Maatstaf. Jaargang 9
(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 353]
| |||||||
S. Vestdijk
| |||||||
[pagina 354]
| |||||||
staander geschreven - in Nederland geen zeldzame vogel, gelijk men weet - door middel van zelfspot, echt of schijnbaar cynisme, understatements en overstatements - had ik de onbescheidenheid van het ‘gespiegeld zelfportret’ vrijwel onopzettelijk gecompenseerd met een reeks aardige zelfvernederingen, stuk voor stuk op keiharde feiten berustend, zonder uiteraard in hun gezamenlijkheid een bruikbaar ‘zelfportret’ op te leveren. Daarvoor waren zij iets te eenzijdig. Het had ook gemakkelijk hinderlijk kunnen worden, of schijnbaar berekenend: nu ik mij zozeer blootstel, zijn jullie verplicht om voor de tegenspraak te zorgen! Zelfs goede vrienden van mij hadden de truc niet dadelijk door. Willem Nagel belde mij op, verrukt over een en ander - ‘en wat heb je jezelf listig op de achtergrond gehouden’ [dat juichte hij niet toe, leek mij]. Ongetwijfeld zal hij deze mening grondig hebben herzien, want mij althans is in binnenen buitenland [maar ik ken de autobiografische geschriften van Sartre nog niet] geen biografisch geschrift bekend, waarvan de schrijver zich al dan niet opzettelijk dermate aanbiedt aan de reacties van het schorum. Ik had daar nu eenmaal plezier in. Nog meer plezier - maar dat ging mijn opdracht te buiten - zou een volledige autobiografie mij hebben verschaft, met letterlijk alles erin - de censor in actie - een verblekende uitgever - én een fantastisch honorarium, ter vergoeding van de schade ten gevolge van de halvering van het debiet van mijn boeken gedurende een aantal jaren. Iedereen kan zo'n ‘totale’ autobiografie schrijven. Er is niets aan. Men heeft slechts aan de voorwaarden te voldoen: een eerlijk mens te zijn met zin voor zelfcritiek en introspectie, lak te hebben aan burgerlijke taboes, gevoel te hebben voor humor en de betrekkelijkheid aller dingen [de uitgever moet op goede voet staan met de censuur]. En de ideale criticus van zulke ‘ontblotende’ boeken moet vooral níet zijn: een volledig humorloze droogstoppel, oneerlijk, dom en rancuneus. Dit laatste is - zeer terloops - het portret van Ben Stroman, weerspiegeld in mij. Maar waarom ik nu zo lachte op die hotelkamer in Berchtesgaden? Gelukkig begreep ik het al gauw, en ik schilderde mij een criticus af, die al mijn opmerkingen over en tegen | |||||||
[pagina 355]
| |||||||
mijzelf nóg eens tegen mijzelf zou uitspelen, en door navertellen met andere woorden, afschrijven, ‘citeren’, humorloos interpreteren, verzwijgen en tendentieus rangschikken, de schrijver Vestdijk zou ‘onthullen’ aan een aantal krantenlezers. Deze criticus was dus een parasiet van mij, gekeerd tegen mij, een gevaarlijke diersoort, maar waartegen gelukkig goede chemische middelen bestaan. Nader beschouwd, was het eigenlijk al helemaal het portret van Stroman, dat in de buurt van mijn middenrif ronddartelde. En dan opeens, een paar jaar later, te ontdekken, dat Stroman het inderdaad is. Hij, en een paar andere, nóg onbelangrijker critische klanten. Maar wat zegt u van zoiets? Door een simpele, zeer ten dele bewuste techniek het soort critieken zelf te kunnen bepalen, die het boek zal uitlokken! Dat is een mooi iets. Het is voldoende om voor geleefd te hebben. We nemen dus Stroman bij de reeds ietwat toegetakelde kop, en zien toe wat dit lichaamsdeel afgescheiden heeft. Na een grotendeels afgeschreven inleiding verschijnt Stroman in eigen persoon ten tonele met anderhalve leugen. De leugen bestaat hierin, dat ik sinds 1939 als een kluizenaar in Doorn zou hebben geleefd [dit heeft iedereen al gezegd; de schoolkinderen vinden het vervelend]. Met name tussen 1946 en 1953 kwam ik geregeld, en wel dagen achtereen, in Amsterdam, iets dat Stroman goed moet weten, want ik bezocht hem wel eens, gelukkig iets minder geregeld, en bleef soms uren met hem praten, in welk gezelschap weet Stroman ook nog wel; ik heb een getuige. Zijn inleiding beëindigt hij met de opmerking, dat ik volstrekt het tegendeel ben van een ‘avontuurlijke oom’, die ik had beschreven. Even later noemt hij mijn geest in hoge mate avontuurlijk. Misschien is dit niet zozeer een halve leugen als wel een teken van kortheid van memorie, of van het onvermogen tot logisch denken, of van onderschatting van de betekenis van het woord ‘volstrekt’. Daarop volgt een voornamelijk uit afschrijven bestaand verslag van de episode in mijn boek over de depressies, een autobiografisch thema, in verband met bepaalde gebeurtenissen niet te verzwijgen [Slauerhoff-Van der Meer], en uiteraard pijnlijk voor mij om aan te roereri, van welke taak ik mij dus kweet met enige | |||||||
