Maatstaf. Jaargang 9
(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 642]
| |
Pierre KempGa naar voetnoot*
| |
Gelukkig rijmerEr is leven in vele modellen,
ik leef in dat van een mens.
Niet te zeer peinzen om het periodiek vervellen
van mijn anti-speelse grens.
Gelukkig, ik kan het woordje mensenzoom
gemakkelijk rijmen met dat van dichterdroom.
| |
[pagina 643]
| |
Droom van een oogziekeVannacht had hij de ogen van zijn zuster
en droeg de zijne in een bril-étui.
Hij bood ze me aan. Ik voelde mij geruster
en meer nog toen hij zeide: Kijk en zie!
Glimlachend dankte ik: jij, jonge vriend,
ik heb dit nobel aanbod niet verdiend,
want ik acht je een nog groter edelman
als ik de ogen van je zuster hebben kan.
| |
BomenpostVannacht heb ik mijn raam opengedaan
en ik zag de bomen vol groene brieven staan.
Er stond ook iemand te lezen,
iemand zo lang als een stam,
en die er brieven in zijn vingers nam.
Wie mocht het wezen?
Het rook niet direct naar vrouwen,
als wel naar katten in de struiken.
Toch had het mijn vertrouwen
en terwijl ik zo stond te ruiken
hield hij vingers in de vorm van een V
en wenkte mij: kom mee!
Dat heb ik maar liever niet gedaan:
nieuwsgierigheid is niet mijn vak,
ook niet naar groene brieven aan boom en tak.
| |
[pagina 644]
| |
Pater IgnotusDe hemden verlaten de ateliers
en verdelen zich langs straten en wegen,
maar dat ene, dat is een persoonlijkheid,
komt een ambteloos beeldhouwer tegen,
die keert van het vissen in het riet.
Hij benadert haar en zegt: jij hebt genie!
Maar als alle wezens van die trant,
zegt ze met haar tong op de rand
van haar lippen: kijk en zie,
ook ik ken mijn vader niet!
| |
TulpenHet ruikt naar lijken van tulpen.
Zij waren eens geel, wit en rood.
Er vreet een bederf aan hun randen.
Ik raak ze niet meer met mijn handen.
Voor mij zijn ze dood.
Toch rook ik ze liever begraven,
maar zelf mag ik dit niet doen.
Wel kan ik de lamp laten schijnen,
bezorgd inspecteren de lijnen
van de bloemkelken en van het groen,
buigen naar de stervende verf
en luisteren naar het bederf.
| |
[pagina 645]
| |
PortretjeHet is zes uur op die jas
en om de knopen misschien iets later,
maar toch iets vroeger dan om die das
met dessin van kwadraten kleur: water.
Het pamfletje erboven zegt mij niets
en ook niet de lipstick-contouren.
De ongeverfde ogen geven teken van iets,
dat jongeren vermag te vervoeren,
maar dat mij, na mijn vier en zeventigste jaar,
doet zuchten: wat was alles eens schoon, en goed, en waar.
| |
Met muziek gezegdOm wat ik de eerste minuut heb gespeeld,
lachte de tweede minuut mij uit.
Het begon al uit partituur vergeeld
en heeft mij toch zelf al gauw verveeld,
dus: weg met die fluit!
Toen werd het aan de piano geprobeerd.
Daar vernam ik veel van, tot ik ongekeerd
ben gaan denken aan vrouwen en octaven.
Maar ook deze muziek is al begraven.
| |
[pagina 646]
| |
Rook, getrommel en gerommelHij speelt niet met tien vingers, maar met tien sigaretten
en de zwarte toetsen worden blauw.
De dode componisten kunnen het niet beletten
en ook niet meer krijgen berouw.
Er is niets aan te veranderen
in deze tijd van moderne rook,
maar of de toetsen nu branden er
betwijfel ik ook.
Wij leven in een tijdperk van algemeen gebrom
en de muziek werd zeven oktaven: trom!
| |
Medisch onderzoekStraks wordt het nieuwe mensenvlees
in uniformen gedaan
om naar het front te gaan.
Ik ben altijd het jongetje geweest
van de meizoentjes en zou daarbij zijn blijven staan
sinds mijn vierde of vijfde jaar
op het toppunt van mijn rood haar.
Al toen speelde ik graag op de fluit,
maar de medici zoeken dit wel verder uit.
| |
[pagina 647]
| |
Voorjaars rek-tijdZij is in haar rek-tijd
en ligt op de trap,
een rosse menselijke poes.
Achter haar wimpers van strek-tijd
blinken haar ogen in een roes
van verwachting naar de tere grap
met haar lenden en wat haargekroes.
Waarop wacht je nog, man?
Op iemand, die volmaakter zwijgen kan.
| |
Het prettige vooruitzichtIk neurie mij gezichten ter reserve,
straks moet ik nog zo ver gaan,
om eindelijk na mijn te lange zwerven
voor altijd alleen te staan.
Ik ontmoet er de Grote Rover,
eisend mijn geld of mijn leven.
Ontdaan van al mijn mensentover,
zal ik hem een snuit uit mijn reserve geven,
en al weet ik niet wat hij doet,
het kan niet beroerder dan goed.
|
|