Het omgekeerde deed zich voor bij mijn laatste hoofdstuk, over Revius' verbetering van de Psalmberijming van Datheen. ‘Dat is het nog niet’, zei Verwey daarvan. Verder niets. Zander nadere verklaring of aanwijzing van de oorzaak der mislukking ging hij met een korte groet heen. Daarmee paste hij opnieuw de methode toe, die hij ook had gevolgd bij mijn inleiding over het gedicht van Willem van Doorn: hij liet het aan mijzelf over mijn fouten en zwakke punten te ontdekken, met alleen de vingerwijzing dat nadere bezinning gewenst was. Ditmaal heeft het veel langer geduurd, eer ik begreep dat zijn passiviteit beschouwd mocht worden als een bewijs van vertrouwen in mijn vermogen om op eigen kracht een oplossing te vinden. Die is er dan ook gekomen, al is het betrokken hoofdstuk ontegenzeglijk nog altijd het zwakste uit mijn proefschrift. Maar het werd ten slotte zo, dat Verwey het - zonder veel enthousiasme overigens - kon aanvaarden: ‘zo is het wel beter’.
In hoeverre Verwey bij zijn latere promovendi op dezelfde wijze te werk is gegaan, is mij niet bekend. Ik kan slechts zeggen dat één van mijn tijdgenoten, die enige jaren later bij hem promoveerde, mij verteld heeft vrijwel dezelfde ervaring te hebben opgedaan - en even dankbaar te zijn voor de vormende werking daarvan.
Want inderdaad: bij Verwey studeren betekende door hem te worden gevormd. Niet tot min of meer geslaagde reproductietjes van hemzelf, maar tot literatuur-onderzoekers met besef van verantwoordelijkheid ten opzichte van hun object en hun methode. Eerbied voor de persoonlijkheid van de auteurs met wier werk wij bezig zijn, geduld om ons zoveel mogelijk in te leven ook in wat ons van nature weinig ligt, aandacht voor de details die dikwijls zoveel belangrijker zijn dan zij lijken, schroom voor kritiek die niet berust op een nauwkeurige karakteristiek - dat zijn enkele van de meest markante punten, die hij zijn studenten heeft bijgebracht door er steeds zelf van uit te gaan.
Heeft hij daarmee een ‘school’ gevormd? Zeker niet in die zin, dat zijn leerlingen dadelijk herkenbaar zijn aan een bepaalde opvatting of een bepaalde werkwijze. Daarvoor