| |
| |
| |
J.B. Charles
Van het kleine koude front VI
Lessen in eerherstel
Een man met een scheefgeslagen neus zei mij, toen wij het over vrede hadden: ‘ik ben buitengewoon vergevensgezind en van vrede houd ik als van mijn eigen oogappels...’
Dit woord hoor je niet vaak in het meervoud, dacht ik en keek naar de oogappels in kwestie en het leek mij toe dat de man door zijn neus, die overigens voor zijn gezicht uitstak als een flinke vlag van de gevel afstaat, scheef door een strakke wind die in de straat staat, het kwam mij voor dat de man door zijn scheve neus scheel keek en ik bedacht of ik hem ooit terloops kon zeggen: ‘hebben ze hem nooit weer recht kunnen zetten?’ ‘Maar aan de andere kant’, zei de man, ‘zou ik direkt uit mijn vel kunnen springen als dat gesodemieter weer zou beginnen, en dat de slager die mij indertijd verrajen heeft, nou weer een zaak heeft, druk beklant, mee door de hulp van de ouwe club natuurlijk, dan gun ik hem dat, maar als hij zijn smoel weer open zou doen zoals toen hij met het duitse leger achter zich onze hele straat terroriseerde, dan stap ik dwars door zijn dure winkelruit naar binnen en pak hem’.
Ik zei: ‘Jij had op tijd moeten emigreren, zoals die en die en die’.
Hij zei: ‘Gaan we samen?’
Ik zeg: ‘Nee’.
Hij zegt: ‘Jij wilt blijven om de rotzooi nog een keer weer mee te maken en dan te kunnen zeggen dat je gelijk hebt gehad’.
Ik zeg: ‘Ik ga een stuk schrijven over eerherstel en rechtsbederf. Tot ziens’.
Maar het is deze keer nog moeilijker om te beginnen dan anders. Misschien, omdat ik het einde al zo goed ken. Waarom zou je dat einde dan niet meteen even neerzetten, vraagt
| |
| |
mijn traagheid. Dat kan nu eenmaal niet. Als ik niet laat zien hoe het einde in allerlei zaken, die er schijnbaar niets mee te maken hebben, wortelt, heeft het geen zin dat ik de moeite neem en schrijf.
Het is april, mei en juni geweest, er zijn honderden dingen gebeurd, ik heb honderden knipsels gemaakt en de meeste weer weggegooid. Een enkel heb ik voor deze tekst gereserveerd. Er ligt een brief van iemand, die vraagt waarom ik niet over de zaak-Eichmann schrijf. Dat wil ik nu juist doen, zonder over de zaak-Eichmann zelf te schrijven. Iemand (hij is verontwaardigd) vraagt mij wat ik van Harry Mulisch' stuk in Elsevier over het proces-Eichmann denk. Ik lees Elsevier niet, zelfs niet als Harry Mulisch er in schrijft. Maar ik volg een paar dagbladen en daar kom ik Probst Grüber weer tegen, die ik in Berlijn had leren kennen. Hij is nu getuige in het proces en heeft gezegd, het tragisch te vinden dat dit proces nu pas plaatsvindt. Bij ons vraagt, in de NRC van 10 april 1961, de medicus dr. Hers, die zelf jarenlang in Auschwitz zat, zich af: hoe is het mogelijk dat zoveel processen of maatregelen tegen oorlogsmisdadigers nu pas plaatsvinden? Hij noemt behalve Eichmann, prof. Heyde, Kremer, Baer, Novak, Höhn, Böhm, Pistolen, Schubert, Bugdalla.
Het antwoord op deze vraag luidt eensdeels zeer eenvoudig. Het proces Eichmann vindt nu pas plaats, omdat de israëlische opsporingsdienst hem pas zo kort geleden te pakken kon krijgen. Pas nadat de misdadige Peron van het toneel gejaagd was, werd het iets moeilijker voor de duitse nazi's in Argentinië en iets gemakkelijker voor de israëlische speurders.
Een ander punt is, dat een jeugd die van de oorlog geen herinnering kan hebben, de ooggetuigen nog om zich heen heeft en bijvoorbeeld de eigen ouders om uitleg en zonodig verantwoording kan vragen. De jongeren, die nog eigen herinnering aan de oorlog hebben of menen te hebben, waren minder belangstellend. Ik lees in een franse krant van een duitse jongen die in Polen is en zijn geld besteedt aan een duur telefoongesprek met zijn vader. ‘Jij was immers officier van gezondheid in het oosten, waarom heb je mij
| |
| |
niets gezegd?’ De duitse jeugd is nog niet zo gek, al hopen Heusinger en Foertsch haar wel weer gek te krijgen. Ik wilde zeggen dat een puur demografische curve de plotselinge belangstelling voor de oorlog weer verklaart en misschien mee ter verklaring dient voor deze zuivering in tweede instantie. Maar deze belangstelling danken wij mee aan de niet aflatende protesten tegen onzuiver eerherstel. Waarom lezen wij pas in mei 1961 in de krant, dat de duitse Bondsrepubliek de bloedrechters, voorzover nog in funktie, inderdaad uit hun ambt zal ontzetten? Het blijkt, dat de gegevens die de DDR daarover al jarenlang bekend gemaakt heeft, juist zijn. Maar er is meer. Al gauw na de Tweede Wereldoorlog was het streven van enkele der voormalige geallieerden, het probleem van het misdadige Duitsland zo snel mogelijk te supprimeren, opdat even snel een Duitsland disponibel zou zijn voor een bondgenootschap in de Derde Wereldoorlog. Voor de te pressen kleine bondgenootjes, die onder de hak van de laars hadden geleefd, vooral was het nodig dat het schandaal om Duitsland zo snel mogelijk verstomde. Dus: één groot spectaculair proces, waarin de bijna kosmische misdadigheid van een volk, zijn legers en zijn ambtenaren werd toegeschreven aan een groep politieke leiders die snel en hygiënisch werden gehangen. Toen nog een paar neven-processen tegen misdadigers uit het leger en de industrie en daarmee moest het uit zijn.
Maar nu het op het ogenblik dat de Derde Wereldoorlog voor de deur staat nog niet helemaal uit is, krijgen wij deze laatste ronde, die dienen moet om de restanten onbehaaglijk gevoel bij de oudslachtoffers onschadelijk te maken. Er zullen dus nog enige koppen worden opgeofferd. Aan de andere kant worden figuren in ere hersteld. Adenauer wil Oberländer dan wel laten vallen, maar Globke niet. Eichmann mag terecht staan, maar onder de conditie dat op zijn eventuele beroep in vrijwaring op de Globkes en heren generaals geen acht zal worden geslagen. Dus omstreeks 1961 beleven wij het schouwspel van twee elkaar kruisende bewegingen. Dwars door de verlate berechting loopt de massale rehabiliteit heen. Eichmann, wordt gehangen, Heusinger met goud behangen. En toch is Heusinger niet een minder groot misdadiger dan
| |
| |
Eichmann. De Heusingers hebben de voorwaarden geschapen waaronder de Eichmannen konden werken.
***
Laten wij eerst over de rehabilitatie spreken en beginnen met een geval dat bijna humoristisch is.
In Het Vaderland van 21 febr. 1961 wordt in de rubriek ‘Wij spreken met...’ de heer Reedijk gepresenteerd, bibliothecaris van de Openbare Bibliotheek te Rotterdam. Dr. Reedijk heeft de oorlog zeker niet aan de verkeerde kant meegemaakt; hij is bij een poging naar Engeland te komen gepakt en heeft dientengevolge geleerd wat voor kampen de Seyss Inquarts voor deze Nederlanders ingericht hadden. Daar wordt in het bedoelde artikel nauwelijks over gerept; het gaat voornamelijk over die rotterdamse bibliotheek.
Dit artikel lokt een bezoek uit aan de redaktie van Het Vaderland van ene mevrouw J.M. de Vreese-van de Poll. Mevrouw vindt het nodig om te vertellen dat haar man, wijlen meneer de Vreese dus, direkteur geweest is van de rotterdamse bibliotheek en dat het eigenlijk zo jammer is, dat dit niet vermeld is in het stukje daarover. Nu is hij wel gestorven, al in 1938, en dus niet meer te interviewen, of men zou al een Tenhaeff moeten huren, maar zij is zelf ook een reuze interessante figuur... Die de Vreese was een aktivist uit Gent, die naar Holland moest uitwijken toen de Duitsers in de eerste wereldoorlog België al een keer uitgeslagen waren. Een belgische aktivist is een deutschfreundliche figuur die, zonder tegenbewijs en tot zijn eventuele (zeer zelden voorgekomen) bekering een typische fascist avant la lettre is, een rotzak, kan men in volkser taal zeggen. Nu wij van een bekering van de Vreese alleen maar nooit gehoord hebben, willen wij zijn nagedachtenis the benefit of the doubt geven, en daarmee basta.
Maar zijn weduwe. Zij krijgt direkt bezoek van Het Vaderland en op 13 maart al ‘spreken wij met’ mevrouw J.M. de Vreese-van de Poll. ‘Wantje’. ‘Er staat een vleugel en een violoncel in haar villa; alles spreekt er van geestelijk leven’. Wantje heeft behalve gemusiceerd ook gedichten geschreven en korte verhalen.
| |
| |
Jawel, wat een cultuur! Natuurlijk heeft Wantje niet alléén in een prijzenswaardige villa gewoond, huisconcertjes gehouden en dichtjens gemaakt. Laten wij eens zien, wat het Vaderland heeft te berichten over haar leven met de voeten op de grond. Het zegt, dat haar man in 1938 overleden is. Dan volgt: ‘Mevrouw de Vreese is toen professor Dr. W. Hellinga aan de gemeentelijk e universiteit te Amsterdam gaan assisteren’.
