Maatstaf. Jaargang 9
(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 281]
| |||||||||||||||||||
Jacques den Haan
| |||||||||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||||||||
te richten. Ze omvatte [volgens Bogeng] ‘8764 Werken in 15.299 Bänden’ - erotica, maar daarnaast een bijzondere Cervantes-collectie, met onder andere 384 uitgaven van Don Quixote. Ashbee heeft een iconografie van deze laatste op zijn naam en voorts heeft hij zijn verzameling erotica, waaronder bijvoorbeeld vele uitgaven van John Wilkes' scabreuze poëem Essay on Woman, dat in de politiek van de achttiende eeuw een belangrijke rol heeft gespeeld en een uitgebreide verzameling erotische prenten van Hogarth en Rowlandson, omstandig en met veel geleerd commentaar beschreven onder het pseudoniem Pisanus Fraxi in de drie lijvige delen: Index Librorum Prohibitorum, Centuria Librorum Absconditorum, en Catena Librorum Tacendorum. Een merkwaardig werk, uiteraard ‘privately printed’ in een beperkte oplage en tot voor kort vrijwel onvindbaar of alleen met een duizend gulden te betalen. Onlangs verscheen een facsimile-herdruk bij Charles Skilton Ltd in Londen, al even gelimiteerd en voor de prijs van 25 guineas. Het is wrang, bij Pisanus Fraxi te moeten lezen over de collectie van R.P. Knight, schrijver van A Discourse on the Worship of Priapus. And its Connexion with the mystic Theology of the Ancients [Londen, 1786], Fellow of the Royal Society, lid van het Britse Parlement en een van de geleerdste oudheidkundigen van zijn tijd, die zijn ‘museum of phallic objects’ aan het British Museum had nagelaten. Pisanus Fraxi schrijft verontwaardigd: ‘The objects left to the nation by Knight... now form one collection, which, to the shame of the British Museum authorities, is consigned to a dark room in the basement, difficult of access, and where the interesting specimens it comprised can be inspected only under the greatest disadvantages’. Hij had eruit kunnen leren, dat zijn eigen boeken later dit lot zouden delen. Bij zijn dood bleek namelijk, dat ook hij zijn boekenbezit aan het British Museum had nagelaten - de Cervantes-collectie onlosmakelijk van de erotica. Ik heb eens gehoord of gelezen, maar kan niet meer vinden waar, dat de erotica met schoppen de kelders ingesmeten zijn, hetgeen me, gezien het jaar van Ashbee's dood, 1900, ook niet zou verbazen. Blijkens Ralph Ginzburg's An Unhurried View of Erotica heet | |||||||||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||||||||
de verzameling de ‘Arcana collection’. Ginzburg weet te berichten, dat het Vaticaan met 25.000 delen de grootste bibliotheek erotica heeft, ‘outcroppings of the creative urge that are to be shunned by good Catholics’. Dan volgt de ‘Arcana’ verzameling en daarop de collectie van Dr. Alfred C. Kinsey. De ‘Library of Congress’ in Washington bevat een vijf duizend delen ‘including many editions taken as Post Office and Customs seizures’, met andere woorden: gestolen dus, zoals een niet onbelangrijk deel van het bezit aan erotica van de Bibliothèque Nationale door in beslagname verworven is. In 1866 bijvoorbeeld werd in Parijs bij een privé-persoon [geen handelaar dus], een meneer Alfred Bégis, een collectie politieke pamfletten door de [toen nog] keizerlijke politie in beslag genomen. Ze nam een zeer kostbare partij erotica maar gelijk even. mee. De hele boel zou verbrand worden, maar de Bibliothèque Nationale heeft toen de erotica ‘gered’. Bégis heeft tot in 1896 tevergeefs geprocedeerd om zijn eigendom terug te krijgen; zijn bezit vormt tot heden een deel van het zogenaamde ‘Enfer’, door Guillaume Apollinaire, Fernand Fleuret en Louis Perceau beredeneerd omschreven in hun werk l'Enfer de la Bibliothèque Nationale, Icono-bio-bibliographie de tous les ouvrages composant cette célèbre collection [1913]. De toestemming, dit werk te mogen uitvoeren, schijnt min of meer op een misverstand berust te hebben, want in het algemeen wordt een dergelijk bezit door de bibliotheek in kwestie verloochend. Zo las ik toevallig in Marie Claire van februari 1961: ‘Inutile de réclamer un ouvrage appartenant au fameux Enfer de la Bibliothèque Nationale. On ne vous le donnerait pas... L'autorisation de consulter les livres licencieux enfermés dans eet Enfer est très rarement accordée. La Bibliothèque Nationale ne manque pas d'humour puisqu'elle a placé son Enfer deux étages au-dessous de son Paradis, c'est-à-dire de la salle où sont entreposées les images d'Epinal et les gravures pieuses’. En T.H. White schreef in 1950 in zijn boek The Age of Scandal over het oeuvre van De Sade: ‘Some of his unpublished works are still in the British Museum. They require the presence of the Archbishop of Canterbury, and of two other trustees, before | |||||||||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||||||||
