gebied zijn uitgeweken? Waarom moet er overal kwaad achter gezocht worden en alles ten slechtste worden uitgelegd??? Omdat het mooi past in het kader van onze zaak!
| |
Vrijdag, 29.11.1946
Gisteravond ben ik met een 9-daags verlof naar Batavia gegaan. Ik heb vele dienstplichtigen gesproken. Die vertelden
| |
| |
het een en ander over de acties en belevenissen in hun patrouillegebied, o.a. dat zij eens 3 km over de perimeter waren getrokken. Het stiekeme fusilleren van gevangenen bleek ook bij hen een bekende formaliteit te zijn. Ik heb er P. ook gesproken. Die vertelde me dat hij in de loop der maanden sinds zijn komst op Java zijn belevenissen als wachtcommandant op papier vastgelegd had. Het bevat o.a. hetgeen er bij Tanah-Tinggi is voorgevallen betreffende moorden, roven en kidnappen. Alles met vermelding van plaats, datum en namen der betrokkenen. Het geheel vormde behoorlijk wat bewijsmateriaal om vele gevallen uit te pluizen, die systematisch in de doofpot werden gestopt. Zo was P. in het bezit van een stapel getypte rapporten ter dikte van 2 dm. Toen hij op zekere dag weer van zijn kantoor terug kwam vertelde de baboe, dat er heren waren geweest die de barang van P. hadden doorzocht en waren verdwenen met medenemen van de rapporten. De beschrijving die zij gaf van ‘de heren’ klopte nauwkeurig met het signalement van hen, die in dienst zijn van de Nefis. P. was destijds, net als ik, bij 2-4 ingedeeld, maar werd als politiek onbetrouwbaar uit het bataljon ‘gestoten’. Hij heeft ook gevangen gezeten, maar voor de krijgsraad gekomen werd hij bij gebrek aan bewijs vrijgesproken. Hij staat echter bij Nefis en I.D. in een slecht blaadje.
| |
Woensdag, 4.12.1946
Gisteravond 6 uur kwam de ritmeester ons kamp binnenrijden. Even later hoorden we dat er vandaag een actie zou worden gevoerd ten N. van Serang. Wij moesten daar diverse kamponkjes doorzoeken. We brachten onze spullen in orde, zodat we deze voor het grijpen zouden hebben. Vanmorgen om 4 uur stonden wij op en om precies half 5 rukten we uit. Langs onbekende wegjes bereikten wij omstreeks half 6 Serang en hiermee de brug over de kali. De kali ligt op ongeveer 42°′85 horizontaal. Volgens mijn korporaal is door onze autoriteiten de perimeter vastgesteld op 43° horizontaal. Dat is voor ons echter geen bezwaar om er ondanks het feit dat de T.R.I. dit gebied als zijn domein verklaard heeft en in weerwil van de wapenstilstand en staakt het vuren, toch
| |
| |
overheen te trekken. De zware 3-inch mortieren bleven in Serang achter om in geval wij het nodig hadden ondersteuningsvuur te geven. Toen we 1½ km waren opgerukt sloegen we linksaf en vervolgden onze weg door het wildhoutbos. Om 6 uur begon de mortier te bombarderen. In onze buurt bevond zich een T.R.I.-patrouille, die rustig met het geweer aan de schouder op een 50 meter afstand van ons passeerde. De achterhoede van onze patrouille ontdekte ze en opende het vuur, waarop de vijand schielijk verdween. Of zij doden of gewonden hadden is me niet bekend. Dat was het eerste bedrijf. Daarna trokken wij een stuk halverwege door de bergen om de sawah heen om dan af te zakken naar de kali. Links van ons verhief zich op ± 600 meter afstand een hoge berg, dicht met bos. Plotseling werd er vanuit de bossen op ons gevuurd. Onmiddellijk doken we allen in stelling en vuurden terug. Ik droeg de bren en stookte er ook lustig op los. De kogels floten over onze hoofden, maar ons vuur was veel heviger dan van de T.R.I., die besloot terug te trekken. Toen het stil werd trokken wij verder. Wat was dat vermoeiend. Soms zakten we tot over onze enkels