Nou is professor Hellinga in 1946 in Amsterdam benoemd. Laten wij aannemen dat Wantje direkt zijn assistente geworden is, wat deed de weduwe van de aktivist dan van 1938-1946? Deze vraag is, gezien onze ervaring met Van Genechten en soortgelijke aktivisten, gepast. Iemand wiens belangstelling gewekt is kan vernemen dat Wantje nimmer assistente geweest is van professor Hellinga, maar na een vrijheidsstraf, die 8 december 1948 afliep, enig ordenend werk verricht heeft in de nogal chaotische maar belangrijke nalatenschap van wijlen haar echtgenoot, welke nalatenschap door de Universiteit van Amsterdam zou worden overgenomen. Wat is er in die acht belangrijkste jaren van ons nationale bestaan dan wel met mevrouw aan de hand geweest? Nu, dat is Het Vaderland medegedeeld. Door enige ontstelde lezers van het stompzinnige en infame stukje. Een lektor schrijft, dat deze vrouw zo fout was als salpeterzuur, dat zij hem als ‘anti’ heeft willen doen ontslaan uit zijn post aan een universiteitsbibliotheek, daartoe stappen heeft gedaan bij de president-curator, zelf nsb-er, van bedoelde universiteit, maar die vond dit te gek. Een hoogleraar, die de zaak ook kent, licht de redaktie schriftelijk in. ‘Deze vrouw was de lerares nederlands van de familie Seyss-Inquart. Ze werd wegens dit feit en als gastvrouwe van ongetelde duitse officieren in 1945 met haar dochter door de getergde bevolking kaalgeschoren’. Inderdaad. Wantje is tot 8 december 1948 geïnterneerd geweest en heeft voor 10 jaren haar burgerrechten verloren. De krant is er dus ingelopen met deze dichteres; dat kan iedereen overkomen, zelfs een krant. Het bijzondere van de zaak is de reaktie van het blad, wanneer het op de blunder wordt attent gemaakt. Een krant is een meneer, plegen wij te zeggen. Welnu, deze meneer, die
| |
| |
zich er dus in heeft laten lopen en een zéér verkeerde dame een op bedrog gebaseerd eerherstel heeft bereid [dat heeft ze nu bereikt, zij loopt met het knipsel van Het Vaderland in haar tas] weigerde, ondanks de aandrang van enkele lezers die de feiten kenden, deze valse voorlichting te niet te doen. Dit is een teken van de tijd of, als men wil, van het getij.
Veel erger, ontzettend, is het geval van Delft. In februari 1941 heeft de vijand een joodse onderduiker en een paar verzetslieden, die voor joden en andere onderduikers zorgden, te pakken gekregen en sluit ze op in het politiebureau. Er staat de doodstraf op dit charitatieve illegale werk, wat de reden is waardoor het organen tot gewelddadig verzet heeft ontwikkeld. Een knokploeg doet een overval die mislukt door de moed, het beleid en de ontrouw van de adjudant van de gemeentepolitie B. Deze is op 28 juli 1944 door zijn nsb-burgemeester onderscheiden voor zijn gevecht tegen de bevrijders van de gevangenen. Op 1 mei 1961 is hem nog eens de gouden medaille van de Orde van Oranje Nassau opgespeld. In het schandaal dat opstuift vertelt het Algemeen Dagblad op 27 mei 1961 het verhaal van de oude heer Mulhuizen. Deze had twee zoons, die bij de delftse politie als communisten te boek stonden, terecht of ten onrechte. De oorlog tussen Hitler en Stalin is nog maar een paar uren oud of de nederlandse politie doet (vervloekt zijn ze) op 22 juni 1942 een inval bij de Mulhuizens. De jongens kunnen door een dakraam ontsnappen, maar de oude, dan ruim zestigjarige vader wordt in zijn nachtklediij en op blote voeten de straat opgesleurd. De schoften brengen hem naar het bureau, waar de jongens zich een kwartier later komen melden om hun vader te vrijwaren. Zij zijn nooit teruggekomen.
Dezelfde krant deelt op 27 mei 1961 mee, aan enkele oudillegalen de vraag te hebben voorgelegd waarom men niet eerder tegen de nu onderscheiden adjudant in aktie was gekomen. Een oud-K.P.'er vertelde het volgende: ‘Toen ik half kapot geslagen na de oorlog uit een concentratiekamp in Nederland terugkwam, diende ik een aanklacht in tegen enkele politiemannen, die me voor sabotagedaden hadden gearresteerd en die me op het politiebureau hadden af- | |
| |
geranseld nog voor er een Duitser aan te pas was gekomen. Die lieden werden vrijgesproken.
Er scheen na de oorlog - vooral in het politiekorps - zoveel gezuiverd te moeten worden, dat een enkele bewezen ransel-partij al geen indruk meer maakte. Ik geloofde het toen verder wel.
Omdat ik half invalide was geraakt en mijn vroegere werk niet meer kon doen, begon ik een taxibedrijf. In de buurt woonde een agent, die zijn opleiding in Schalkhaar had ontvangen. Ik weet niet of hij van mijn aanklacht tegen de politiemannen had gehoord, maar hij kwam wel te weten, dat ik oud-K.P.'er was.
Binnen dat jaar hadden mijn chauffeurs voor drieduizend gulden bekeuringen persoonlijk van hem gekregen. Hij heeft mijn bedrijf kapot gemaakt en ten slotte heb ik één zaak voor de rechter laten komen’.
De man haalde uit een map een krantenknipsel over de rechtzitting, waar hij zijn woede had uitgeschreeuwd.
‘U en uw chauffeurs hebben natuurlijk wel de wet overtreden’, had de rechter mild geoordeeld. De boete werd tot één tiende teruggebracht en de agent verdween kort daarop uit de straatdienst.
‘Begrijpt U nu, waarom wij na de oorlog onze mond maar hebben gehouden? Begrijpt u nu, waarom er ook nu nog in Delft maar heel weinig oud-illegalen met hun naam in de publiciteit willen komen?’
Tot zover de krant. Het is misschien wel een beetje emotioneel, doch iedereen die waarnemen kan heeft het waarheidsgehalte van de berichten over deze haat jegens de niet-fouten kunnen controleren. Maar laten wij trachten aan een beter voorbeeld dan deze twee bijna even ontstellende als lachwekkende geschiedenissen tot een onderscheiding te komen van datgene wat nu, na vijftien jaren, ons oordelen nog bepaalt over goed en slecht gedrag in de bezettingstijd. En dus thans eventueel over rehabilitaties.
Rehabilitatie, eerherstel, vindt plaats ten aanzien van daden waarvan men vroeger [en thans meent men: ten onrechte] heeft aangenomen dat zij voor veroordeling vatbaar en ont- | |
| |
erend voor de dader waren.
Men moet bij eerherstel zéér goed weten wat men doet, wanneer eerherstel van Jan de veroordeling inhoudt van Piet. Dat is het geval, als de voorheen als diffamerend beschouwde handeling er een is, die een keerzijde vormt van een andere zoals de ene kant van een munt vast zit aan zijn keerzijde. Dat zijn de gevallen, waarin de moraliteiten van twee keuze-mogelijkheden ten opzichte van elkaar rijzen en dalen als de schalen van een weegschaal. Wij zullen ter zake komen. Was het verzet een rechtvaardige zaak of niet? Ik zal niet onrechtvaardig vereenvoudigen en wil allereerst de positionaliteit van drie standpunten erkennen. Het ene zegt: nee; het andere: ja; en het derde: theoretisch ja, maar in mijn situatie kon of durfde ik niet anders dan collaboreren. In het laatste geval blijft er misschien te discussiëren over de grens die men zich had behoren te stellen: ging de Joodse Raad te ver? en zo ja, hoe ver te ver? Maar zodra iemand ad hoc, midden in de oorlog, openlijk ten gunste van de vijand verklaart dat het verzet misdadig is, heeft hij, hebben niet wij de situatie vereenvoudigd tot die van de weegschaal.
In 1941 is er een staking, die wij elke maand februari met een mengeling van ontroering en trots plegen te herdenken. In het Eichmann-proces is het de wereld nog eens duidelijk geworden dat wij tenminste één ding kunnen stellen tegenover bijvoorbeeld het vlijtige vervoer van onze joodse landgenoten door de Nederlandse Spoorwegen naar de duitse gasovens. De heer Hans Max Hirschfeld, in de oorlog secretaris-generaal, door het volk, dat hem haatte, gewoonlijk ‘de erearër’ genoemd, heeft samen met twee collega's van wie na de oorlog éen de dienst werd uitgezuiverd en de ander ter dood veroordeeld, een oproep aan het nederlandse volk gericht waarin hij waarschuwde tegen sabotage die de vijand kon schaden, waarin hij zich keerde tegen het verbergen van geallieerde piloten en waarin hij het werk van de verzetsbeweging noemde ‘daden van onbezonnen en misdadige elementen’. De heer Hirschfeld heeft de zaak toen dus eenvoudig gemaakt voor ons oordeel van nu: stakers waren fout, of hij was het. Of de stakers zijn ten onrechte door de bezetters vervolgd òf, in de andere omstandigheden, de ere-ariër is ten on- | |
| |
rechte niet veroordeeld. Het wit-zwart-schema zal nog meer inbijten in 1961. De heer Hirschfeld krijgt van... ja, dat is interessant van wie, daar zullen wij het straks nog over hebben, Hirschfeld krijgt de zilveren broodmand, een onderscheiding van de nederlandse meelfabrikanten. Een daad van deze kooplui die niet anders is dan een plomp, aggressief en definitief die ene schaal van de balans omhoog trekken waardoor de andere naar beneden slaat. De andere is de schaal van Jan, waarin hij het werk van de verzetsbeweging noemde ‘daden van onbezonnen en misdadige elementen’. De heer Hirschfeld heeft de zaak toen dus eenvoudig gemaakt voor ons oordeel van nu: stakers waren fout, of hij was het. Of de stakers zijn ten onrechte door de bezetters vervolgd
òf, in de andere omstandigheden, de ere-ariër is ten onrechte niet veroordeeld. Het wit-zwart-schema zal nog meer inbijten in 1961. De heer Hirschfeld krijgt van... ja, dat is interessant van wie, daar zullen wij het straks nog over hebben; Hirschfeld krijgt de zilveren broodmand, een onderscheiding van de nederlandse meelfabrikanten. Een daad van deze kooplui die, niet anders is dan een plomp, aggressief en definitief die ene schaal van de balans omhoog trekken waardoor de andere naar beneden staat. De andere is de schaal van Jan, Piet en Klaas. Grijze Jan, Kromme Jan, Witte Dirk, Zwarte Dirk, hoe zij hebben mogen geheten, al die voor het grootste deel niet schatrijke mannen voor wie het staken, overvallen en saboteren juist zo zwaar woog omdat zij zelf ondergeschikt en omdat de hunnen zo afhankelijk waren. Zij zijn het dan ook beslist niet, die Hirschfeld een zilveren broodmand hebben aangeboden. Dat is een fabrikantenvereniging op het gebied van de voedselvoorziening.