they can be examined by anybody to this very day’, zonder twijfel gewezen bezit van Ashbee, die ze omstandig beschreven heeft in zijn catalogus. In het Duitse taalgebied heeft Bernhard Stern-Szana een particuliere collectie van vijfduizend zeldzame boeken gehad, waaronder vele unica. Hij heeft zijn bezit beschreven in de ‘Privatdruck’: Bibliotheca curiosa et erotica. Beschreibung meiner Sammlung von Seltenheiten und Privatdrucken erotischer und kurioser Bücher. Hij geeft daarin ook ‘Schätzungspreisen nach dem Tageswerte’, maar daar in het boek, merkwaardig genoeg, nergens een jaar van verschijnen te vinden is, hebben die prijzen in Marken totaal geen zin. Hij beschrijft inderdaad zeldzame luxe-uitgaven van onder anderen Casanova, Rabelais, Balzac, Boccaccio, Poggio, Petronius, Aretino, Piron, Nerciat, Restif de la Bretonne, De Sade en moderne als van Le Nismois, als Aus den Memoiren einer Sängerin, Josefine Mutzenbacher en geïllustreerde werken als die van Eduard Fuchs en het zeldzame Die Erotik in der Kunst van Cary von Karwath, die inderdaad zo heette: Cary von Karwath Edler von Würdeburg. Er is geen twijfel aan of de negentiende eeuw is bij uitstek de eeuw van de pornografie geweest, ‘hard core pornography’ dan wel te verstaan. Zeker: Engeland heeft bijvoorbeeld tijdens het régime van Karel II die meer dan dolle spot op zijn hof, woest erotisch te noemen, gekend: Sodom van de Earl of Rochester of de sterk erotisch-realistische zedenschildering uit 1749: Memoirs of the Life of Fanny Hill, or the Memoirs of a Woman of Pleasure van John Cleland, nog altijd een geliefd boek, maar in de negentiende eeuw is de liefhebber waarlijk overstroomd met lectuur over de twee geliefde Engelse onderwerpen: ontmaagding en flagellatie. In Frankrijk was het stellig niet anders; na een De Sade en een Restif de la Bretonne uit de achttiende eeuw hebben, gerekend tot aan de eerste wereldoorlog, schrijvers als Théophile Gautier, Maupassant, Pierre Louys, Alfred Jarry, Apollinaire, Hugues Rebell, Prosper Mérimee, Verlaine, Albert Glatigny, P.J. de Béranger, Pierre Mac Orlan er zich, min of meer openlijk, mee beziggehouden. Maar ook | |||||||||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||||||||
hier blijkt weer, dat het er geheel van afhangt, wat men onder ‘pornografie’ verstaan wil. Dr. Eugen Dühren schrijft in zijn omvangrijke studie Der Marquis de Sade und seine Zeit: ‘Die französische Litteratur des 18. Jahrhunderts steht unter dem Zeichen der Pornographie!’ en bij zijn dan volgende opsomming stuiten we dan op schrijvers als Crébillon fils, Andréa de Nerciat, Diderot, Choderlos de Laclos of op het charmante Point de Lendemain van Vivant Denon, maar het gaat mij wat te ver om Les amours du chevalier de Faublas van Louvet de Couvray of de Liaisons dangereuses onder de pornografie te rangschikken. Juister heeft Emile Henriot deze schrijvers en hun werk behandeld in zijn aantrekkelijke boek Les livres du second rayon irréguliers et libertins en wie deze libertijnse en inderdaad wat onregelmatige werken vergelijkt met een Gamiani van de Musset of Trois Filles de leur Mère van Pierre Louys, kan zich moeilijk vergissen. In Frankrijk was het de tijd van de ‘roman galant naturaliste’ zoals de wel aan Maupassant toegeschreven Les Cousines de la Colonelle par la Vicomtesse de Coeur-Brûlant genoemd is, alkovenliteratuur tot in de titels: Le Roman de mon Alcove. Confessions galantes d'une femme du monde. Au Palais-Royal, chez feu la veuve Girouard, très connue en 1869, alkovenliteratuur, die blijkbaar ook met de alkoof aan het verdwijnen is. Louis Perceau schrijft in het voorwoord bij zijn prachtige en omstandige Bibliographie du roman érotique au XIXe siècle enige malen over