[pagina 356]
| |||||||
ironische ‘bravoure’, die Stroman letterlijk opvat, zoals hij alles letterlijk opvat wat niet voor ezelsoren is bestemd. Vervolgens, langs wonderlijke omwegen, stelt hij vast, dat ik ‘onberoerd blijf in mijn kern’ [hoe weet hij dit? ik heb hem nooit toegelaten in of bij mijn kern], en vergelijkt mij met een seismograaf, die op gezette tijden moe wordt ‘in het materiaal’, en is dus weer terug bij het ‘overwerken’ van de kleinburgerlijke Harlingers, onweerstaanbaar blijkbaar ook voor de Stroburgers. Een theorie, in mijn jeugd reeds verouderd, vindt hier nog pseudodeskundige aanhang. Het moet wel zo zijn, denkt Stroman, want ik voel het. Iedere medische leerling behoort tegenwoordig te weten, dat depressies emotionele verschijnselen zijn, emotionele oorzaken hebben, en bij emotionele lieden voorkomen, niet bij robots, zoals Stroman er in mij een wenst te zien [die hebben andere psychische last, maar ik ga geen college geven]. ‘Telkens weer vraagtmen zich af of... Vestdijk tijdens zijn werkzame perioden eigenlijk wel denkt en schrijft, of dat hij in éen ogenblik bibliotheken absorbeert...’ etc. - ‘en er niet koud of warm van wordt’. Die Ben, dacht ik, waar heeft hij díe kolder nu weer vandaan? Een ogenblik dacht ik - ja, ik dacht nog steeds, ik werkte immers niet! - aan de bekende kwatrijnenstrijd met A. Roland Holst, want hij moest het toch érgens vandaan hebben? Maar ik neem genoegen met de theorie, dat hij alleen maar gereproduceerd heeft wat hij om zich been in Amsterdam-Zwammerdam wel eens heeft opgevangen. Dit maakt veel begrijpelijk. Wie zelf opvangt, zíet ook niets anders dan opvangers. ‘De schrijver Vestdijk is grotendeels een weerkaatsende Vestdijk’. Dank u, maar kon er dan niet een klein beschuldigingetje van plagiaat af, Ben? Ik had je heus wel willen helpen. Maar neen toch, dat kon níet. ‘Vestdijk scheidt onnadenkend geschriften af’ [maar vanwaar dan, indien ik schrijf zoals Ben urineert, die ‘vermoeidheid in het materiaal?’]. Wie onnadenkend schrijft, kan geen plagiaat plegen... tenzij onnadenkend, dus toch maar flink zoeken, jongens. Koopt allemaal mijn verzamelde werken, goud op snee. Zijn meelijwekkend gewauwel gaf mij vooral daarom te denken, omdat Stroman [en niet alleen in de tijd, dat wij | |||||||
[pagina 357]
| |||||||
beiden het Handelsblad bedienden] zich wel eens met waardering over mijn boeken heeft uitgelaten, en zelfs nog zeer onlangs. Dat klopt niet. Wie een boek bespreekt, waarvan de schrijver kennelijk niet koud of warm is geworden, is verplicht dit boek te kraken. Daar wordt een recensent voor betaald. Wel is mij altijd opgevallen, dat Stroman in deze betrekkelijk ‘goede’ recensies een taaltje bezigde, dat niet eens Ka van drie hoog achter als Nederlands zou hebben herkend. Onlangs is dit nog eens vastgesteld in een jongerentijdschrift [Tirade?], en als voorbeeld werd daar eveneens een bespreking van een van mijn boeken genomen. Men zei daar uitermate onvriendelijke dingen over Stroman's schrijftrant. Maar Stroman kan veel beter! Het mag dan waar zijn, dat hij in dit nieuwe geval veel citaten had als voorbeeld en ruggesteun; en de inhoud is natuurlijk kwalijke nonsens; maar de stijl van ‘Vestdijk's zelfportret’ etc. is doorgaans goed, mist althans de nadelen van die andere stukken. Ik hel dan ook over tot het vermoeden, dat Stroman tegenover mij pas in ongelegenheid komt, wanneer hij op een of andere grond een boek van mij meent te moeten waarderen, waartegen zich dan onmiddellijk een tegenkracht