Het regelen van de voedselvoorziening en de handhaving van dezelfde organisatie was een goed ding en het is, voorzover ik het beoordelen kan, goed gedaan. Ik kan er wel wat van beoordelen. Ook in de uitermate geringe rol die ik erin gespeeld heb, heb ik de massiviteit van de betekenis van deze voedselvoorziening-in-oorlogstijd-onder-een-bezetter terdege mogen voelen. Er is bijna geen beter experiment, om achteraf de houding van een Nederlander in bezettingstijd te
| |
| |
beproeven, dan zich voor te stellen dat hij voedsel produceert, laten wij zeggen, dat hij boer is. Moest, mocht, de boer ‘voortploegen’ in oorlogstijd en zijn oogst inleveren? Ja, want hij hielp het nederlandse volk voeden. Zodra de Duitsers zoveel van de oogstopbrengt zouden geroofd hebben dat er voor de nederlandse bevolking praktisch niets meer over zou blijven, zou de zwarte berging en de zwarte distributie van de oogst verplicht zijn geweest. Zover is het nooit gekomen. Over het algemeen is het zo geweest, dat de vijand voor zichzelf en de landverraders, die extra rantsoenen kregen, zoveel nam, dat er voor de Nederlanders genoeg overbleef om bij een strikte verdeling niet van honger te hoeven omkomen. Daarom ben ik van mening, dat zwarte handel in deze situatie geen vaderlandse plicht was, maar het tegendeel. Ik heb er dan ook voor mij persoonlijk niet aan mee gedaan. Ik had respekt voor de boeren, en een groot deel van bijvoorbeeld de groningse boeren was zo, die tarwe en rogge afstonden tegen marktprijzen in redelijke kwantiteiten aan particuliere burgers en in grote kwanta aan organisaties die voor onderduikers zorgden. Maar ik vond het óók redelijk, dat een sanktie werd gehandhaafd om een wilde zwarte handel tegen te gaan. Ik zorgde zelf ook voor onderduikers en was tot nog iets meer bereid. Ik ben veroordeeld, gevlucht, mijn bezittingen werden geconfiskeerd en ik ben toch nooit met het verzet opgehouden, maar ik heb het altijd verdomd om voor een pakje sigaretten of margarine meer te betalen dan er opstond. Ik heb later klandestien koeien laten slachten voor geconsigneerd liggende jongens van het gewapende verzet, bij zwarte handelaren laten inbreken en ten slotte kerels die zwart met de duitsers handelden mee overvallen en beroofd. Toch zou ik zelf in die tijd geen liter melk bij een boer halen. Want wat waar is, is waar: de grote massa van die melk ging naar de fabriek en kwam daar in poedervorm weer uit voor de
bevolking van de randstad Holland. Ik geef toe dat het gek lijkt en schizofreen. Iedereen heeft nu eenmaal zijn abnormaliteit. Een geldmaker, die ik uit de verte kende, spande zich zo in om geld te verdienen dat hij niet schroomde vriendschap met de bezetter te zoeken. Hij verdeed zijn geld vrijwel meteen op alle denkbare wijzen, waarbij wederom
| |
| |
zwarte handel in vrijwel alle denkbare zaken een rol speelde. Zo heb ik hem, in een tijd dat het al begon te knijpen, eens zien eten, omringd door vriendinnen. Het was een man die geen geweten leek te hebben en alles durfde, maar één ding durfde hij niet: met eten beginnen zonder te bidden. Laten wij wèl zijn: de oorlog is voor sommigen de tijd, die ze kippevel geeft bij de herinnering, voor niet weinigen echter is het een fantastische gouden tijd geweest. Er zijn verzamelaars van bibliotheken en van kunstschatten onder nederlandse nonbelligerenten, die wij nu aangenaam gezelschap vinden. Zolang wij van dit verleden niets kennen. Dan kunnen wij ze links laten liggen.
Wie wij niet links kunnen laten liggen, dat zijn de grote collaborateurs. In mei 1961 lezen wij in de krant dat het de Koningin behaagd heeft, de heer Van Doorne, te Eindhoven, tot ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw te benoemen. Maar Van Doorne bood de diensten van zijn bescheiden bedrijf in de oorlog aan de Duitsers áán. Vraag Antoon Coolen maar naar de geschiedenis van het dossier van de Van Doornes. Eén feit uit het dossier is onvergetelijk: dat van de overvalwagens. Van Doorne had op zich genomen, de rotmof prima overvalauto's te leveren, maar toen de laatste honderd klaarstonden kwam er pech: de geallieerden rukten door België heen naar Eindhoven op. Stel je voor wat er gebeurd zou zijn als die overvalwagens de Canadezen in de schoot zouden zijn gevallen! Gelukkig maar zijn ze net op tijd over de rivier gebracht. Nou, als U het geluk gehad hebt de laatste acht maanden in het Noorden of het Westen te hebben mogen leven, hebt U ze zien rijden, de overvalauto's van de nijvere Van Doorne. U hebt er misschien wel een ritje in mogen maken. Maar dan is de kans niet groot, dat U deze regels nog kunt lezen. Van Doorne, de noeste organisator, de captain of industry, werd intussen eredoctor en nu is hij tot een echte nederlandse leeuw benoemd.
Kijk, wij hebben het als vanzelf weer over rehabilitatie. De ridderslag van Van Doorne is de verzekering dat hij gelijk had. En aangezien hij géén gelijk had, en omdat wij beter in lompen kunnen lopen dan in een welvaartsstaat van industriële ontucht leven, zullen wij het nog wel meemaken
| |
| |
hoe slecht dit allemaal afloopt. Nee, ik ga niet emigreren. Ik hoop het nog mee te maken.
Ik had lange tijd met de Voedselvoorziening in Oorlogstijd veel te maken en wel in een funktie die te vergelijken is met die van een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie speciaal voor voedselvoorzieningsvraagstukken. Daarbij had ik bepaald niet altijd de zekerheid dat ik deed wat goed was. Ik eiste boete tegen mensen die knoeiden. Als ik wist dat zij terecht knoeiden zorgde ik dat zij niet gestraft werden; waren het zwarte handelaars dan was ik tevreden als ik ze streng aan kon pakken, want zwarte handelaars en nsb-ers waren mensen van in principe dezelfde persoonlijkheid en zij bleken niet zelden dezelfde personen te zijn.
Ik was in het ambt terechtgekomen nadat ik in mijn vorige onmogelijk geworden was. Daarvoor, op 12 mei 1941 precies, was ik, tot toen waarnemend ambtenaar bij het Openbaar Ministerie, door de nederlandse secretaris-generaal van Justitie tot Ambtenaar O.M. in Middelburg benoemd, maar hij moest mij een goede week later berichten dat hij deze benoeming op last van de Duitsers, wegens mijn politieke instelling, had moeten intrekken. Ik kreeg later een wenk van de nsb-er Van Genechten, procureur-generaal te Den Haag, onder wiens ressort Middelburg viel, dat ik maar eens bij hem moest komen om mij te verklaren, misschien dat er dan nog een mouw aan te passen was. Dat weigerde ik en ik zal tot mijn laatste snik tevreden zijn dat ik Van Genechten en later Schrieke geen bezoek heb willen brengen. Een verkeerde politieofficier, die het goed met mij meende, gaf mij de raad om eens een vergadering van het zogenaamde Rechtsfront, een nazi-organisatie, bij te wonen en toen ik ook voor die oplossing bedankte, deelde iemand van het Ministerie van Justitie mij mee dat ik dáár nooit meer op een benoeming moest rekenen. Nu had ik een vrouw en een kind. Toen ik bij Landbouw en Visserij een kans kreeg, nam ik die met beide handen aan. Ik kwam terecht in een staf die in de bezettingstijd een bijzonder goede houding heeft aangenomen en behouden. Bij de gewone rechterlijke macht waren enkele foute
| |
| |
en enkele zwakke figuren, waarvan de laatsten na de oorlog niet allemaal gezuiverd zijn, maar de ‘hoofdambtenaar voor de tuchtrechtspraak’ heeft zijn korps de hele oorlog door vrij weten te houden van nsb-ers en collaborateurs-uit-zwakte.
De moeilijkheden waren evenwel niet gering. Ik behoud een groot respekt voor de directeur-generaal van de Voedselvoorziening, wijlen ir. S. Louwes, onze chef, maar sommigen van ons verschilden soms ernstig met hem van mening. Ik herinner mij een gesprek met hem, na een toespraak die hij in Groningen hield toen de staking van 1943 had plaats gehad en ik had daar met mijn bureau aan mee gedaan. Hij keurde dat af. Het gewapende verzet had óók geen zin, zei hij. Waar het op aan kwam, aldus ir. Louwes, was de instandhouding, door deze oorlog heen, van het nederlandse volk.
Ik vroeg hem of hij het biologische existeren bedoelde en of hij meende dat dat zo belangrijk was, dat daarvoor bepaalde geestelijke waarden moesten worden opgeofferd. Ja, dat vond hij. Als ik tenminste zoiets als ‘eer’ bedoelde. Met ‘eer’ doe je niets tegen machinegeweren. Als het nederlandse volk zich nu tegen de duitse machinegeweren stelt, is er binnen korte tijd geen nederlands volk meer. Wat wilt u? Dan is er niemand meer om zich in die ‘eer’ te verheugen.
Ik antwoordde hem, dat ik niet in termen van eer dacht, maar dat ik hem wel in ongeveer die termen antwoorden wilde: als het nederlandse volk alleen door buigen en kruipen zijn biologische lichaam zal kunnen redden, zal blijken dat het niet genoeg gered heeft. Noemt u dat, wat wij zullen missen, dan maar eer. Om nog maar niet te denken aan die nederlanders die op grond van veronderstelde rassenkenmerken voor uitroeiing in aanmerking komen.
