Maatstaf. Jaargang 9(1961-1962)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 145] [p. 145] A. Roland Holst Afwachtende I Al was het maar omdat ik onder dit laag dak - mijn tweede huid zo lang al - niet lang meer zal wonen, kom, uit de dood terug, eens nog om onderdak ... Geen ander kwam ooit die mij mee had kunnen tronen als de dag aanbreekt dat mijn huid heeft afgedaan. Het werd weer stil als in jouw tijd in deze kamer, want wie ook kwam is, tegen donker, maar gegaan als ik naar jou weer uit ging kijken bij de ramen. [pagina 146] [p. 146] II Moet ik geduld hebben tot het weer sneeuwen gaat omdat je dan alleen zonder gezien te worden terug kan komen naar een deur die nog aanstaat? Helaas, de winter ging - moet ik, in wat verdorde, nog weer een lang jaar lang maar afzien van de kans op je doodstille vrijgeleide door de vlokken? Kon ik maar achterblijven in dit hier en thans - maar voor 't weer sneeuwen gaat zal ik wel zijn vertrokken. [pagina 147] [p. 147] III Al bijna ben je niet onzichtbaar meer; al bijna ga ik het worden. Als ik voor de spiegel sta kijk ik een kamer in: bij een van de gordijnen lijkt al iets gaande, dat ik afwacht, gadesla, mij vaag herinner ... In die kamer nam geen ander meer intrek in de levensjaren na je dood. Het wachten bleef daar op het uur, niet van een wonder, maar van je weerkeer naar een deur die ik nooit sloot. Vorige Volgende