verzet. Tezamen verwekken deze krachten een draaikolk in zijn hoofd, en alles wordt slap, draaierig, onsamenhangend, duister, stilistisch abominabel, taalkundig ridicuul. Ik bedoel niet, dat Stroman dit opzettelijk doet, om mij te schaden: hij kan niet anders. Ik heb ook lang niet alle gevallen nagegaan; het is een hypothese. Deze tegenkracht is de rancune. Niet zozeer nog de rancune van de ijverzuchtige, die allang niets meer presteert dan berispelijke krantenstukjes, maar een persoonlijke rancune, berustend o.a. op enkele niet al te belangrijke feiten, waarbij de schuld aan mijn kant was. Bewijzen, zegt Stroman - tien jaar geleden! - ik ken geen rancune! Nu, dan hoeft men hem alleen maar in zijn ogen te kijken [doe het niet te vaak]. Bewijzen wil ik het ook wel, zo niet de rancune, dan de aanleidingen tot wat bij ieder mens van vlees en bloed rancune zou moeten heten; maar dan een andere keer, want het is werkelijk te onbenullig. Ik wil er Stroman alleen maar aan herinneren hoe hij bij zekere gelegenheid over de inmiddels | |||||||
[pagina 358]
| |||||||
overleden Tjomme Kingma Boltjes sprak, die hij, naar ik meen, nog uit Rotterdam kende. Dan herinnert hij zich de rest ook wel. ‘Om op een ander onderwerp, de homosexualiteit betreffende over te stappen...’, - waarna hij, op zichzelf volkomen terecht, tegenover mij een grief ventileerde. Maar de inleiding was veel interessanter, om Stroman te leren kennen. Sindsdien beviel zijn lucht mij niet meer. Kingma Boltjes was veel - o.a. ziek - maar niet homosexueel; ik zou de getuigenis van Koolhaas willen inroepen. Ach wat, laat hij het geweest zijn! In beide gevallen speelde Stroman de rol van de burgerklooi, die zijn nieuwste vuile kunstjes aan de bittertafel leert, door hemzelf met ‘literaire samenscholingen’ verward. Trouwems, op dat milieu is Stroman, als hij eerlijk wil zijn, niet eens zo erg gesteld. In wezen is hij net zo introvert als ik. Hij voelt zich alleen maar verplicht om ‘mee te doen’, en kreeg daar oude trekken en leverkwalen van, en daarom ben ik zo'n vervaarlijk raadsel voor hem, omdat ik nooit ‘meegedaan heb’, eenvoudig omdat ik er geen zin in had en mij nergens zo onbehagelijk voel als onder ‘meedoeners’. Dat moet ook de grief van Buning geweest zijn. Maar bij Stroman is de grief onecht. Vandaar dat hij moet draaien, insinueren, huichelen, onzin stileren, de bekentenissen van een ander laten rollen uit zijn beschimmelde goochelaarshoed, en, tot zichzelf komend [want, in tegenstelling tot Bulling: Stroman heeft een geweten], in godsnaam dan maar gaan afschrijven, en de conclusie aan de lezer overlaten [zelfs dan nog werkt zijn geweten, als Pilatus ongeveer: hij wast zijn handen in onschuld: de citaten zijn nu de schuldige]. Tenslotte is hij met zijn ressentiment alleen. Tevreden? Het moet erkend worden, dat het ressentiment een machtig middel is ter conservering van de mens. Dit zuur, waarin hij baadt - uiteraard niet alleen door míjn toedoen! - is bezig, hem te verteren én houdt hem op de been; wanneer Stroman na vele voorzichtige maanden een collega kan ontmenselijken, dan kan hij weer een paar jaartjes mee, dan is het Handelsblad ook wel over hem tevreden. Dan kan deze gekwelde rancunemens tegenover een deel der buitenwereld zelfs ‘die goeie Ben’ zijn. | |||||||
[pagina 359]
| |||||||
Enkele strobloempjes nog, ter completering:
| |||||||
[pagina 360]
| |||||||
| |||||||
[pagina 361]
| |||||||
Voorts wordt mijn principeloosheid aan de kaak gesteld [niet hetzelfde als karakterloosheid, de Here zij geloofd], en daar heeft mijn criticus wel een beetje gelijk in, want 90% van de bestaande principes beschouw ik als apekool of tekenen van burgerlijke verstarring, en ik ben niet de enige, die er zo over denkt. Maar mijn resterende 10% staan mij toch bepaald niet toe, mij door iemand als Ben Stroman te leten beledigen in het Algemeen Handelsblad. Ik breek dus met deze fluim. Maar kán men met een fluim breken? Er ligt een eigenaardige natuurkundige onmogelijkheid in deze handeling. En wat staat mij nog te wachten? Hij zal nog wel wat terugkwijlen, Ben.Ga naar voetnoot* |
|