Als we door de zoele zomernacht naar huis gingen, was de Maas vol tintelende lichtjes ...
Het was de tijd, dat lezingen en voordrachten populair werden. De Nutsvergaderingen waren al een beetje aan de ouderwetse kant, al trokken ze toch nog volle zalen. Henri Dekking, de kunstredacteur van het Rotterdams Nieuwsblad, droeg ‘l'Aiglon’ van Rostand voor; van Albert Vogel sr., die beroepsofficier was, herinner ik me een imposante vertolking van Shakespeare's ‘Coriolanus’. Dirk Coster dreef zijn auditorium met overtuiging naar Flaubert en Dostojewski. De mensen vróegen om lezingen.
Hoe weinigen willen nu nog een hele avond naar één spreker luisteren. Dan moet het wel een man met een grote naam zijn, of hij moet er plaatjes bij vertonen. De lezingen door de radio worden steeds korter. P.H. Ritter jr. sprak nog een half uur; Max Teipe heeft twintig minuten. En de spreekjes van 4 of 5 minuten komen steeds meer in de mode. In de jaren, dat ik jong was, nam men er de tijd voor toegesproken, voorgelicht, onderwezen en ontroerd te worden. Nu moet alles ‘in a nutshell’.
Het was de tijd van de opkomst van de Kunstkringen, maar vooral van de Volksuniversiteiten. Het spijt me, dat ik moet bekennen, dat Amsterdam van de laatste de primeur heeft gehad. Maar die kleine achterstand haalde Rotterdam gemakkelijk in door de voortreffelijkheid van haar secretaresse, mejuffrouw Ida van Dugteren, laaiend van initiatieven, onvermoeibaar en met niet te doven enthousiasme.
Rotterdam, met zijn hardwerkende bevolking, begon zich open te stellen voor gééstelijke waarden, ook in die lagen, die er vroeger niet toegankelijk voor waren geweest. Het was een nuchter, aandachtig, begrijpend auditorium. Ik krijg soms nog brieven van mensen, die toen naar me hebben geluisterd. Er was een tijd, dat ik de volksuniversiteiten van heel Noord- en Zuid-Holland met cursussen bediende. Er was een tijd...
Het is lang geleden. Het was voor mij een móóie tijd.