de haast, die hem gedreven heeft, zijn werk te voltooien: ‘C'est que les éditions de colportage, qui ont mondé les arrières- boutiques des libraires de 1883 à 1912, sont devenues d'une extrême rareté’ en even tevoren stelt hij vast, dat er in 1923-'24 maar heel weinig herdrukken te vermelden zijn ‘à bon marché’, wel in luxe-uitgaven, in kleine oplaag gedrukt en voor hoge prijzen: ‘Ces éditions pour bibliophiles échappent évidemment à la censure des gens graves qui prennent souci de la moralité des masses’. Voorbeeld uit een willekeurige catalogus van een duur antiquariaat als dat van Edouard Loewy op de Boulevard Hausmann: Verlaine [Paul]. Les Amies. Sonnets par le licencié Pablo de Herlagnez. Het wordt er terecht een ‘plaquette’ genoemd, want | |||||||||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||||||||
in de uitgave zonder meer onder de naam Verlaine, Oeuvres libres, onderverdeeld in Amies, Femmes, Hombres, telt Les Amies zes sonnetten. De prijs van Loewy voor zijn ‘deuxième édition, rare et recherchée, la première étant pour ainsi dire introuvable’ was twintigduizend francs! [1954]. Het vaakst herdrukt is het fameuze Gamiani on Deux nttits d'excès par Alcide Baron de M....: Perceau beschrijft vanaf 1883, het jaar van uitgifte, tot 1928 41 edities, waarvan 8 na 1914. Een doldriest werkje, dat eindigt in razernij en dood - twee nachten van gravin Gamiani en haar vriendin Fanny, die bespied worden bij haar lesbische activiteiten door Alcide, die ook beider bekentenissen beluistert, bekentenissen waarbij dan uitspattingen in een klooster en met een ezel worden opgebiecht. De reeds genoemde Hayn noemt het in zijn bibliografie ‘ebenso ekelhaft als langweilig’, waarop Bernard Stern-Szana dan teruggeeft: ‘Hayn bringt häufig solche entrüstete Kritiken; und hat doch sein Leben damit zugebracht, alle diese ekelhaften und langweiligen Dinge in acht mächtigen Bänden für die Ewigkeit festzunageln!’ Gamiani zou geschreven zijn als antwoord op de uitdaging, dat zonder ‘des mots orduriers’ geen sotadicum te vervaardigen zou zijn en het zou dan zijn van de hand van Alfred de Musset. Het is een goed voorbeeld van wat er allemaal aan [noodzakelijke] geheimzinnigheid rondom werken als dit vastzit, want men heeft ook wel beweerd eensdeels, dat George Sand model gestaan zou hebben voor gravin Gamioni en anderdeels, dat zij zelf het tweede gedeelte van het boek geschreven zou hebben. Mario Praz wijst in The Romantic Agony de eerste veronderstelling resoluut van de hand, Perceau in zijn bibliografie de tweede; hij voelt veel voor het auteurschap van De Musset, maar voegt eraan toe: ‘Mais il faut avouer qu'aucune preuve matérielle de cette paternité ne peut être produite’. Dit neemt niet weg, dat Lo Duca in zijn recente Histoire de l'érotisme [1959] de legende driest en zonder aarzeling voortzet met de zinsnede over George Sand: ‘Pour le public, son oeuvre secrète des larmes bien douces à répandre; pour les initiés, par le contre, son ego se révèle dans un petit roman - traduit en toutes langues - qu'elle a commis ‘sous le manteau’ avec Alfred de | |||||||||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||||||||
Musset: Gamiani, version de Fantasio beaucoup plus spontanée’. Zoals dat gaat, zegt de ‘officiële’ biografie, met name Lélia ou la vie de George Sand van André Maurois er geen letter over - al moet ik bekennen de meer dan vijfhonderd nogal zanderige bladzijden niet woord voor woord gelezen te hebben. Over Frankrijk heeft Pisanus Fraxi geschreven, dat men ook daar de pruderie zo ver gedreven had, dat men er niet meer zei: ‘J'ai mangé des confitures, mais des fitures’; de tegendruk uitte zich niet alleen in de stroom pornografie, maar ook in de schrijfwijze daarvan. Was het De Musset [om hem de eer nu maar te gunnen] in 1833 klaarblijkelijk nog te doen geweest om de ‘mots orduriers’ te vermijden, bij Pierrè Louys is het in zijn Trois Filles de leur mère zeer duidelijk een prikkeling te meer, de schuttingtaal te gebruiken. Het is duidelijk een geval van woord-sadisme, zoals Dühren dat omschrijft: ‘Es ist nach Dolmancé [De Sade] angenehm und aufregend, stark tönende Worte von unflätiger Bedeutung im Rausche der Wollust auszusprechen, weil sie die Einbildungskraft steigern’. Aan die merkwaardige ‘Trois filles’ gaat een notitie vooraf, waarin de schrijver beweert, dat zijn ‘petit livre’ geen roman is, maar een ware geschiedenis. De hoofdfiguur is een twintigjarige jongeman, die zijn buren in zijn bed ontvangt, een voor een, maar ook gezamenlijk: ‘Maman’ Teresa, zes en dertig, van Italiaanse afkomst, de oudste dochter Charlotte, een merkwaardig huilerig meisje van twintig, Mauricette, ruim veertien en Lili, oud tien jaar en welhaast de ergste van het span, dat het hele handboek der seksuologie afwerkt. Tijdens haar werkzaamheden onderhouden ze een ware stortvloed van ‘mots orduriers’, een zeer wezenlijk onderdeel. Charlotte zegt, in de armen van haar moeder: ‘Tu parleras, maman? tu parleras? Lui, je Ie connais, il ne dira rien. Moi je ne pourrai pas. Alors toi... toi... parle tout le temps!’ Zoals vaak bij dit genre, wordt er met raamvertellingen gewerkt; we krijgen de erotische levensgeschiedenis van alle partners. Humor is bij de absolute pornografie een zeldzaam artikel, hier breekt die even door als de mannelijke hoofdfiguur zich tussen de bezoeken door wat wil kalmeren. Hij | |||||||||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||||||||
grijpt daarvoor: ‘En l'attendant, je pris dans ma bibliothèque un roman de Henri Bordeaux, que j'avais acquis tout exprès pour abattre par la force les érections rebelles à ma volonté. A la septième ligne, le miracle advint’. In werkelijkheid is woordsadisme te vinden in het Journal particulier van Paul Léautaud, die zijn verachting voor een vrouw eens uitdrukte met de woorden: ‘Elle fait l'amour en silence’. In dat dagboek, dat apart staat van het Journal littéraire en dat bijna onleesbaar is door de verslagen van de eindeloze en banaalste ruzies, die zijn maîtresse, de ‘panthère’ Mme Cayssac hem aandeed, is hij zo voortdurend in de weer met de ‘mots orduriers’, dat de inleider tot de uitgave, Pierre Michelot, ervan zegt: ‘Ils se servirent couramment d'un vocabulaire de bas érotisme qu'on s'étonne de voir employer par un homme, par ailleurs, si puritain’. Puritein? Hij zelf schrijft in dat particuliere dagboek: ‘Nos conversations libertines ont été charmantes. J'adore ce genre de propos et je crois bien qu'elle s'y plaît aussi, car elle commence souvent la première’. Hij wilde ze blijkbaar wel zeggen en ze vooral graag horen, die ‘mots orduriers,’ maar, als bij zovelen, het schrikte hem af, ze in druk te zien: ‘Je me retiens de citer le mot [trop vif pour être imprimé] qu'elle eut...’ en als hij ze gebruikt, dan blijkt hij ook een puntjes-artiest. De verhouding met de ‘panthère’ heeft een twintig jaar geduurd; dit Journal particulier is ook seksuologisch een zeldzaam document met zijn intimiteiten van een bepaald niet meer jeugdig liefdespaar [40-60 jaar]. Er is geen twijfel aan of hij was, op een soms trieste manier, horig - vagina-horig; zij prikkelde hem ongemeen, hij heeft haar, in dat privé-dagboek, hemelhoog als minnares verheerlijkt en haar vervloekt om haar vulgaire scheldpartijen en de platte-burgerdamesituaties, waarvan ze hield. Hij kon niet van haar loskomen; ze heeft hem zelfs tot poëzie verleidt en wie de afschuw van de oudere Léautaud voor de dichtkunst bestudeerd heeft in zijn Journal littéraire, weet wat dat zeggen wil. Hier is de puntjes-artiest: ‘Madame a mauvais caractère
Montrez-lui la q....: aussitôt
| |||||||||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||||||||
Elle vous montre son derrière
Et vous réclame son morceau.
On ne sait ce qui mieux la touche,
Tant les deux lui sont aussi bons,
D'avoir la p ... dans la bouche
Ou de la sentir dans son c..’ enz.
De horigheid was, volgens zijn bekentenis, puur lijfelijk. In een soort necrologie - daar was hij goed in - na haai dood in 1950 en nadat hij haar in jaren niet meer had willen zien, schreef hij: ‘Passion purement physique de part et d'autre. Je crois bien que, comme moi, elle n'a jamais connu et apprécié que ce côte de l'amour’. Zo was de vreemde liefde van een der vreemdste mannen van onze eeuw, een man, die als weinig anderen aan levensvernauwing geleden heeft. | |||||||||||||||||||
De pornografie als verzet
There was a young monk from Siberia
Whose morals were very inferior.
He did to a nun
What he shouldn't have done,
And now she's a Mother Superior.