in het zand, terwijl wij tot de knieën doornat waren. Daarbij zweetten we water en bloed en hadden niets te drinken. In de kampong aangekomen werd begonnen met de huizen na te kijken. Ik lag met Piet aan de rand om de flank te dekken. Hier begon het schieten opnieuw. Lt.T. besloot vuur aan te vragen van de 3-inch mortieren, maar beroerd genoeg konden we geen radioverbinding krijgen. Wij namen de wapens weer op en aanvaardden toen de terugtocht, waarbij wij onderweg nog een paar kampongs zouden zuiveren. De rest van de actie verliep rustig. Vanavond gaf Lt.T. ons een weekoverzicht van de patrouille-acties en andere voorvallen in de sector. Hij nam de actie van vandaag ook onder de loep en zei dat het wel wat onverantwoordelijk is geweest. Omtrent de demarcatielijn verklaarde hij dat de besprekingen waren
afgesprongen, waardoor deze kwestie opnieuw voor de benoemde commissie zou komen. Over het voorval van de T.R.I.-patrouille die om 6 uur door ons vuren op hun eigen gebied zijn bestookt verklaarde hij: ‘Onze achterhoede ontdekte een stel vluchtende kereltjes, die door ons zijn be- | |
| |
schoten’. Dit is pertinent een leugen, want zij liepen met 6 man in khaki gekleed, met het geweer aan de schouder, en zijn volkomen door ons verrast.
Als de rapporten in deze trant geredigeerd worden ... Deze actie kenschetst volgens mij weer overduidelijk hoe steeds door ons incidenten worden uitgelokt.
| |
Zondag, 29.12.1946
De rest van het eerste en derde peloton heeft zich weer bij ons gevoegd, zodat we weer compleet zijn. In deze plaats lag een peloton van de vierde compagnie onder commando van Lt.B. von Kl.S.; mijn kameraad deed me het volgende relaas. Het gebeurt wel dat gevangen Indonesiërs uit republikeins gebied nogal onwillig zijn in het bekennen. Je begrijpt dat zoiets niet getolereerd kan worden. We hebben berichten nodig. Dus werd hier het volgende paardemiddel ingevoerd, namelijk de waterproef. Die proef bestond hieruit, dat de gevangenen, die niet of niet genoeg vertelden, volgepompt werden met water, tot berstens toe. Het slachtoffer kreeg het hierdoor zo benauwd, dat hij al spoedig alles vertelde. Als het slachtoffer alles had verteld wachtte hem meestal de kogel, die hem in het geheim werd gegeven. De persoon, die het vertelde was niet erg spraakzaam, want, zoals hij zei, ‘ik kan mij met deze manier van optreden niet verenigen, maar je moet voorzichtig zijn’. Tot zover deze onthullingen. Van het hier beschrevene heb ik later weer een andere beschrijving gehoord echter niet met groot verschil.
| |
Zaterdag, 11.1.1947
In ‘Het Dagblad’ van 8 januari jl. las ik de verklaring van de Legervoorlichtingsdienst, waarin zij de rede van Sjarifoeddin ten zeerste afkeurde. De Legervoorlichtingsdienst beweerde dat de Nederlandse troepen sinds 14.11 steeds op hun posten zijn gebleven. Het is mogelijk dat de L.V.D. niet weet, wat er aan de fronten gebeurt. Of zij zijn even gemeen als verschillende locale bevelhebbers...
| |
| |
er zijn mij nog andere dagboeken en brieven in handen gevallen, o.a. over Zuid-Celebes. Daarin is sprake van brute moord en wreedheden, die we ons alleen van de Duitsers herinneren. Ik heb ze gepubliceerd in Vrij Nederland en de politie gevraagd mij te arresteren als ze onwaar waren. Men heeft mij niet gearresteerd. Men heeft een commissie benoemd die het allemaal moest onderzoeken en dat is dan de beste manier om blauw blauw te laten en moord moord ... Overigens: het was geen moord, maar een expeditie tot herstel van orde en rust. De leider ervan kunt U straks als heldentenor beluisteren. De regering hielp hem zingen...
