Maatstaf. Jaargang 9(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 192] [p. 192] G.J. Resink [Gedichten] Baboe Han Zij is mijn allereerste lief geweest, een lijfmin als voor kinderen van vorsten. Naamloos kreeg zij mijn naam en mij te torsen en op een kiekje zie 'k ons één van vlees: een slanke vrouw en een klein, mollig beest, dat juist zijn snoetje wegtrok van haar borsten en schrijlings op haar heup, haast onbevreesd, naar méér dan melk en snuifzoen hangt te dorsten. Heeft zij mij door haar dood van haar bevrijd? Een beetje maar, want hoe dan te verklaren, dat ik nog steeds mij in haar armen vlij, haar schoten zoek, haar huiden en haar haren en dat ik eens, doodziek, zo erasmiaans mijn lieve God aanriep in haar javaans? [pagina 193] [p. 193] Oude badplaats Ik zwem voluit in baden van godinnen, oermoeders, hemelnimfen en de zon en wat zich meer zo liet verleiden binnen al het rijk beeldhouwwerk om deze bron, die er lang was vóór de cultuur begon hem voor haar vreemde doeleinden to winnen en die nog vloeien zal nadat de zinnen waarin dit vers zich op zijn bron bezon met alle aarumoeders en halfgodinnen, badnimfen, vlinderslagen, waterspinnen en maanvissen verloren zullen zijn gegaan Vorige Volgende