| |
| |
| |
Jacques den Haan
In het jaar drieduizend
Meditaties over pornografie
De bleke priesters moeten God een gruwel zijn, die alles heeft gemaakt en zag en zie hij vond het goed, ook de hormonen.
J.B. Charles / Ekskuseer mijn linkerhand
Ignorance and intolerance are of the same stock, wathever their party.
Holbrook Jackson / The Fear of Books....
Climène: ‘Il a une obscénité qui n'est pas supportable’.
Elise: ‘Comment dites-vous ce mot-là, madame?’
Climene: ‘Obscénité, madame’.
Elise: ‘Ah! mon dieu, obscénité. Je ne sais ce que ce mot veut dire; mais je le trouve le plus joli du monde’.
Molière / La Critique de l'Ecole des Femmes
Inzake censuur, het verbieden van boeken, obsceen, aanstotelijk voor de eerbaarheid, kortom het hele complex van de moderne heksenjacht geloof ik aan een soort slingerbeweging, wat Frankrijk, Engeland en Amerika betreft althans. Na enkele forse juridische veldslagen staat het petje daar weer eens naar tolerantie. Op 20 augustus 1857 werd Baudelaire met zijn uitgever veroordeeld; in zijn rede Un Poète en Justice, in 1930 gehouden, noemt de advocaat Roger Bonnin behalve Baudelaire en Flaubert ook nog Catulle Mendès, Verlaine, Richepin, Raoul Ponchon ‘et combien d'autres furent également poursuivis et condamnés’, maar voor zover ik weet is Zola al met rust gelaten, al ging zijn Engelse uitgever voor een ‘gekuiste’ vertaling de gevangenis in. Ik herinner mij alleen een uitschieter in onze tijd toen de Putain Respectueuse van Sartre het alleen met een ‘P...’ moest stellen op de aanplakbiljetten in Parijs. In de ‘dertiger’ jaren probeerde de Britse ambassadeur in Parijs Lady Chat- | |
| |
terley's Lover verboden te krijgen, hetgeen de dichter Aragon heeft weten te verijdelen. In 1946 deed de Franse ‘blauwneus’ Daniel Parker een aanval op de Parijse edities van Henry Miller. Hij werd in een genadeloos interview voor de televisie door de journalisten zo in het nauw gebracht, dat hij in tranen uitbarstte, hetgeen iemand geheel met de T.V. zou kunnen verzoenen. In december 1956 werden onder pressie van het British Home Office vijf en twintig boeken verboden van de Olympia Press in Parijs, waaronder het fameuze Lolita. De strijdlustige eigenaar Maurice Girodias ging tot het tegenoffensief over, in februari 1958 werd de ban onwettig verklaard en het verbod vernietigd. Het sensationele wereldsucces van Lolita is een van de gevolgen hiervan geweest, terwijl het tevens
duidelijk werd, dat het in Frankrijk op het ogenblik niet mogelijk is Engelse boeken te verbieden.
Dat kan in ons land blijkbaar wel, want in juni 1959 werd het beroep van een marktkoopmannetje op de Hoge Raad afgewezen en bleef de man veroordeeld tot vier maanden, waarvan twee voorwaardelijk. Hij had uitgaven verkocht als Darling van Harriet Daimler, Helen and Desire van Frances Lengel, waarbij de Olympia Press aantekent: ‘This world-famous novel is now in its 12th. large edition’ en The Debauched Hospodar van niemand minder dan Guillaume Apollinaire. Motiveringen: ‘gedetailleerde stuitende pornografische beschrijvingen’, ‘pornografische beschrijvingen van ontuchtige handelingen’ en ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’. Aardig detail: ‘In casu kende req. de taal niet waarin de boeken geschreven waren...’ [Nederlandse Jurisprudentie van 6 februari 1960].