Het was een bedrukt gesprek. Na de oorlog heb ik afscheid van Louwes genomen. Ons indirekte ambtelijke contakt was toen lang verbroken geweest. Ik heb hem de hand gedrukt met groot respekt voor zijn bekwaamheid, met een onopgelost meningsverschil en met de vaste overtuiging, dat hij niet volstrekt overtuigd was in zijn geweten. Principieel deelde ik zijn visie niet, maar praktisch was het zo dat ik alleen maar wat minder ver ging dan hij. En hij ging weer minder ver dan Hirschfeld. Het is altijd de voornaamste kwestie bij de be- | |
| |
oordeling van gedrag [van niet absolute landverraders] in oorlogstijd: hoe ver kan men gaan? Ik vind, bijvoorbeeld, dat de Joodse Raad van 't begin af te ver ging; sommige medewerkers daaraan hebben deze gedachte lang niet gehad, maar zijn toch eerder opgehouden dan Cohen, die een der laatste Mohikanen werd. Men kan er, op een bepaald niveau, over blijven twisten waar de grens lag van wat geoorloofd was. Maar het gedrag van de leden van de Joodse Raad blijft toch principieel gans anders dan dat van de man, die de vijand hielp op zijn jodenjacht en van onze gedecoreerde politieman in Delft. Diens gedrag moet een paar niveaus lager beoordeeld worden. De nederlandse politieman, die mijn fiets in de oorlog vorderde, hoeft nog niet direkt te worden opgehangen, evenmin als de burgemeester onder wiens oog het gebeurde. Maar die laatste daarna met eer te onderscheiden gaat óók te ver. Zo heb ik bewondering voor Louwes gehad en deernis met hem, maar er is iets scheef getrokken toen hij naderhand zo hogelijk werd geprezen. Het enige wat men kan zeggen is, dat hij een uitermate moeilijke taak had en het er redelijk goed afgebracht heeft en daarmee uit.
De haters van de ondergrondse strijders, en die zijn veel en machtig, noemen sommige vormen van collaboratie met de Duitsers wel het ‘bovengrondse verzet’, een concept waar Hirschfeld mee werkt in zijn ‘Herinneringen uit de bezettingstijd’. Elsevier gaf dit boek uit. Dat kan. De Bezige Bij zou het geweigerd hebben. Hirschfelds opvatting van zijn taak in oorlogstijd leest men pas in het slotwoord. ‘Mijn streven was er gedurende de bezettingstijd in sterke mate op gericht in het materiële welzijn der bevolking zo goed mogelijk te voorzien’, [p. 203]. Ook op p. 205, wanneer hij er zich over beklaagt dat onze regering in Londen niet genoeg waardering had voor het ‘bovengrondse verzet’, gebruikt hij die uitdrukking ‘het zuiver materiële bestaan van het volk’.
Ik wil de heer Hirschfeld in zoverre tegemoet komen dat ik de waarde van bovengronds verzet wil schatten en met een bepaald niet te bedacht voorbeeld deze zaak verduidelijken. Stel dat een burgemeester, de duitsers gehoorzamende, een koperinzameling bij zijn burgerbevolking organiseerde. Dan deed hij fout, want de vijand was tot die vordering ten
| |
| |
behoeve van zijn bewapening niet gerechtigd. Meneer de burgemeester die daardoor nog niet fout hoefde te zijn, handelde fout en hij heeft na de bevrijding een schop onder zijn broek verdiend. Dit heeft hij intussen beslist niet gekregen, maar alla.
Bovengronds verzet nu pleegde de burgemeester die de inzameling enige tijd kon tegenhouden en dan met de vijand kon overeenkomen niet tien duizend kilo, maar slechts zesduizend kilo koper te vorderen. Accoord, bovengrondse verzetslieden? Maar dan moet toch nog verder verschil gemaakt worden. Als de burgemeester zijn ‘bovengrondse verzet’ alleen maar zou hebben aangevuld met hoffelijk en semivriendschappelijk verkeer met de vijand, behoorde hij na de bevrijding in de gevangenis terecht te komen. Dat zal intussen niet gebeurd zijn, want de pressure group die van het uur der bevrijding of aan het werk sloeg om de zwakke patriciërs en ondernemers te redden, zou ook hem de hand boven het hoofd gehouden hebben.
De ambtenaar van een tweede soort heeft gedaan waarvoor hij meende niet te kunnen wijken en wil er nu liever niet meer van horen. Voor die mens zal men gevoel moeten hebben.
En tenslotte is er de burgemeester, een bovengrondse verzetsman, die met pijn in het hart over zijn zwakheid zijn gedrag goedmaakt door in het verborgene te doen wat het verzet nodig heeft dat gedaan wordt: krantjes drukken, krantjes schrijven, gevangenen helpen, radio spelen met de overkant, schieten of wat dan ook. Hij is het voorbeeld van de nederlandse ambtenaar, een exemplaar dat onze belangstelling meer dan waard is: de ambtenaar die zijn bovengrondse houding ondergronds corrigeerde. Er zijn culturen waarin deze houding ondenkbaar is. Het bovengrondse verzet berustte op een zekere formeel-correkte omgang met de vijand. Er waren veel goedwillende nederlandse ambtenaren die deze niet onvriendelijke verhouding al een verraad aan zichzelf vonden en het gevolg van de hierdoor veroorzaakte gefrustreerdheid is, dat op de dodenlijst van de illegale werkers naar verhouding zoveel ambtenaren voorkomen. Wanneer de taak van de distributieambtenaar pijnlijk wordt omdat de bezetter
| |
| |
meer en meer rooft, zal hij geneigd zijn zich moreel met illegaal werk overeind te houden. Ik spreek uit eigen ervaring van deze dubbelrol. Als ik iets van deze oorlog overgehouden heb, dan is het de habitus van in gesplitste persoonlijkheden gescheiden taken te vervullen.
Ik kende het ‘bovengrondse verzet’ van Hirschfeld: ik eiste boete tegen zwarte handelaren, die soms misschien maar grijs waren. Een zekere trots handhaafde ik ook bovengronds. In na de oorlog teruggevonden papieren lees ik het verhaal terug van vele verbeten bovengrondse gevechten. Met de nsb-rektor van de Universiteit van Groningen, de Burlet bijvoorbeeld. Deze hield op zijn riante buiten een schaap dat lammeren geworpen had, welke lammeren hij enige tijd later zonder vervoersbiljetten liet vervoeren. Ziehier de korte omschrijving van het strafbare feit. Hij kreeg een bekeuring; ik kreeg een duits telefoontje dat die bekeuring een brutaliteit was; ik zei dat zij tóch doorging en op een gegeven ogenblik had ik de eer van een bezoek van verdachte. Die zei mij, zeer goed te begrijpen waarom ik zo onhandelbaar was: het was een overtreding van niks, maar ik gooide mij erop omdat hij de nsb-rektor magnificus was. Daarop antwoordde ik, allereerst, dat honderden kleinigheden toch berecht moesten worden; in zoverre was ik eerlijk. Maar ik zei, op een dringende herhaling van het andere deel van de vraag van de spinnijdige man, dat ik het helemáál niet speciaal leuk vond om hem te pakken, dat ik ongeïnteresseerd was in de omstandigheid dat hij, de Burlet, een nsb-er was. Dat loog ik. Ik hield het been strak; de voedselcommissaris, later de vertrouwensman en nog later commissiaris van de Koningin, liet mij komen en waarschuwde mij voor mijn houding in deze en andere zaken vaderlijk, wijs en vriendelijk, waarvoor ik hem altijd dankbaar gebleven ben. Hij vertelde mij Heinrich von Kleists verhaal van Nicholaas Kohlhaas. Kohlhaas had gelijk, zei de heer Ebels, maar U weet nu waar hij terechtkwam. Ik kan niet anders, zei ik. Dat begrijp ik, zei de heer Ebels, maar wees bijzonder voorzichtig. De Burlet werd bij verstek veroordeeld en was woest. Ik kreeg een brief van dr. H. Conring, de Beauftragte van Seyss Inquart, persoonlijk een goede
relatie van Burlet. Ik antwoordde [principieel in het nederlan]
| |
| |
dat ik de boete toch zou moeten innen. De kinderachtigheid van deze nazi's is haast onvoorstelbaar, maar ze vonden deze oplossing: meneer de Burlet kreeg gratie, van de rijkscommissaris! Daarbij werd ik op het Scholtenshuis geroepen om een waarschuwing in ontvangst te nemen voor mijn Frechheit. IK heb tientallen soortgelijke kwesties gehad; ik heb een varken van Lehnhoff in beslag laten nemen en een hoeveelheid paling van Oberleutnant Ebner van de Sicherheitspolizei. Ik had telkens enige ruzies tegelijk lopen met nsb-ers en collaborateurs. Tegen een vent, die zonder vergunning sierteeltprodukten geleverd had aan een vliegveldcommandant [voor ‘Tarnung’], eiste ik vijftigduizend gulden boete met verbeurdverklaring van de struiken. De schoft had de rechter en mij eerst op het Scholtenshuis laten citeren, waar wij te horen kregen dat een zwaar vonnis door hen hoog zou worden opgenomen. De proleet was ter zitting met twee Duitsers bij zich. Op mijn eis van f 50.000 plus verbeurdverklaring krijgt hij van de bang geworden rechter vijftien gulden boete. Ik zie de kerel nog glimlachen. Een paar jaar later zag ik hem met een dure auto in Noordwijk over de boulevard rijden. De collaborerende ondernemer, die zich altijd ‘het zuiver materiële bestaan van zijn bedrijf’ voor ogen gehouden heeft, is in 1961 rijk; als hij al geen eredoctor is.
De smaak van het bovengrondse verzet ken ik dus óók, meneer Hirschfeld. Maar ik kon mijn funktie alleen handhaven zolang ik als het voornaamste nederlandse belang een zekere waardigheid kon verdedigen die kostelijker was dan olie, om het bijbelwoord te mogen variëren en zelfs dat was niet voldoende. Terwijl ik in het openbaar als Staatsanwalt für Ernährung und Landwirtschaft, zoals men mij formeel noemde, formeel met hen sprak, was ik in het verborgene een ander, die onder allerlei namen de Duitsers de schade van deze fustrering betaald zette. Toen bleek dat de Staatsanwalt für Ernährung und Landwirtschaft van het daglicht in het donker een ‘Terrorist’ was, kon dezelfde Lehnhoff, wiens varken ik in beslag had laten nemen, mij met een schriftelijke permissie van het Reichssicherheitshauptamt in mijn woning komen doodschieten.