Een van de zeer weinig citeerbare limericks uit de grootste collectie op dit gebied: The Limerick. 1700 examples with notes, variants and index. De sectie waarin deze limerick voorkomt, heet ‘Abuses of the clergy’ en kan, blasfemisch en anti-klerikaal als ze is, als een schoolvoorbeeld gelden voor een groot deel der pornografie. Ook het sterk- blasfemische karakter van enkele raamvertellingen uit het genoemde boek van Pierre Louys is in de lijn der traditie. De pornografie was vrijwel altijd anti-klerikaal en het is veelbetekenend, dat dit element in de ‘moderne’ pornografie, zoals die door de heer Girodias in Parijs wordt uitgegeven, nagenoeg ontbreekt. Dit kan betekenen, dat men de religie niet langer als een drukkende last beschouwt; men ‘doet | |||||||||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||||||||
er’ eenvoudig niet meer aan en het betekent natuurlijk ook, dat de geestelijkheid zich deugdzamer gedraagt dan in vroeder tijden. Dühren doet daarover een ontstellend boek je open, daarbij steunend op werken als: Pierre Manuel, La Police de Paris dévoilée en La Chasteté du Clergé dévoilée, ou Procès-verbaux des séances du clergé chez les filles de Paris, trouvés à la Bastille. Lodewijk XV liet zich iedere dag inlichten over het bezoek van de geestelijkheid aan de Parijse bordelen door bulletins, die men de ‘Nuits de Paris’ noemde. Het is de stelling van Dühren, dat de gruwelen en seksuele uitspattingen, door De Sade, dikwijls met veel filosofie omrankt, beschreven, hun basis hadden in de 18de-eeuwse werkelijkheid. Het is ook merkwaardig, dat zijn vijand, Restif de la Bretonne, die zijn Anti-Justine geschreven zou hebben om aan te tonen, dat de wellust het zeer wel zonder het sadisme kan stellen, in zijn eigenlijk nogal trieste boek toch één uitgesproken sadistische scène ingelast heeft met een monnik als bedrijver: een tafereel van anthropophagie, waar de monnik ‘Fout à Mort’ niet alleen zijn slachtoffer verkracht en martelt, maar haar ten slotte vermoordt, in stukken snijdt en consumeert. Restif was een niet minder merkwaardige figuur dan De Sade. Een Sovjet-historicus heeft hem [Restif] de eerste ware socialist genoemd en een man als Paul Valérie stelde hem verre boven Rousseau. Hijzelf heeft zijn Anti-Justine vergif genoemd: ‘Je ne suis pas assez dépourvu de sens pour ne pas sentir que l'Anti-Justine est un poison: sera-ce le contrepoison de la fatale Justine? Zijn biograaf Mare Chadourne schrijft over de enkele exemplaren, die het ‘Enfer’ ervan bezit: ‘Seul des livres de Restif à avoir mérité cet enfer, cet écrit inachevé, non signé, renié, détruit, est, comme par hasard, le seul à avoir trouvé, de 1863 à nos jours, douze éditeurs pour l'exhumer!’ Om deugdzaam te besluiten: ‘A qui la honte?’ De geestelijkheid heeft zich ook bij het tot stand brengen van wat men al dan niet ‘pornografie’ zou moeten noemen, niet onbetuigd gelaten. Er bestaat zelfs een bibliografie van, samengesteld door de ‘bouquiniste’ Antoine Laporte, door zijn collega uit onze tijd, Louis Lanoizelee, een ‘érudit et surtout un pamphlétaire virulent’ genoemd: l'Apôtre Biblio- | |||||||||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||||||||
graphe, Bibliographie Clérico-Galante. Ouvrages galants ou singuliers sur l'amour, les femmes, le mariage, le théâtre etc. Ecrits par des Abbés, Prêtres, Chanoines, Religieux, Religieuses, Evêques, Archevêques, Cardinaux et Papes. Paris. M.A. Laporte, Libraire-Bouquiniste 1879. Het is niet onvermakelijk, hem in het voorwoord daarbij te zien toornen over zedelijkheidsbevliegingen, die men bij de ‘bouquinistes’ weer eens uitgevierd had. Hij keert tot de aanval terug, als hij beschrijft: Vénus dans le Cloître ou la Religieuse en Chemise, dat hij ‘effrontément obscène’ noemt. Hij vervolgt: ‘L'abbé Lenglet-Dufresnoy, qui l'attribuait à l'abbé Barin et le dèsignait sous l'épithète d'infâme, en a pourtant donné une réimpression en 1739. Quand on a lu une production aussi nettement ordurière, faite par un moine et rééditée par un abbé, on se demande comment les cléricaux osent accuser les bouquinistes d'affriander la pratique par une pâture horrible’. Verzet tegen de wantoestanden in wat Schopenhauer ‘ein Reich des Unrechts’ genoemd heeft, verzet tegen de geestelijkheid, die ze in stand hielp houden: in de krasse bewoordingen van de pornografie. Hier is de politiek: Les Fureurs Utérines de Marie-Antoinette, femme de Louis XVI, hier loopt het dooreen: Le Rendez-Vous de Madame Elisabeth, soeur du Roi, avec l'Abbé de S. Martin, Aumônier de la Garde Nationale, dans le Jardin des Tuileries. A Paris, de l'imprimerie de la Foutro-Manie. 