In het interview ‘Ik ben een pornograaf’, dat W. Kusters met Maurice Girodias had [Litterair Paspoort, december 1960] verklaarde deze uitgever, dat hij de laatste dertien jaar al vijf en twintig keer voor de rechtbank gesleept was ‘maar het eind van het liedje luidde telkens vrijspraak ... Sinds de zaak Lolita is het Franse Ministerie van Binnenlandse Zaken een beetje zenuwachtig geworden’. Hij maakt zich ook wat ongerust over de politie, hij ziet ze zo weinig meer... ’ De laatste keer dat ze een inval deden is meer dan
| |
| |
zes maanden geleden ... Ze dreigden toen de zaak te sluiten, maar toen ik naar de telefoon liep en de redactie van Times vroeg een paar prentjes te komen schieten, verlieten ze het gebouw onmiddellijk’. In een artikel in The New York Times Book Review van 17 april 1960 wordt Girodias beschreven als iemand, die er niet uitziet zoals men zich een schichtige handelaar in ‘vieze’ boeken zou voorstellen. Integendeel, Mr. Girodias is minzaam, hoffelijk, geestig, openhartig en keihard: ‘I am an active and conscious pornographer ... I enjoy shocking a certain class of people with my books and it would not occur to me to apologize for it. Maybe I am a beat publisher’. Hij heeft behalve ‘slechte’ boeken zonder meer, zoals hij ze zelf noemt, werk van schrijvers gepubliceerd als Henry Miller, in 1958 benoemd tot lid van het American Institute of Arts and Letters, Lawrence Durrell, Nabokov, Samuel Beckett, Jean Genet en de politiek voor Engeland nogal hachelijke Black Diaries van de indertijd wegens landverraad opgehangen Ier Sir Roger Casement. Hoewel Mr. Girodias vrijwel op fluweel zit, heeft hij toch ook zijn zorgen: hij ziet, blijkens de New York Times Book Review zijn welvaart bedreigd door ‘the weakening of British and American censorship’. Als een minnaar van de vrijheid verheugt hem dit, als zakenman bedrukt het hem. ‘He expects to be forced out of business in five or ten years, but he has one alternative: he speaks of learning Russian and then storming the world's last stronghold of Puritanism’.
‘The weakening of British and American censorship...’ dat is wel een heel ander geluid dan te vernemen is in het juni-nummer van St. Adelbert. Nu gaan er maanden voorbij dat ik niet in St. Adelbert lees, zodat ik mij zal vergenoegen met het uitvoerige uittreksel in het Nieuwsblad voor de Boekhandel van 16 juni 1960 uit een artikel van mr. J.P. Hustinx, officier van justitie bij de rechtbank te Arnhem over ‘de pornografie en de impasse van haar bestrijding’. Daarin stelt hij: ‘In Amerika brengt de publieke opinie de autoriteiten thans tot een grootscheeps offensief tegen de pornografie...’ - het hangt er maar van af, wat je leest, nietwaar, de New York Times of St. Adelbert? In zijn strijd- | |
| |
lustige stuk stelt Mr. Hustinx verder: ‘Het gaat hierbij niet om een hobby van christelijke zedenprekers’ - wie zou ooit op die gedachte gekomen zijn? en voorts is hij dan van mening, dat de uitwerking van de pornografie ook op ouderen niet onderschat mag worden, ‘gesprekken onder vier ogen met deliquenten’ hebben hem dat wel geleeerd en ook psychiaters en zielzorgers zullen dat kunnen getuigen. Het hangt er maar weer van af wat je leest, want in het boek met memoires van Morris L. Ernst, The Best is Yet staat het weer anders. Morris Ernst is een Amerikaans advocaat van wereldreputatie, wie het gelukt is James Joyce's Ulysses uit de klauwen van de knevelaars te bevrijden en het als meesterwerk der twintigste eeuw aan de beschaving terug te geven. Hij heeft ook de processen gevoerd over Radclyffe Hall's Well of Loneliness en boeken van Dr. Marie Stopes en Havelock Ellis. In zijn boek dan schrijft hij: ‘Obscenity is still a vague concept. Censors shout that all impure ideas of sex which are capable of corrupting the readers should be banned... what
does corrupt mankind? For years I made inquiries in the professions to find evidence that reading had any objective traceable effect - corrupting or otherwise. I followed tests showing the reading of prisoners arrested for crimes of passion. If we used their testimony as a guide, then the daily papers and all movies would be the first to be blue-pencilled. Even the Vice Society has no worthy testimony bearing on the relation of books and antisocial deeds’. En de conclusies, waartoe de vakpsychologen Dr. Eberhard en Dr. Phyllis Kronhausen komen in hun studie Pornography and the Law bevestigen de opvatting van Morris Ernst. Niet dat het helpt! De Bookseller van 16 juli 1960 had het volgende aardige stukje over Mr. Justice Hutchison, rechter bij het ‘Supreme Court’ in Wellington, Nieuw Zeeland, met betrekking tot het verbieden van Lolita in dat land: ‘The judge referred to a view expressed by Dr. Bourne [lecturer in psychiatry at the Otago Medical School] that reading is of negligible importance in directing or stimulating sexual activities. That, the judge considered, was inadmissible as evidence, but in any event he rejected the view. ‘It is doubtless a modern view, and it may or may
| |
| |
not at some time receive general acceptance’, said the judge. ‘But it is entirely contrary to what the Courts have always thought and I am quite unconvinced by it’. ‘That's the spirit, Mr. Hutchison!’ al die moderne denkbeelden ... geeft U mij maar de Middeleeuwen!