Lag, wat men bovengronds verzet noemt, in de onder- | |
| |
handelingssfeer, was het dus op loyaliteit gebaseerd, het verzet was gefundeerd op een veroordeling van de bezetter als onrechtmatig eisen stellende. De bezetter lapte het plechtig gesloten verdrag voor bezettingssituaties aan zijn soldatenlaars. Onze troepen hadden gecapituleerd op de stilzwijgende basis van dit verdrag. Doordat de bezetter zich niet aan het verdrag hield, gaf hij de burger het recht, zich te verzetten.
De positie van iedere Nederlander in oorlogstijd was zwaar, dat hoeft niet gezegd te worden, maar hij was bijzonder moeilijk wanneer de Nederlander in de situatie was waarin hij tegen elkaar rechten van en plichten tegenover zijn medeverdrukten moest afwegen. Nietwaar, iedere Nederlander kan zeggen dat de Duitsers, door het schenden van het Landsoorlogreglement, een recht op loyaliteit van de bezette burgerij verloren hadden. Hij kon weigeren zijn koper in te leveren of zichzelf, als arbeidsslaaf, met het risico dat de vijand, nog verder gaande op de weg van rechtsvertrapping, hem daarvoor strafte. Maar wat moest hij doen als hij er als nederlandse funktionaris voor in aanmerking kwam de vijand in zijn onrechtmatige vorderingen te assisteren?
Het is duidelijk dat er maar één plicht geldt: hij moet weigeren. Wanneer men hem het pistool in de rug geduwd heeft, is het niet te verlangen dat hij blijft weigeren. Hij pleegt onrechtmatigheid en daarvoor zal hij zich zijn leven lang blijven schamen. Daar mag niet ook nog straf bijkomen. Maar de meneer, die als ambtenaar a.h.w. door een soldaat in de werkkamer gedwongen wordt formulieren te tekenen, had een prachtige kans om zijn zelfrespekt te redden: het ondergrondse verzet.
Het belang van het verzet is geweest dat het iets van de nederlandse geest bundelde en conserveerde dat met de biologische existentie van het volk niets te maken had. Niemand in dit volk kende de omvang en de kracht van het verzet en wist door welke nederlanders precies het gevormd werd. Men wist ongeveer met wie men over het verbergen van onderduikers, inheemse of geallieerde, kon praten, bij wie men aan kon kloppen voor bonkaarten en persoonsbewijzen; maar dat waren slechts enkele conkrete punten aan de periferie van een onbepaalde bundeling van kracht, de een trots,
| |
| |
de ander schrik inboezemende, die Het Verzet heette. Dat zorgde dat de illegale nieuwsbladen bij honderdduizenden verspreid werden, dat van zich deed horen door overvallen op bevolkingsbureaux en distributiekantoren en dat, wat heel belangrijk was, blijkens de verboden radio, de bewondering wegdroeg van onze mensen aan de overkant. Het Verzet heeft het nederlandse volk met moed geladen toen dat nodig was. Als het dit volk daar niet helemaal mee vervuld heeft, is het zijn schuld niet, maar het heeft massa's geholpen, niet vrijwillig voor de vijand te gaan werken en niet te collaboreren. Wanneer het nederlandse volk als geheel genoegen zou hebben genomen met de rol van het formele bovengrondse verzet zonder meer [zonder een verankering in het wezenlijke verzet] zou het zich gelijk geschakeld hebben met het duitse. Zonder Verzet in 1940, 1941 en 1942 zou het nederlandse volk in 1944 fraai opgedeeld zijn in drie groepen. Joden en communisten in de concentratiekampen; de soldaten in de duitse legers; de rest aan het werk voor de duitse economie. Tot 1944 heeft het nederlandse volk, daarin gestimuleerd door Het Verzet, de rotmof laten zien dat het zich nooit zo zou laten inschakelen. Daarom was het, goddank, al in 1943 tussen de Nederlanders en de vijand een strijd op leven en dood.
Wanneer Het Verzet niet geweest was, hadden de geallieerden Nederland na het einde van de oorlog maar beter bij West-Duitsland kunnen inlijven. En waarachtig, formeer mij nu, vandaag nog, een representatieve groep van hen die zich ‘bovengrondse verzetters’ noemen, ik voorspel dat 95% daarvan Adenauer lief heeft.
De opvatting dat de materiële existentie zo belangrijk is, is een conservatieve opvatting. Het zijn altijd conservatieven die menen dat de gekolonialiseerde naaste best gelukkig is, of tenminste gelukkig kan zijn, als hij zijn bordje rijst maar heeft. Van Hadji Agus Salim herinner ik mij de ongelooflijke woorden - ik heb ze ergens gelezen - na een gesprek van de hadji met een Nederlander. De laatste had gewezen op het feit dat een stevige band met Nederland de Indonesiërs gelukkig zou kunnen maken met de zegeningen van een goede
| |
| |
economie. ‘Jullie zullen allemaal een frigidaire hebben’, was gezegd, althans woorden van gelijke strekking waren gesproken. Maar de hadji had geantwoord dat de Indonesiërs de Nederlanders misschien zouden kunnen leren gelukkig te zijn zonder koelkasten. Ik denk wel eens dat ik dit antwoord van de hadji had moeten weten bij dat moeilijke gesprek met ir. Louwes. Ik hoor mezelf dan zeggen: die materiële mens, gered door toe te geven aan immateriële on-menselijkheid, bestaat niet, want de mens zonder zijn menselijkheid is niet meer. Men doet goed, als men hier iets anders in wil zien dan een spel met woorden. Overigens moet men ook goed begrijpen, dat ik ir. Louwes op een veel hoger niveau dan dat van dr. Hirschfeld plaats; ik weet toevallig, dat Hirschfeld Louwes op bepaalde punten veel te ver ging, en hoe ongelukkig de laatste zich daardoor voelde. Op blz. 205 ziet de heer Hirschfeld bijna kans mij misselijk te maken; hij zegt dan iets over mej. mr. E. Hoetink, een medewerkster van ir. Louwes, die gearresteerd werd omdat zij verdacht werd, contakt te hebben onderhouden met de illegale pers. Zij is nooit teruggekomen. ‘Hier past alleen een eerbiedig stilzwijgen’, zegt Hirschfeld. Ja. Als hij zijn boek niet geschreven had, zou ik zeggen, accoord. Maar nu meneer Hirschfeld heeft gemeend 15 jaar na de oorlog zijn boek over het bovengrondse verzet te moeten uitgeven, zou het bijzonder oneerbiedig zijn hierover het stilzwijgen te bewaren. Mejuffrouw Hoetink (en mr. de Haas!) hebben het pijnlijke van hun situatie begrepen op een wijze die hun tot eer strekt en zij hebben, typische Nederlanders, misschien laat, maar dan toch definitief, de weg tot Het Verzet gevonden en een zekere compensatie voor hun bovengrondse houding gezocht. Mejuffrouw Hoetink ‘bleef koppig ontkennen’, zo durft meneer Hirschfeld het te noemen. Als zij niet zo verrekt koppig geweest was, had hij haar misschien vrij gekregen,
nietwaar, en ook háár ‘zuiver materiële bestaan’ gered, is het niet? Maar dat koppige ontkennen hield het weigeren in, de namen prijs te geven van de mensen uit de illegale pers waarmee zij dus in contakt stond. Wat dat ‘koppig weigeren om te bekennen’ dus betekende, meneer de grote ondernemer, ligt op een niveau ver boven dat van het zuiver-materiële. Dat zal de commissaris van zeventien
| |
| |
belangrijke nederlandse ondernemingen nimmer kunnen begrijpen.
Wanneer de Duitsers zeggen: zorgt u nu maar voor een eerlijke distributie van het voedsel dat wij niet stelen, terwijl wij de joden en de socialisten inzamelen, is het onmenselijk om zonder meer met deze taak te beginnen. Haar conscientieus vervullen wijst op de afwezigheid van een geweten. Voor belangen van minder direkte aktualiteit als het leven van onze broeders is Ghandi in hongerstaking gegaan. Men zou de inval van de vijand en zijn goddeloze aanspraken behalve als een aanslag op onze materiële verworvenheden óók hebben kunnen zien als een gericht over alles wat zo goed voorzien en georganiseerd was. Als de test voor een Rijke Jongeling. Wat de Nederlanders met trots vervuld heeft: hun organisatie- en produktievermogen, dat naar verhouding haast tegen het duitse opwoog, verloor, toen het om de vrijheid ging en om het leven van de broeder, zijn glans en waarde. Wanneer H. tot ekskuus zegt [p. 207] dat hetgeen hij op zijn speciale post had te vervullen: economische zaken en voedselvoorziening, apart stond, heeft hij geen gelijk. Niets stond apart. Maar hij heeft minder dan ongelijk, hij spreekt geen waarheid. Want in oktober 1941 ondertekende hij met Frederiks en Schrieke het pamflet dat de vijand overal verspreidde, waarin het drietal zich keert tegen het verborgen houden van vliegeniers; waarin sprake is van ‘daden van onbezonnen en misdadige elementen’, waarmee de verzetsbeweging bedoeld is. De Parlementaire Enquêtecommissie heeft deze daad verbijsterend genoemd. Ik merk op, dat personen voor wie H. respekt toont, b.v. Colijn, Frederiks en Woltersom zijn. Over Colijn hoeven wij niet veel meer te zeggen, van Frederiks valt te memoreren dat hij na de oorlog ontslagen werd en van Woltersom hetzelfde.