1790 [Pamphlet révolutionnaire]. De eerbaarheid onzer voorvaderen was blijkbaar was steviger van gestel dan de onze, want het is opvallend, hoe dikwijls ons land als oord van uitgifte genoemd wordt van galante of revolutionaire werken of pamfletten. Natuurlijk was dit ook herhaaldelijk gefingeerd, een titelblad is geduldig, maar de woorden van Voltaire: ‘Les libraires hollandais gagnent un million francs par an parce que les Français ont eu de l'esprit’ kunnen toch moeilijk misverstaan worden. En ook Stern-Szana schrijft in zijn catalogus over het vele, dat in ons land gedrukt is ‘dank der absoluten holländischen Druckfreiheit’. Het is helaas maar gedeeltelijk waar en als Anne Lyon Haight in haar Banned Books ons land slechts eenmaal vermeldt in een | |||||||||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||||||||
wat onduidelijke notitie over Les Méditations métaphysiques van Descartes, zou men ten onrechte de conclusie trekken, dat het verbieden van boeken in vroeger eeuwen een hier onbekende bezigheid was, hetgeen ook in onze van godsvrucht hijgende polders hoogst merkwaardig geweest zou zijn. De beredeneerde catalogus Verboden boeken van Dr. W.P.C. Knuttel bewijst wel anders. Uit zijn voorwoord blijkt voor wie het nog niet wist, dat vooral de kerkelijke autoriteiten herhaaldelijk op verbod hebben aangedrongen, bijvoorbeeld van het gehate boek van Balthasar Bekker, De betooverde wereld: ‘Gedurende vier jaar verschenen de kerkelijke autoriteiten jaarlijks bij de Hollandsche regeering om op het verbod van dit door hen verafschuwde boek aan te dringen. Telkens werden zij afgescheept met de boodschap dat men met het onderzoek nog niet gereed was, tot zij eindelijk naar huis gezonden werden met de mededeeling, dat er nu reeds zoovele exemplaren van het boek verkocht waren, dat verbod niet meer helpen zou’. En het standpunt van de opvolger van Jan de Witt, de raadpensionaris Caspar Fagel, zou ik zonder meer verlicht willen noemen: ‘dat in soo vrijen landt als wij bewoonen niet wel alles na wens konde werden geremedieert, dat men best soodanige boecken door verachten soude overwinnen’ - een vèr heer, verder dan velen onzer tijdgenoten. Gewoonlijk waren het plaatselijke of gewestelijke verboden. Zo is de Vies des dames galantes van Brantôme inderdaad in Leiden uitgegeven in 1666 en in 1669 door het Hof van Holland verboden, werd de fameuze en invloedrijke Le gazetier cuirassé, ou anecdotes scandaleuses de la cour de France van de beruchte pamfletschrijver Theveneau de Morande, die hij in Londen uitgaf, zowel in Den Haag als in Amsterdam verboden. Hij is een goed voorbeeld van de cynische achttiende-eeuwse avonturier, die de Lodewijken gesmaad en gediend heeft en ook de revolutie overleefde. Vanuit Londen dreigde hij met de publikatie van Mémoires secrets d'une femme publique, in vier delen, mèt gravures, onthullingen uit het leven van Mme Du Barry, die het voor een dertigduizend pond heeft afgekocht. Op grond van zulke feiten mag ik wel aannemen, dat de invloed van dit | |||||||||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||
soort dubieuze figuren groot was; stellig hebben de ook in ons land gedrukte pamfletten en schotschriften een bijdrage geleverd tot de Franse revolutie. In het boek van Dr. Knuttel komt ‘de pornografie’ of zoals hij het noemt ‘obscoene literatuur’ maar spaarzaam voor. De meeste werken, door hem opgesomd, hebben betrekking op godsdienst of politiek. Het lijkt mij toe, dat de absolute vrijheid van drukpers, waarvan Stern-Szana bericht, tegen het eind van de vorige eeuw en het begin van deze een feit was. Een zo vurig-erotisch werk als het boek van Ibn Habib Cheikh, Vrouwenleven en -lieven in een Arabischen harem kan men nog openlijk in ‘Brinkman's Catalogus’ aantreffen: 1905 en een tweede druk zelfs in 1906. Het verscheen bij C. Daniëls en was voorts getooid met twaalf foto's. Het is daarna zo diep ‘ondergedoken’, dat ik het maar eenmaal in mijn leven gezien en bewonderd heb. Omstreeks 1910, schat ik, was het met de ‘absolute holländische Druckfreiheit’ gedaan en werd deze, alle woorden van verstandige raadpensionarissen uit vroeger eeuwen ten spijt, vervangen door de vrijheid van drukpers mits... | |||||||||||||||||||
Het schuwe vogeltje‘Obscene’ books resemble in this respect fairy tales in which everything turns out according to one's fondest fancy and every erotic wish can be lived out without punishment or any unpleasant effects whatsoever.