De heer officier van justitie van Arnhem schrijft dan verder, dat de etalages van tijdschriftenwinkels regelmatig kritisch bekeken dienen te worden, dat de commissie van advies voor de pornografiebestrijding overbodig is omdat de rechter zelf wel kan uitmaken of een geschrift of afbeelding aanstotelijk is voor de eerbaarheid en dat voorts het instellen van een strafvervolging zo snel en zo vaak als mogelijk dient te worden bevorderd. Daar hapert het kennelijk wat aan. De zaak Bob en Daphne III hangt, terwijl ik dit schrijf, nu al meer dan een jaar en de laaiende belangstelling, die men, naar een vriend, werkzaam op een internationaal persbureau, mij vertelde, in Denemarken ervoor heeft, is nog altijd ongestild. Hoe moeilijk voor domme leken als ik ben de wijze wegen van dame Justitia wel zijn blijkt uit een berichtje in het Nieuwsblad voor de Boekhandel van 2 juni 1960. Daar staat dat de president van de rechtbank in Nijmegen twee leesbibliotheekhouders, die Bob en Daphne III hadden uitgeleend, toevoegde: ‘Het gaat er niet om of het verboden is of niet. Uzelf bent er verantwoordelijk voor dat u geen aanstotelijke boeken verspreidt’. Nu meende ik in mijn grenzeloze naïveteit, dat het alsnog te voeren proces eerst zou uitmaken of dat boek ‘aanstotelijk’ is of niet? In Denemarken bijvoorbeeld wordt het eerste deel nu juist geprezen als een voorbeeld van pedagogie. Ik heb er lang over gepiekerd, hoe dat kan, dat onder zogenaamd beschaafde volkeren iets op de ene plaats bijzonder verheffend en een paar honderd kilometer verder vies en vuns kan zijn. De oplossing is eenvoudig. Dat heeft te maken met de misvattingen, die er over het begrip ‘fatsoen’ bestaan. Het werkelijke begrip ‘fatsoen’ namelijk is integer, ondeelbaar en van alle tijden en staat bijvoorbeeld in geen enkel verband met ‘bloot’. Montaigne was een man van fatsoen, zoals Ter
Braak. Zij zouden elkaar over de eeuwen heen zonder moeite hebben verstaan. Het andere begrip is ‘fussoen’, alles uit- | |
| |
staande met de buurvrouw, de theetafel, bloot, het fussoen van Venlo, dat weer geheel anders ligt dan dat van Delfzijl en in zijn frisse geheel bijzonder aardig omschreven is in het werkje van Du Perron, Multatuli en de Luizen: ‘een fussoenlijk man, dat is de klabak van de fatsoensfaçade, de fatsoensbediende, de fatsoensrakker, zoals de hoogstonfussoenlike Vestdijk het noemt, een soort stille smeris belust op alle ongerechtigheid waarover de ponteneurige fussoenskliek afkeurend oordeelt’. Het heeft te maken met de kindertjes van de r.k. school tegenover mij, die op gezette tijden de r.k. neusjes plat komen drukken om mijn kamer binnen te gluren teneinde door de vitrage heen, als de zon goed schijnen wil, een minimale glimp op te vangen van een bijzonder ijl getekend naaktje, dat aan mijn wand hangt. De frisse commentaren zijn om er een bandrecorder bij te houden! Zo nu en dan ruk ik de gordijnen weg en nodig de lieverdjes uit wat grondiger te komen studeren. Het is dan of de baarlijke duivel zelve deze tedere en zo zuivere zieltjes, die Bob en Daphne toch waarlijk nog niet gelezen kunnen hebben, komt belagen, zo snellen ze er vandoor! Het heeft te maken met de aanklacht, die op een meisjesschool binnenkwam over een onderwijzer, die ‘schandelijke taal’ tegenover de kuisen had uitgeslagen. Voorwaar op een dergelijke school een ernstige klacht! Bij een grondig onderzoek door een goddank niet preutse directie bleek het volgende. De onderwijzer had bij zijn les voor twaalf- tot veertienjarigen een aantal spreekwoorden behandeld, waaronder een gezegde als ‘het geheim van de smid’. Verder een aantal spreekwoorden over ‘bloed’ in letterlijke en overdrachtelijke zin en daarbij het gezegde: ‘een doekje voor het bloeden’.