Dr. Max Hans Hirschfeld spreekt nóg een onwaarheid. Over de openbare mening zegt hij: ‘Men vond dat ik onvoldoende begrip had getoond voor de grote geestelijke waarde van het verzet met name zoals dit zich in de ondergrondse actie had geuit. Gelukkig oordeelde de Raad van State hier anders over, zodat ik volledige satisfactie kreeg’. In werkelijkheid is in het KB van 8 november 1946 het
| |
| |
volgende overwogen: ‘dat weliswaar tegen de houding van dr. Hirschfeld voornoemd gedurende den bezettingstijd als bezwaar moet worden ingebracht, dat hij blijk heeft gegeven van onvoldoende begrip voor de grote geestelijke waarde van het verzet met name zoals dit zich uitte in de ondergrondsche actie ...’ en ... ‘dat deze onjuiste waardering van een voor de weerstand van het nederlandse volk zo belangrijke factor Dr. Hirschfeld als een niet te onderschatten tekortkoming moet worden aangerekend’. Is dat volledige satisfactie? Het spijt mij, maar in de overweging die daarna komt, dat Hirschfeld's beleid in zijn geheel beschouwd desniettemin geen voldoende grond voor ontslag oplevert, kan ik géén volledige satisfactie lezen. Anderen hebben de oorlog er niet zo goed afgebracht. Alleen al Hirschfeld's medewerking aan de liquidatie van de joodse bedrijven [zie bv. De textielvoorziening van Nederland gedurende den bezettingstijd, 1940-1945, door dr. C.N.F. Swarttouw, p. 518 en volgende] maakt hem voor mij een onmogelijk man. Maar ik ben geen fabrikant, die zijn bedrijf door de oorlog gematzt heeft en die nu op de rozen van de herbewapening zit. Voor mij hoeft er nog maar bij te komen, dat Hirschfeld studenten opwekte tot tekenen, de staking van 1943 afkeurde en de nsb-er Ruiter tot Directeur-Generaal van de Landbouw benoemde. Ik heb nog een heel oud knipsel. Uit de nrc van 13 december 1946. Het verslag van een terechtzitting. Een amsterdamse confektiefabrikant had gecollaboreerd. De verdediger had een getuige meegebracht: ‘Getuige wilde zich als bedrijfsleider van een groot confektiebedrijf, dat onder joodse directie van 1940 tot 1942 en onder een Verwalter na dien tijd, door de duitse weermacht werkzaam was, verantwoord weten. Hij stelde zich daarom in verbinding met dr. Hirschfeld en deze liet zich aldus uit: “Indien u niet voor de Duitsers werkt
gaan u en uw personeel naar Duitsland, dus raad ik u aan: werkt u voor de Duitsers”. Dit gesprek werd gevoerd midden 1942’. Wat mij dus langzamerhand interesseert is, wie die leden van de Raad van State waren die tot het ‘yrijspraak’-advies kwamen. Hun oordeel komt er praktisch op neer, dat iemand die dermate onvermoeid intelligent beleid voert, iets meer onzedelijk mag handelen dan een ander. Want de student,
| |
| |
die met Hirschfelds machtige voorbeeld voor ogen getekend heeft, is gezuiverd.
Volgens Het Parool van 30 juli 1960 was dr. Hirschfeld commissaris bij de volgende ondernemingen:
Unilever N.V., N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken, N.V. Ver. Glasfabrieken, N.V. Ned. Amerik. Stoomvaart Mij. ‘Holland Amerika Lijn’, Rotterdamse Bank N.V., N.V. A'damse Ballast Mij., Kon. Papierfabrieken Van Gelder & Zonen N.V., N.V. Kempense Zinkmij, Zincs de la Campine, N.V. Kon. Ned. Zoutindustrie, Noury & Van der Lande N.V., Spanjaard N.V., N.V. De Ver. Blikfabrieken, N.V. Biscuit en Chocoladefabriek ‘Victoria’, Kon. Java-China-Paketvaartlijnen N.V., Phs. van Ommeren N.V., N.V. Eerste Ned. Scheepsverbandmij., Beleggingsmij. Unitas N.V., Verenigde H.V.A.-Maatschappijen N.V.
Voorts was hij commissaris van de Nederlandse Bank en lid van de raad van toezicht bij de Mij. tot Financiering van het Nationaal Herstel N.V. Van de eerste vijf ondernemingen was zijn oude bovengrondse krijgsmakker, de ontslagen Woltersom, eveneens commissaris. Die had er nog negentien andere commissariaten bij. Men ontkomt niet aan de indruk dat het-bij-de-ondernemers-behoren te maken heeft met een politieke en zedelijke instelling.
* * *
Op 3 juni 1961 schrijft de heer Welter, oud-minister, in De Telegraaf dat het communisme verantwoordelijk is voor de honger in de wereld. In dat artikel wordt o.a. over Cuba gesproken. Nu is het in werkelijkheid, omgekeerd, zo, dat de honger in de wereld verantwoordelijk is voor het communisme. Dat weet de oud-minister Welter natuurlijk óók. Kijk maar naar Cuba, dat nog tang niet communistisch is, maar dat het zou kunnen worden, wat ik ontzettend zou vinden.
De Telegraaf is De Telegraaf; dat is een blad waar zo'n enormiteit in past. Welter is een partijgenoot van Luns. Welter wéét, dat niet het communisme voor de wereldhonger, maar de honger voor het communisme verantwoordelijk is. Waarom zou hij het dan andersom zeggen? Wacht eens even.
| |
| |
Het communisme komt na de honger; dat is wat eenvoudig gezegd, maar als men iets weet van de maatschappelijke toestanden in de achttiende eeuw, is het niet al te eenvoudig. Maar wat veroorzaakte de honger? Een stelsel. En wie deden dat stelsel gelden? Een bepaalde soort mensen die minder honger hadden dan nationale gevoelens, meer eerbied voor de in die tijd hoe langer hoe gekker wordende militaire uniformen dan voor de nood van hun evenmens. Het is déze negentiende-eeuwse patser met een nationaal rijmlied op de lippen, een haneveer boven zijn bolle hoofd, het van de landbewerker gestolen paard onder zijn kont, het scheermesscherp geslepen moordwerktuig in zijn rechterhand, die uit empirebuilding ging, soli deo gloria, deze gelegitimeerde crimineel, deze fascist avant la lettre, die het communisme heeft opgeroepen. Meneer Welter wil onze krachten concentreren tegen vijand nummer 1, de communist. Zouden wij onze krachten maar niet concentreren tegen dat wat het communisme heeft opgeroepen?
In Cuba behoorde 46 procent van alle bruikbare land aan 1% van alle eigenaren van land. Toen Batista viel, op 1 januari 1960, had Cuba een 60 jaren amerikaanse controle achter de rug, gedurende welke een corrupte kleine minderheid in fantastische luxe leefde, voor 't grootste deel in Havana, terwijl in de landbouwstreken, daar waar de weelde van Cuba werd voortgebracht, om een voorbeeld te geven, slechts 4% van de bevolking in staat was vlees te eten. Uit een onderzoek van de katholieke universiteit van Havana bleek, dat ongeveer 2,12% zich het eten van eieren kon veroorloven en nog niet 1% vis. Onder Batista leverde de waanzinig-rijke bodem suiker voor de uitvoer, een gewas dat niet meer werk geeft dan vijf maanden per jaar. Ten gevolge daarvan was de gemiddelde werkloosheid van Cuba ongeveer gelijk aan die van de Verenigde Staten in het crisisjaar 1930. De Cubanen die dochtertjes van 12 en 13 jaar oud hadden hoefden niet zo snel van honger te creperen: zij konden hun vrouwelijke kroost grif leveren aan de toeristenbordelen. Die helemaal niet aan honger hoef den sterven, waren Batista's politiemannen. Zij leefden van goede salarissen die gesausd werden met de inkomsten uit deze prostitutie en van de
| |
| |
dobbelhuizen.
Dat Batista een diktator was die veel bloed deed vloeien kan niet ontkend worden en is overigens, als een pleonasme, voor bestrijding niet interessant. Voor Castro, als diktator, geldt vooralsnog hetzelfde. Er zijn echter twee punten van verschil die een vergelijking nogal onzinnig maken. De paar honderd onder Castro in het stadion onder gejuich van de massa veroordeelde, later geëxecuteerde mannen waren beulen onder Batista. Tegen de aktuele executies van deze beulen heeft de Roomse kerk geprobeerd de wereld te alarmeren. Toen de beulen zelf nog executeerden, zweeg de kerk. En zweeg Amerika.
The Guardian schrijft op 26 april: door de invasie van Cardona te steunen heeft Kennedy uit koppigheid, trots en gebrek aan verbeeldingskracht de naam van zijn land bezoedeld. Hij heeft bovendien, volgens het blad, Castro verder in de armen van het communisme gedreven. Daar zijn wij weer bij de oude en enige etiologie van het communisme. Honger, prostitutie, uitbuiting; verzet; eufore militaristische reaktie op het verzet; eufore militante reaktie op het verzet tegen het verzet; enzovoort. The Guardian zegt in het genoemde hoofdartikel, dat het bedroevendste van Kennedy's politiek is, dat Kennedy kennelijk nog bij benadering geen wetenschappelijk-juiste voorstelling van zijn tegenstander, het communisme, heeft. Ik voeg er aan toe: het is de voorstelling van De Telegraaf en van Van Oorschot, kortom het valse concept van de excommunisten en van de Welters. Het communisme, aldus The Guardian, is niet een plaag als de Colorado-kever, die je met vernietiging kunt elimineren. Het communisme is een idee geweest van verdrukten en van hen die verdrukten wilden bevrijden, een van de geloofwaardigste en sterkste ideeën die de geschiedenis van de mensheid heeft gekend.
De communisten hebben overigens de cubaanse revolutie als sentimenteel en burgerlijk de rug toegedraaid. Nog in juni 1961 zegt Kroesjtsjof: die Castro is geen echte communist. Dat is hij ook niet, maar wie zal zeggen dat Cuba niet tot het communistische areaal zal behoren wanneer Castro er, binnen hoe kort, niet meer is? De cubaanse revolutie was een
| |
| |
zaak van het volk en de intellektuelen tegen uitbuiterij en schrikbewind, een zaak waar leraren en priesters hun leven voor gaven. Andere priesters en leraren zullen hun levens kunnen aanbieden nu de nog voortdurende revolutie een meer en meer communistische koers zal ingaan. Een van de belangrijkste condities voor het communistisch worden van de cubaanse omwenteling is de amerikaanse reaktie. Hoe meer moeilijkheden Castro krijgt, hoe communistischer Cuba worden zal; hoe communistischer Cuba worden zal, hoe gerechtvaardigder Amerika's reaktie is; ziehier de diabolische schroef.