Drs. Eberhard and Phyllis Kronhausen / Pornography and the LawGa naar voetnoot*
Het psychologenechtpaar Kronhausen heeft in zijn studie Pornography and the Law een psychologische vivisectie toegepast op dat schuwe vogeltje, ‘de pornografie’. Het is | |||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||
klare taal op een gebied, waar alleen de leuterkoek hoog genoteerd stond, een zonder meer toe te juichen publikatie. Zij gingen voorbij aan de vraag naar de definitie van pornografie in de strikte, academische zin; zij stelden er hun methode van aanpak, een soort werkmethode, tegenover. Zij bereikten deze door het verschil te analyseren tussen wat zij ‘erotisch realisme’ noemen en ‘absolute pornografie’. Bij het eerste is de seksualiteit een aspect, bij het tweede het enige aspect. Bij het eerste wordt de seksualiteit beschreven - en met hoeveel of hoe weinig nadruk en detail is niet essentieel - met betrekking tot de realiteit; de pornografie zou men dan de ‘irrealis’ kunnen noemen. Bij het eerste zal dus, als in de werkelijkheid, de lust genuanceerd voorgesteld moeten worden, uiteenlopend van ‘wellust’ tot ‘onlust’ zelfs, vooral ook bijgemengd met de ziekte, die zo typisch van onze eeuw is, ‘angst’. Angst voor ontdekking, angst voor zwangerschap, angst voor reputatie, bij de man ook angst voor mislukken, bijgemengd ook met de hoeveelheid genegenheid, die er tussen de partners bestaat en die de paring tot een nooit te vergeten ervaring kàn maken - een van de zeldzame mogelijkheden tot geluk voor de moderne mens. In erotisch-realistische trant te schrijven is een recht, dat de kunstenaar toekomt; het is eenvoudig belachelijk een van de waardevolste ervaringen in het leven tot voor de kunst verboden gebied te verklaren. Absolute pornografie daarentegen is ‘het sprookje’, de wensdroom, het surrogaat voor de werkelijkheid. Zwangerschap bijvoorbeeld is er onbekend, tenzij dan weer voor die wat zonderlinge liefhebbers, die erotiek bedrijven met juist hoogst-zwangere vrouwen. De potentie is er ongelimiteerd, zo niet cumulatief, hetgeen in de kille maatschappij helaas nu eenmaal niet het geval is. Zo is de potentie in l'Anti-Justine om iedere man te laten verbleken van afgunst, Gamiani rent waarlijk naar een paroxisme, een furor der tribadie, die de uiteindelijke bevrediging slechts in de dood kan vinden; een doodsverlokking, die ik ook in de verzen van Baudelaire meen terug te vinden, de verzen over de ‘chercheuses d'infini’ met haar ‘soifs inassouvies’ en die stellig de achtergrond is van de melancholie in de poëzie van | |||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||
de lesbische dichteres Renee Vivien met haar ‘Epitaphe’: ‘Voici la porte d'où je sors...
Ayant pour l'amour de la Mort
Pardonné ce crime: la Vie.
Absolute pornografie is een vorm van bezetenheid te noemen, waarbij dikwijls ook de uiterlijke gebruikelijkheden van het boek worden verwaarloosd: l'Anti-Justine bijvoorbeeld eindigt midden in een zin: ‘Je sors, elle’; Louys was daarvoor misschien een te gewetensvol vakman; Trois filles de leur mère eindigt plotseling met het weinig-gemotiveerde, abrupte vertrek van de dames; Histoire d'O is zozeer een ‘sprookje’, dat de auteur zichzelf vertelt, dat het niet alleen tweeërlei begin heeft, maar ook op tweeërlei wijze eindigt. Het is bijna een schoolvoorbeeld van de sprookjestheorie te noemen en het is in dit verband ook opvallend, dat in het voorwoord tot dit boek van Jean Paulhan ook de term ‘contes de fées’ voorkomt. Het is de geschiedenis van het meisje ‘O’, dat in volstrekte onderworpenheid aan haar minnaar René door deze aan allerlei vrienden beschikbaar wordt gesteld, die haar ongehoord misbruiken. Het boek, dat zonder ‘mots orduriers’ in een zelfs uitermate zorgvuldig, een dromerig Frans geschreven is, eindigt met haar verkrachting door een aantal vrienden na een nacht van een bijzonder verfijnde degradatie van O - ‘la possédèrent tour à tour. Fin’. Maar na dit ‘slot’ komen er nog enkele regels: ‘Il existe une seconde fin à l'histoire d'O. C'est que se voyant sur le point d'être quittée par Sir Stephen, elle préféra mourir. Il y consentit’. De Kronhausens geven uittreksels uit geschriften van erotisch realisme en absolute pornografie en het moet een ieder dan toch duidelijk worden, dat er een essentieel onderscheid is tussen bijvoorbeeld de Mémoires van Casanova en The New Ladie's Tickler or the Adventures of Lady Lovesport and the Audacious Harry of The Autobiography of a Flea. Hun pornografie is ongenuanceerde pornografie, ‘dirt for dirt's sake’ zoals het door een rechter wel omschreven is [maar daarom nog niet door de Kronhausens beaamd]. In | |||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||
