niet. Ik had hem nooit eerder gezien, maar zijn worteltje moest ik hebben.
- Mijn moeder heeft een jaar in de gevangenis gezeten.
Ik probeerde zijn belangstelling en wellicht zijn medelijden op te wekken.
- Mijn moeder is dood, zei hij.
- Ruilen? vroeg ik - Dat worteltje?
- Voor dat belletje, knikte hij.
Mijn mond werd droog van schrik. Eigenlijk had ik, sinds ik dat worteltje zag, wel geweten dat het mij mijn belletje zou kosten, maar ik wist ook dat ik het er voor over had.
- Het koordje krijg je niet, zei ik kattig.
- Ik heb een broekzak, zei hij trots. Er werd goed voor hem gezorgd, bedacht ik, terwiji ik met vochtige vingers het belletje lospeuterde. Een broek met een zak, dat was iets bijzonders.
Ik had het belletje in mijn linkerhand, hij de wortel in zijn rechter. Ruilen was een ritueel geworden bij de kinderen in ons kamp. Tegelijk staken we over.
- Blijf-punt-komma-punt-kruis-met-dop, zei ik zo snel mogelijk, want als hij vóór ik was uitgesproken - Tàblijf - had gezegd, dan had hij het recht om terug te ruilen. Maar hij zei niets en holde weg met het belletje in zijn hand, zijn hand in zijn zak.
Tegen één van de kampmuren at ik het worteltje op. Ik vond een speciale manier voor het eten van lekkere dingen uit: ik nam een nonchalant-grote hap, kauwde hem onverschillig en vlug en slikte hem door. Maar vóór de hap helemaal door mijn keel was, maakte ik een bepaalde beweging met mijn tongspieren en de hap kwam terug in mijn mond. Dan kauwde ik hem nog eens, maar nu goed en telkens stopte ik alles vóór mijn tanden en zoog ik het sap naar binnen. Als er uiteindelijk geen smaak meer aan was, slikte ik hem voorgoed door, keek een tijdlang dromerig voor me uit en nam een nieuwe hap.
In drie happen was mijn wortel op. Ook het bosje groen, ook de lange haar. Ik bedacht dat ik nu geen belletje meer had, en dat ik aan niemand kon vertellen dat ik een worteltje had gehad. Mijn broertjes zouden vragen, waarom zij