In de uitgesproken rechtse Figaro schrijft in juni 1961 de correspondent Marc Clos uit Havana over de aanval van het ‘bevrijdingsleger’. Op de plaats van de landing staan tegenover 1500 goed-opgeleide en modern-bewapende bevrijders goed vijftig boeren van de lokale militie, die tien uren stand houden, tot een hoofdmacht van Castro daar is om de strijd te beslissen. Die boeren, zegt Clos, hebben zich niet bij de bevrijders aangesloten en zich ook niet overgegeven. Zij hebben, tot het leger kwam, koppig stand gehouden en zich tot de laatste man laten afmaken. ‘Ik geloof niet’, zegt Clos, ‘dal mensen door propaganda-argumenten zich laten doden. Als de boeren van Playa Goron hebben stand gehouden, is dat omdat zij iets te verdedigen hadden. C'est cela que les opposants bourgeois et intellectuels de La Havane ne paraissent pas avoir compris’. Misschien is de heer Welter een intellektueel. Dan is hij óok zo'n intellektueel die niet begrijpt wat er werkelijk gebeurt.
* * *
Claude Krief in L'Express van 4 mei 1961: op 7 december 1960 werd Soustelle tijdens zijn tournée door Amerika ontvangen door drie leden van de Central Intelligence Agency, deze staat in de staat, die ook de oppositie tegen Fidel Castro coördineerde en in Laos de pro-amerikaanse generaal Phoumi aan het bewind bracht. In Kongo kreeg Moboetoe steun der amerikaanse geheime diensten om Loemoemba te elimineren. Soustelle zei dat een onafhankelijk Algerije communistisch zou zijn en niet alleen in Noord-Afrika, maar op het gehele contingent de westelijke posities onhoudbaar zou maken, want
| |
| |
Rusland zou er zich installeren. Dit zou de val van Europa betekenen. Soustelle vond gemakkelijk gehoor.
Op 12 april vond in Madrid een ontmoeting plaats tussen verschillende buitenlandse agenten, onder wie leden van de CIA, en de samenzweerders van de algerijnse putsch. De amerikaanse agenten vernamen het besluit van de generaals om handelend op te treden. Van hun kant gaven de Amerikanen de Fransen inlichtingen over de groeiende irritatie, die de politiek van generaal De Gaulle in de Verenigde Staten veroorzaakte, vooral in kringen van de NAVO en het Pentagon. De Gaulle zou volgens de amerikaanse militairen de NAVO verlammen en de verdediging van Europa onmogelijk maken. Degenen die generaal Challe van nabij kennen zijn er volgens Krief allen van overtuigd dat hij door amerikaanse agenten is aangemoedigd.
Het schijnt zeker dat Challe op zijn minst het ‘begrip’ der Amerikanen voor zijn staatsgreep heeft willen winnen. Zijn woordvoerder in Algiers verklaarde al direkt, dat Kennedy zich niet tegenover de actie van de generaal kon stellen, omdat zij Algerije voor het Westen wilden behouden.
Niet meer dan 36 uur na de aanvang van de putsch ontving Washington een rapport van CIA-agenten, dat berichtte dat de revolutie veld won. De CIA verzekerde, dat het gevaarlijk voor de Verenigde Staten was om tegen de generaals te interveniëren, en verklaarde dat het verzet van De Gaulle zou kunnen uitlopen op een communistisch-gezind volksfront.
Er heerst een diepe malaise. Frankrijk is door sommige amerikaanse agenten gelijkgesteld met landen als Venezuela of Laos, waar men ‘anti-communistische’ generaals naar voren pleegt te schuiven. Generaal Challe moet op welwillende neutraliteit van de amerikaanse troepen in Frankrijk hebben gerekend. Zodra hij constateerde dat president Kennedy zich geheel achter De Gaulle stelde, maakt hij een einde aan de onderneming en gaf zich over.
Het lijkt waarschijnlijk, dat de pertinente mededelingen van het franse nieuwsbureau en het tunesische blad Afrique Action, over het-betrokken-zijn van amerikaanse en spaanse agenten aan het komplot der ultra's van april 1961, juist zijn. Dat wil niet zeggen, dat ook Kennedy op de hoogte zou zijn;
| |
| |
het lijkt waarschijnlijker, dat zijn bevel, kort na het bekend worden van dit bericht, om de geheime dienst van Allen Dulles te controleren een blijk is van zijn ontstemming. De opvatting van de diehards van de spaanse en amerikaanse geheime dienst is, dat de ontkolonisering van Algerije het middellandse-zeegebied onder communistische invloed zou kunnen brengen.
* * *
De nederlands-zuidafrikaanse vereniging heeft in mei 1961 haar jaarvergadering. De haagse meneer J. Fabius komt op voor de apartheidspolitiek en wijst de nederlandse stemming die daartegen gericht is ‘communistisch en progressief’. De vergadering applaudisseert [volgens mijn krant] wanneer hij haar oproept ‘zich onvoorwaardelijk achter de politiek van Verwoerd te stellen’.
* * *
Morele Herbewapening, met haar ‘vier machtige pijlers van absolute eerlijkheid’ - [en nog drie], citeert in haar nieuwsbulletin van 18 maart over een kleurenfilm die zij vertoont wat Het Vrije Volk er van zou hebben geschreven ‘ ... Verrukkelijke negerkinderen, prachtig spel en een prachtige stem van ...’ Maar de recensie van Het Vrije Volk die inderdaad met de aangehaalde woorden begon, luidde even verderop o.a.: ‘Is dit inderdaad de film waar de wereld op heeft gewacht? ... de werkelijke grauwe ellende van de gediscrimineerde neger wordt ons niet getoond ...: te veel fondant, te weinig zout’. Wat een oplichters, met hun volstrekte eerlijkheid.
Ach, waren het maar gewone oplichters. Het is heel veel gevaarlijker. Het zijn fascisten.
* * *
Eichmann? Door één getuigenverklaring heeft het proces tegen Chiemlewski, te Ansbach, mijn verbeelding meer geprikkeld dan de andere processen. Er bleek natuurlijk niet alleen dat deze SS-er een onvoorstelbare moordenaar was van onvoorstelbare menigten mensen, maar ook, dat hij veel ijverige compatriotten nodig had om zijn prestaties te kunnen
| |
| |
leveren. De onvoorstelbare menigte Chiemlewski's die er geweest is, had voor haar prestaties in totaal een menigte uitslovers nodig die ontelbaar is als de zandkorrels aan de zee. Maar wat kwam méér aan het licht? Toen Chiemlewski van Gusen naar Vught werd overgeplaatst, heeft een priester onder de gevangenen in Gusen uit dankbaarheid een mis opgedragen. Ik kan me wel voorstellen dat ze in Gusen wat opgelucht waren, maar in Vught? Ik geloof niet dat die opgedragen mis ook aanvaard is, als zoiets bij missen gebeurt.
Eichmann? Men moet Eichmann vergeten of men moet hem zien in zijn context. De context die gevormd wordt door bijvoorbeeld Prof. Werner Heyde, de man die met andere duitse medici verantwoordelijk is voor de moord op ongeveer 100.000 geesteszieken. Het gelukte hem uit zijn gevangenschap te ontsnappen. Hij kon onder de naam Sawade verder leven en uit een onderzoek van een parlementscommissie van Sleeswijk-Holstein bleek dat tenminste 27 artsen en rechters en een hoge departementsfunktionaris van zijn identiteit op de hoogte waren, zonder hem te willen aangeven. Men moet Heyde zien in zijn context met deze 28 vrienden uit de medische stand en de rechterlijke macht. Men moet Eichmann en Heyde zien in één setting. Daar hoort, ook en vooral, Foertsch bij in, de inspekteur-generaal van het nieuwe duitse leger.
Er is maar één Eichmann, maar er is bepaald niet slechts één Globke in West-Duitsland. Der Spiegel citeert in april 1961 de tegenwoordige staatssekretaris Sonnemann. ‘Van het begin of aan hebben de Greuelmärchen op de voorgrond gestaan. Zij waren het werk van de Emigranten, vooral Joden die zich als slachtoffer voordeden, hoewel zij, wat de Führer hun later had verweten, voor het grootste deel waren gevlucht, omdat zij door de justitie werden gezocht of omdat het nieuwe Duitsland voor hen niet meer het geschikte terrein was voor hun “zaakjes”’. Tot zijn verdediging beweert de staatssekretaris dat men druk op hem zou hebben uitgeoefend om zijn manuskript met passages als de gewraakte te versieren. Goed, als wij dat willen aannemen, willen wij die Sonnemann wel vergeten. Dat is weer een geval van boven- | |
| |
gronds verzet, nietwaar, meneer Hirschfeld? Ze hebben Sonnemann willen dwingen om tien anti-semitische passages in te lassen en hij heeft maar zes smerige stukjes opgenomen. Enfin, laat Sonnemann dan maar met rust, zou men zeggen, laat hij van naam veranderen en een sigarenwinkeltje nemen. Maar hij stá'at niet in een sigarenwinkeltje. Hij beet Sonnemann en hij is rustig staatssekretaris van de Bondsrepubliek. En hij zal meehelpen de condities zo te maken dat hij één keer nog gelijk gehad heeft. Die condities vormen de Derde Wereldoorlog.
Op 1 april 1961 neemt oorlogsmisdadiger generaal Heusinger het voorzitterschap over van het permanente NAVO-kommando. De oorlogsmisdadiger luitenant-generaal Foertsch volgt hem op als bevelhebber van de west-duitse Wehrmacht, terwijl de oorlogsmisdadiger Mueller-Hillebrand de plaats van Foertsch weer inneemt. Maar daarmee is het nog lang niet uit. Ongeveer 20 generalen en honderden stafofficieren van Hitler bekleden kommandoplaatsen in de NAVO. Het is een zwaar woord: ‘oorlogsmisdadiger’, maar het is niet te zwaar. Niet voor Adolf Heusinger. Adolf Heusinger, in 1917 Fahnenjunker, in 1935 chef van de generale staf van Hitler's 11e divisie, in 1937 officier generale staf van het opperbevel van het leger.
Hij bereidde de oorlog mee voor. Hij werd in 1940 chef van de afdeling operaties en in 1943 plaatsvervangend chef van de generale staf. De plannen waar hij in volle vredestijd zijn genie aan leende, waren ‘Fall Grün’, de veldtocht tegen Tsjechoslowakije, van 1937 of in bewerking, ‘Fall Weisz’ tegen Polen eind 1938 in studie genomen, 1 september 1939 voltrokken. Deze moordjongen mag nou de plannen maken hoe wij Polen en Tjechoslowakije zullen bevrijden.