hun slothoofdstuk schrijven ze dan nog over de therapeutische waarde, die absolute pornografie als middel om agressiviteit af te reageren kan hebben, een mening, die Havelock Ellis met hen deelde. Ik vind het een bezwaar, dat zij het zich wat gemakkelijk gemaakt hebben door hun keuze uit de pornografie. De boeken die zij gebruiken, de genoemde en bijvoorbeeld The Lascivious Hypocrite or the Triumphs of Vice, zijn van een armzalig kwaliteitje. Tijdens hun praatje te Leiden heb ik de vraag gesteld of er iets veranderde aan hun stelling wanneer de pornografie geschreven was door een literaire vakman. Hun antwoord was zonder meer ontkennend. In hun boek heet het: ‘In pornography [hard core obscenity] the main purpose is to stimulate erotic response in the reader. And that is all’. Ik ben er toen niet verder op ingegaan, maar ik ben er niet zeker van dat dit inderdaad alles is. Ik ben van mening, dat literaire kwaliteit een boek, dat uitsluitend met seksualiteit in de weer is, vermag te redden van het griezelige vonnis: ‘dirt for dirt's sake’. Een schrijver van enige betekenis heeft nooit genoeg aan ‘and that is all’, maar zal, hij kan het niet laten, nuanceringen aanbrengen, die meer doen dan erotische responsie stimuleren. Het huilerige meisje in het boek van Pierre Louys weent niet geheel voor niets en geeft een merkwaardig staaltje hoerenpsychologie ten beste. Die Jugendgeschichte eines Wienerischen Strassenmädchens [Josefine Mutzenbacher] wordt wel aan Felix Salten toegeschreven en hoewel de ‘Herausgeber’ in zijn voorwoord spreekt van ‘Unbeholfenheit des Stiles und der Darstellung’ is het zonder meer duidelijk, dat hier iemand niet voor de eerste keer schrijft. De ‘Mutzenbacher’ met niets dan ‘vögeln’ in de weer, heeft dan de uiterstzeldzame nuancering van Weense humor en geeft bovendien merkwaardige momentopnamen uit het Weense volksleven en Weense armoe. Ik weiger, een boek als Histoire d'O, dat met niets dan seksualiteit te maken heeft, maar dat bijna sinister suggestief geschreven is en hoogst subtiel is van psychologie, ‘smerig’ te noemen. Kan men stellen, dat de Oeuvres Libres van Verlaine, de verzen van onverholen zingenot, geen poëzie zijn? Ze behoren stellig niet tot zijn | |||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||
beste en het is ook wel duidelijk, dat hier de intentie bestond, erotische poëzie te maken; Verlaine begon niet dichtwerk af te scheiden, dat dan tot zijn verbazing uitliep op de bedgymnastiek van de meisjes Adeline en Claire. De phallusadoratie van de beeldhouwwerken van de tempels in Bhuwanesware, Konarak, Orchha, Mahâbalipuram is bepaald niet ‘symbolisch’ te noemen. Evenmin de afbeeldingen in het boek van François Poncetton, Les Erotiques Japonais, een verzameling prenten van kunstenaars als Hokusai, Matahei, Hishikawa Moronobu, Utamaro en anderen. Het waren voorstellingen, die als bruidsgeschenk dienden en waarop de geslachtsdaad is afgebeeld met een techniek, die eigenlijk meer is dan realisme doordat juist de geslachtsdelen met haarfijne precisie tot in het groteske vergroot zijn en de rest van de lichamen soms bijna gestileerd. Ongetwijfeld kunstwerken, die in onze beschaving tot de ‘dirt’ veroordeeld zijn. Mij is het volkomen om, het even hoe men het noemen wil, maar merkwaardigerwijs stelt de gewijzigde Engelse wet dat, al mag dan een boek, zoals het daar heet ‘tend to deprave and corrupt persons’ het nog vrijuit kan gaan als het enige kwaliteit bezit ‘as being for the public good on the ground that it is in the interests of science, literature, art, or learning, or of other objects of general concern’. De - onmeetbare - ‘literaire waarde’ is dus daar wel degelijk in het geding gekomen en zal ook waarschijnlijk binnenkort in Amerika in het geding komen, als er over de Parijse uitgaven van Henry Miller geprocedeerd zal worden.
Het enige antwoord op ‘de pornografie’ is een betere seksuele opvoeding. De heldere Mr. Girodias, uitgever van ‘slechte’ boeken in Parijs, stelde het exact en klaar in een stuk, dat hij voor het tijdschrift Playboy schreef in de woorden: ‘Ik ontken categorisch, dat vrijheid van uiting waar het de seksualiteit betreft maatschappelijke chaos zou veroorzaken, verkrachting en wangedrag zou bevorderen, het huwelijk zou verwoesten en de kindheid zou bederven. Ik geloof integendeel, dat die leiden zou tot een ruimer, een voller leven, onbezwaard door de vele zinloze nachtmerries, | |||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||
die ons bezoeken. Pornografie vooral, in al haar duizenden vormen, zou onmiddellijk ophouden te bestaan’. Die betere seksuele opvoeding bevat in zich de onmogelijkheid, ooit uit het moeras te geraken, zolang die niet algemeen is; de kinderkens zijn nu verdeeld in seksueel-voorgelichte ‘vieze’ kinderen, waarmee de in godsvrucht opgevoede ‘nette’ kinderen niet mogen spelen: de zaak is al krom voor er aan begonnen is. Wat de rechtspraak betreft is het wel duidelijk, dat er ruimere opvattingen in de Angelsaksische landen doorbreken. In dit opzicht is een stuk in Het Vaderland van 5 mei 1961 een waardig besluit. Het is geschreven in de trant van de raadspensionaris Caspar Fagel en het gaat in tegen een stelling van Mr.A.C. de Ruiter, toegevoegd aan zijn proefschrift De grenzen van de overheidstaak in de anti-revolutionaire staatsleer, waarop deze onlangs promoveerde aan die instelling, die merkwaardigerwijs de ‘Vrije’ universiteit wordt genoemd. De stelling luidde: ‘Ook geschriften van positieve literaire waarde kunnen aanstotelijk zijn voor de eerbaarheid in de zin van artikel 240 Wetboek van Strafrecht’. In het jaar drieduizend! | |||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur[behalve de in de tekst genoemde tijdschriften en kranten]
| |||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||
|
|