Maatstaf. Jaargang 9(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 245] [p. 245] F.L. Bastet [Gedichten] Uithangbord Hier woont geen sterveling meer maar het vergeten uithangbord van dit gedicht hangt in de regen op een scharnier van roest en roept nog alles om. Mijn lege huis, loop er niet in, alleen mijn naam hangt kromgetrokken nog bladderend in de wind. Oud ijzer, zwart geblakerd schroot, hangende woorden zonder zin, spelende op de dood. [pagina 246] [p. 246] Steengroeve Woorden hakkend uit deze bergen steenhard verdriet vind ik geen hand, geen stem meer in het achterland, alleen een echo van mijzelf. Ik roep je niet, dit is mijn eigen naam, mijn eigen lied, je kent het niet. In deze groeve werk ik nu alleen, steen met de stenen, langzaamaan verbrokkelend als deze wand tot hoge hopen gebroken woorden. Haast onbewogen. [pagina 247] [p. 247] Tros Een kluwen oud, vergeten touw, gewonden in mijzelf, een ding zo levenloos dat zelfs de meeuwen het vertrouwen, weerbarstig en verworpen op de steenharde kade. Het schip is met de noorderzon vertrokken, al mijn oude vrienden. Ik zie het droef havengebouw vervallen van mijn ouderhuis. Doods licht over de doffe ramen. Van staar zijn deze ogen grijs. En nog, verroest in regen en wind reikhalzen langs de hemel kranen naar het geluk. Maar God geeft niemand thuis. [pagina 248] [p. 248] Het enige De woorden kwetteren als spreeuwen en ik, vogelverschrikker zonder benen, haveloos en verlamd, ik kijk niet eens. Pik alles uit mijn tuin, eet uit mijn hand, wees maar brutaal en heb gelijk, ik ben een vriend geworden van de regen, de droppels spetteren als dunne muziekjes en een waas over het land onttrekt mij aan mijn liefde, aan mijn dood, mijn eenzaamheid. Op deze kaalgevreten akker is dit het enige dat ik nog wil geloven: de bonte opera van een dagdroom met papageno vogelvanger en dan, onwerkelijk in haar pracht, die grosse königin der nacht. Vorige Volgende