Hij tekent b.v. het voor ons interessante dokument 4402/39 van 7 oktober 1939 over het binnenrukken in nederlands en belgisch gebied ‘falls die politische Lage es erfordert’. Ik neem aan, dat Heusinger, wanneer men de kans zou krijgen zo'n hooggeplaatste om verantwoording of, laten wij zeggen, uitleg te vragen, zich zou beroepen op zijn bovengronds verzet. Nietwaar? Hitler wilde 400 duizend doden,
| |
| |
maar Heusinger heeft het been strak gehouden en wou niet verder gaan dan 200 duizend doden. Of andere onzinnige waarden, in een verhaal van gelijke strekking. Door zijn ‘kühnen Planungen’ werd Heusinger Hitler's lieveling.
Wat Hitler tegen Heusinger zegt op 24 september 1942 is interessant: ‘Ich habe soeben Generaloberst Halder seines Postens als Chef des Generalstabes des Heeres enthoben, weil er nicht so im nationalsozialistischen Gedankengut und im Glauben an die Richtigkeit meiner Ideen wurzelt, wie ich es von meinem Generalstabschef erwarten muβ, und weil er deshalb meine Auffassungen nicht mit der notwendigen Bedingungslosigkeit vertritt. Ich habe den General Zeitzler zu seinem Nachfolger ernannt. Ich erwarte von Ihnen, daβ sie auch unter General Zeitzler auf Ihrem Posten bleiben. Er ist neu und kennt die groβpen Zusammenhänge noch nicht’. [‘Befehl im Widerstreit’, Tübingen 1950, p. 210]
De Operationsabteilung des Heeres, waarvan Heusinger chef was, liet eind augustus 1942 bij Slawnoje 100 gijzelaars, waaronder vrouwen en kinderen, doden.
Uit de Neurenberger processtukken tegen de voornaamste oorlogsmisdadigers blijkt van Heusinger's relaties met dezen. [Deel IV, pr.v., blz. 522-524].
Als de samenzwering van de officieren mislukt, wordt óók Heusinger gepakt, en als Heusinger opgehangen was zou ik zeggen: zijn verdiende loon. Want de officieren, die de oorlog liefhadden, wilden nu de dolle burgerman ombrengen die zij te paard geholpen hadden maar die, naar zij nu zagen, de oorlog verliezen zou, en die [wat zij verkeerd gezien hebben!] de officierskaste leek te zullen ombrengen.
Heusinger wordt niet opgehangen; Heusinger schrijft in voorarrest een Denkschrift voor de Endsieg dat hij seinem Führer opdraagt, waarna hij vrijgelaten wordt en door de Führer bedankt. Onder deze gladde rotjongen mogen uw zonen straks naar Ostland oprukken, lieve lezers, voor de executie van ‘Plan Rood’. En denk niet alleen aan uw dienstplichtige zonen, mevrouwen, ook aan de kleine lievelingen. Want het is achteraf interessant te zien, welke gedachte koning Hitler in het Denkschrift van de arrestant zo getroffen heeft dat hij de schijtlaars vrijliet en in eer herstelde.
| |
| |
Het was de geniale gedachte van de Volkssturm: 15- tot 16-jarige soldaten inzetten!
Na de oorlog komt deze slimmerd weer in ‘gevangenschap’ en wordt daar vaste adviseur bij de oorlogsgeschiedkundige afdeling van het amerikaanse leger. Daarna wordt meneer met Speidel de adviseur van Adenauer. Op 30 maart 1951 kan Die Kasseler Zeitung berichten: ‘Aus alliierten Informationen geht hervor, daβ die Militärberater der Bundesregierung, die Generale Speidel und Heusinger, auf dem Petersberg einen Zeitplan über die Aufstellung deutscher Truppenkontingente überreicht haben.
Der Plan soll die Aufstellung von zwölf deutschen Divisionen bis zum Jahre 1952 vorschen. Die amerikanischen Ausrüstungslieferungen sollen Ende 1951 beginnen’.
Op 1 maart 1957 wordt Heusinger generaal-inspekteur van het nieuwe duitse leger. In 1958 spreekt hij uit, dat de duitse Wehrmacht dezelfde doeleinden heeft als de Hitler-Wehrmacht had. Op 30 september van dat jaar voegt hij er aan toe: ‘In einem zukünftigen Krieg würde es wieder gelten, zahlenmäβig unterlegen unsere Aufgabe zu erfüllen, wie wir es in Ruβland erlebt haben, auf ungeheurer Breite erfolgreich kämpfen zu müssen. Wir sollten uns an unsere Vergangenheit erinnern und die maβgebenden Faktoren der Führung, die die Erfolge bringen, nicht vernachlässigen... Führen wir die alten Grundsätze, die wir frührer gehabt haben, auch in Zukunft wieder durch’.
Foertsch is een nog groter schoelje dan Heusinger en de anderen zijn tussen Foertsch en Heusinger in. Friedrich Foertsch, in 1918 Keizerlijke Fahnenjunker, in 1922 luitenant in de Reichswehr, in 1932 nog steeds luitenant, maar in hetzelfde jaar door Hitler tot generaal benoemd. Hij is er mee verantwoordelijk voor dat bijna 100 dorpen voor Leningrad werden platgelegd, de ruim 160.000 burgers als dwangarbeiders naar Duitsland getransporteerd en plm. 10.000 ‘ongehoorzamen’ gedood werden. Hij werd wegens zijn oorlogsmisdaden tot 25 jaar gevangenisstraf veroordeeld maar vervroegd ontslagen en in 1955 met andere oorlogsmisdadigers aan West-Duitsland uitgeleverd. Dit in verband met het toen heersende optimisme dat er verbetering zou kunnen komen
| |
| |
in de betrekkingen tussen de beide landen.
Deze man nu tot inspekteur-generaal van de westduitse strijdkrachten benoemen is een daad van aggressie. En is als zodanig bedoeld.
In maart 1961 heeft de wiestduitse liberalepartij verklaard, de duitse aanspraken op het herstel van het duitse rijk binnen de grenzen van 1937 tehandhaven. Delen van dit gebied zijn sedert 1945, na verkregen instemming van de geallieerden, stevig in russische, poolse en tsjechische handen. Het programma van de westduitse liberale partij is dus een oorlogsprogramma.
Als wij oorlog krijgen [en wij krijgen oorlog], dan zal de aanleiding Berlijn zijn. Direkt of indirekt. Laat een kwestie in Haïti of Laos de indirekte aanleiding worden, de latente kwestie Berlijn zal dan in een aktief stadium overgaan en er althans voor ons, NAVO-leden, oorlog van maken. De Duitsers van het westen zullen die van het oosten snel en genadeloos aanpakken om, nadat de communisten die Hitler zo lang overleefd hebben, weer naar concentratiekampen verhuisd zijn, de grens met Polen uit te wissen en de Oekraïne te veroveren. Nederlandse soldaten zullen het een zowel als het andere meemaken. Als zij het doen, zullen zij precies hetzelfde doen als destijds de landverraders, de germaanse SS-ers en de Oostlandboeren van Staf, maar zij zullen deze keer niet veroordeeld worden. Dat wordt iemand, die regels als deze zal durven blijven schrijven, drukken en verspreiden.
Men vraagt zich af, waarom er toch oorlog komen moet als Rusland een zelfstandig vredesverdrag sluit met de DDR. Op geen enkele redelijke grond. Praktisch is het alsof de andere geallieerden allang eenzelfde verdrag met de Bondsrepubliek hebben gesloten zonder de bondgenoot Rusland. Tégen bondgenoot Rusland. Op grond daarvan zullen de Duitsers binnenkort, tot de tanden gewapend met de bijbehorende atoombommen, voor de derde keer een gooi naar Ostland doen met de [andere] geallieerden aan hun zijde. Als de Sovjets dus op hun beurt niets anders zouden doen dan een vredesverdrag sluiten met de DDR, is er niets aan de hand, dan dat de toegang tot West-Berlijn niet langer beheerst
| |
| |
wordt door Russen maar door [andere] Duitsers, en dat schijnt een onaanvaardbare toestand te zijn.
De opvatting die de Engelsen over deze situatie hebben is eenvoudig: zodra die DDR-duitsers de toegangsweg naar Berlijn zouden afsluiten zou die met geweld moeten worden heropend. Mij dunkt dat dit redelijk is en bepaald niet pacifistisch. De westelijke Duitsers hebben met hun amerikaanse vrienden heel andere plannen, het contingency-plan, al in de tijd van Eisenhower op het Witte Huis geconcipieerd en door de militaire staven uitgewerkt. Volgens het contingency-plan zal de NAVO, zodra Rusland met de DDR zelfstandig een verdrag tekent, de volgende maatregelen nemen. In de eerste plaats zullen belangrijke eenheden van de NAVO, waaronder ook Nederlanders en Belgen, naar de zonegrens oprukken. Spoedig daarop zal een gewapende kolonne, bestaande uit franse, engelse en amerikaanse troepen over de toegangsweg naar Berlijn oprukken, onder het negeren van pogingen tot controle van de kant van de DDR.
Als nu de oost-Duitsers verstand genoeg hebben om een en ander kalm aan te zien, zou er nòg niets gebeuren, maar waarschijnlijk mogen de Hitler-generaals van de NAVO erop rekenen dat de communistische Duitsers hun zelfbeheersing zullen verliezen. Dan kan, bij wijze van spreken, oud-minister Staf de dag daarop weer voor de Ostland-kompagnie spreken.
Eichmann? Het is juist om hem alsnog te berechten en te veroordelen. Maar het is bedrog, hem te zien als een moorddadig insekt, te kijk te stellen, als een wezen van een andere planeet. En het is infaam om tegelijkertijd de hanen als Foertsch en Heusinger en nog een stuk of vijftig meer Hitler-opperofficieren op te poetsen en aan het hoofd van de militaire verdediging van onze beschaving te plaatsen. Want Eichmann hoort bij de nazi-oorlogen als de walm bij het slachten. En de slagers waren de generalen. Eichmann kon pas aan het werk gaan in Nederland, Polen, Hongarije en waar dan ook, toen de generaals hem de weg hadden gebaand.
|
|