| |
6
Wie het relaas van de jarenlange onderhandelingen nog eens leest, zal versteld staan van de vele prachtige mogelijkheden, die Nederland heeft gehad. Het begon al bij de Hoge Veluwe in '46 en die kansen waren er nog in Genève, ongeveer tien jaren later. Iedere keer zeiden we nee en iedere volgende keer moesten we met minder genoegen nemen. Eén doorlopende terugtocht van arrogante lieden, die, naar de woorden van Van Kleffens, over de Republiek spraken als niet meer dan een ‘radio zonder autoriteit, een stem zonder aanhang, gewapend, maar zonder administratie, vol terreur maar zonder vrede of recht...’ Vele documenten worden door de Nederlandse regering nog geheim gehouden en wij kunnen begrijpen waarom. Lieden, die de zaak van Nederland dusdanig hebben verknoeid, behoorden voor een tribunaal gedaagd, zou men bijna geneigd zijn te zeggen, maar een Indonesische minister gaf een milder oordeel. Hij heette Roem en hij was in de eerste maanden na de oorlog onnodig en wreed door Nederlandse militairen gewond. Hij zei: Ach, Nederland is een klein, goed geordend en welvarend land. In zo'n land kan men het regeringswerk afdoen met goede accountants en wat regenten, maar wij, wij zijn nog zo achtergebleven dat we staatslieden moeten zijn...
| |
7
Enkele jaren na de oorlog bezocht Ali Sastroamidjojo ons
| |
| |
land. Wij ontvingen hem in een zaaltje van Vrij Nederland op de Keizersgracht in Amsterdam. Wij, dat is een groepje vrienden, die in die tijd al datgene wensten wat onze regering pas jaren later deed. Daarom waren we toen politieke idioten en landverraders. Enkele weken geleden ontmoette ik een Indonesiër uit New York. Daar is Sastro permanent vertegenwoordiger van Indonesië bij de V.N. Hij bracht mij de persoonlijke groet van Sastro over. Voor mij en ‘alle vrienden in Nederland, die mij toen zo hartelijk ontvangen hebben’, liet hij erbij zeggen. Die groet heb ik tien jaren lang van vele einden van de wereld ontvangen. Omdat wij de Indonesische zaak voorstonden? Onzin! Omdat we éénzelfde zaak van het recht dienden. Dat begreep zelfs Gerretson, die waarlijk geen politiek van toegeven jegens Indonesië voorstond. Hij belde mij eens op en vroeg om een gesprek. Ik uitte mijn verbazing erover, dat hij met mij wilde praten over Indonesië, waar toch onze standpunten zo hemelsbreed uit elkaar lagen. Dit was zijn antwoord:
‘Dat lijkt het meer dan het is. Wat wij beiden willen is in die hoek van de wereld de voorwaarden in stand houden voor een normale ontwikkeling van cultuur en welvaart. Ik met de wapens, jij zonder. Maar beiden consequent en radicaal...’
Consequent en radicaal! En juist daaraan heeft het de Nederlandse politiek vanaf 1945 tot op de dag van vandaag ontbroken! We hebben onze halfslachtigheid volgehouden tot in het slottoneel, dat zich thans voor onze ogen afspeelt.
Jaren geleden vroeg Gerretson de regering ook al wat ze nu wilde met Nieuw Guinea. Het houden? Maar het dan ook met de uiterste militaire kracht verdedigen en er een bevolkingssamenstelling tot stand brengen als op de Antillen. Zo niet, dan zorgen het zo snel mogelijk kwijt te raken. Noch het één noch het ander is gebeurd...
| |
8
Eind 1955 begin 1956 werd de conferentie van Genève gehouden. In Indonesië was een kabinet aan het bewind gekomen met gematigde mannen, begrip voor de Westerse pro- | |
| |
blemen en waarden en bereid om eindelijk een streep te zetten onder alle grote en kleine tragedies van het verleden. Het werd de grootste debâcle. De Nederlandse delegatie heeft de Indonesische afgevaardigden maandenlang voor gek laten zitten in Genève. Een actie van het dagblad De Telegraaf over een groepje Nederlanders, die in Djakarta in voorarrest zaten zonder veroordeeld te worden was voldoende om onze regeerders kopschuw te maken. Men ging zelfs zover te eisen dat deze Nederlanders eerst zouden moeten worden losgelaten alvorens er in Genève verder kon worden gepraat. Van Indonesische zijde verzocht men mij de Nederlandse ministers in te lichten, dat er door een tekort aan rechters en administratieve mogelijkheden ook meer dan tweeduizend Indonesiërs in voorarrest zaten zonder tijdige procesvoering. De Nederlanders loslaten zou een discriminatie van de tweeduizend Indonesiërs betekenen of men zou verplicht zijn ze allemaal los te laten. Maar... ze zouden niettemin losgelaten worden. De Nederlanders namelijk. Eén voor één. Stil. Zonder opzien te baren. Een demonstratieve loslating zou het hele kabinet in gevaar brengen. Het was voor de Nederlandse regeerders niet genoeg ... Hebben ze de moeilijkheden van een land als Indonesië [en zo zijn er tientallen andere] wel ooit begrepen ...?
| |
9
We zullen van een toneel, waar we als volk en als Nederlandse cultuur, ondanks alle tekortkomingen toch zo duidelijk, en lang niet altijd zonder eer, onze voetstappen hebben geprent, moeten verdwijnen als zo'n clowneske figuur, die veelvuldig voorkomt in het Javaanse volkstoneel.
Niet wij, maar de ‘radio zonder autoriteit, de stem zonder aanhang’ heeft sinds 1945 in Zuid-Oostazië geschiedenis gemaakt.
Ik heb me weleens afgevraagd wat van deze hele zielige historie nu in ons volk zal blijven hangen, m.a.w. wat ervan bv. in onze jaartallenboekjes zal overgaan. Het is niet veel. Het kan niet eens worden genoemd. Het zal niet veel meer zijn dan dit:
| |
| |
1945 |
In Nederlands Indië roepen nationalisten een onafhankelijke Republiek Indonesië uit. |
1949 |
Na veel strubbelingen erkent Nederland de Republiek Indonesië als onafhankelijke staat. |
1962 |
Na nog meer strubbelingen, die zelfs leidden tot een volledige breuk tussen beide landen, worden de diplomatieke betrekkingen en de zakelijke contacten op kleine schaal hersteld. Onze vlag waait niet meer in Azië... |
Daartussen niets. En dat van 1962 zullen we dan maar hopen.
Maar in Indonesië zullen de kinderen deze jaren bijna per maand moeten kennen! Beslissende jaren! Glorieuze jaren! De geschiedenis speelde aan Indonesische zijde, althans deze geschiedenis. Wij hebben andere zaken om te onthouden, de welvaart en het aardgas in Groningen en het Deltaplan en de EEG. Respectabele dingen, jammer dat daarbuiten alles zo miezerig was...
| |
10
Bij de groeiende eenheid van West-Europa is Nederland bezig een regionaal gebiedje te worden in de grote Noordduitse laagvlakte. We zijn goede organisatoren, ijverig, betrouwbaar, en met bijzondere wethouderscapaciteiten. We zullen met onze bekende morele kracht schandaaltjes van de ksg aan de kaak blijven stellen en blijven vechten voor de free flow of butter and cheese. Maar wereldpolitiek zal niet in Den Haag worden gemaakt. Daarvoor zijn er andere centra in Europa en in de wereld. De regeling van onze verhouding tot Indonesië was onze laatste grote opdracht van wereldformaat, voortvloeiend uit een historische situatie die haar oorsprong vindt in onze Gouden Eeuw. Het heeft lang geduurd eer we beseften te klein te zijn voor zo'n opdracht. Nu is het bewezen. Nederland is een nijvere provincie van Europa. Onze overzeese debâcle hebben we met Frankrijk en België gemeen en Portugal is bezig, zich in het zielige rijtje aan te sluiten. In onze club behoeven we ons dus niet te schamen, maar ... ook alleen maar dáár niet.
|
|