Op deze beide gezegden was de aanklacht gegrond. In de oren van deze aanstaande ‘dames’ was ‘het geheim van de smid’ het schuttingwoord voor het vrouwelijke geslachtsdeel en ‘het doekje voor het bloeden’ kenden ze slechts in menstruale zin. ‘Den Schweinen ist alles Schwein’ mompelt U, laat ik eens bijbels worden, het is ook te vinden in Romeinen 14 vers 14: ‘Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, dien is het onrein’. Wie met de boe- | |
| |
ken aan kan komen, waarin deze jeugd deze wijsheden geleerd heeft, kan het honorarium voor dit artikel van mij cadeau krijgen!
De zaak is in wezen eenvoudig. Het schuttingwoord bestaat niet, het is een toestand in de geest van de lezer of toehoorder, een zaak van drie letters van het alfabet, letters, die niet anders van kwaliteit zijn dan de andere. ‘Bloody’ was indertijd om vrij onnaspeurlijke redenen vrijwel het onguurste woord in het Britse taalgebruik, het was waarschijnlijk omhooggeborreld uit het riool, dat de negentiende eeuw was. Niet, wonderlijk genoeg, in het Amerikaanse taalgebruik, waar het nooit een obscene bijbetekenis gehad heeft. ‘Bloody fool’ is dan ook door en door Brits en eerst in onze tijd meer toelaatbaar geworden. ‘Bloody’ was zó onvoorstelbaar, dat toen in het begin van de eeuw het in een toneelstuk van G.B. Shaw, die waaghals op zwaar ijs, gezegd zou worden, de hele Londense society uitrukte om dat te beleven! Wat zou er wel gebeuren? Zou het British Empire beginnen te wankelen, de schouwburg instorten, het voorhang van het toneel in stukken scheuren? Er gebeurde uiteraard niets, behalve kippevel op aristocratisch vlees, toen Mrs. Campbell [meen ik] ‘Bloody’ zei en er niet bij doodbleef.
De zaak van de pornografie is ook, ik ben het hierin geheel eens met meneer de officier van justitie van Arnhem, in wezen eenvoudig. Het is slechts een zaak van leven en dood en geloof.
| |
Leve de lagere hartstochten!
I can say one thing for it [my work Sexus] unblushingly - compared to the atom bomb, it is full of life-giving qualities.
Henry Miller, Defense of the Freedom to Read
In het voorjaar van 1945 werd in het Noorden van ons land de S.D.-bende opgerold, die daar jarenlang terreur had uitgeoefend, de boekhandelaar Godert Walter zonder vorm
| |
| |
van proces voor de ogen van zijn jonge vrouw had doodgeschoten, de drukker-schilder H.N. Werkman had vermoord, een van de beminnelijkste mensen, die ik ooit ontmoet heb en een onvoorstelbare reeks van de schoftigste misdaden begaan had. Ik was als tolk aanwezig toen de geallieerde ‘security’ instantie met de eerste verhoren begon: het opnemen van de personalia, naam, geboortedatum, onderdeel enz. Zonder één uitzondering gaven ze op de vraag naar religie op: ‘Gott-gläubig’. Toen me dat na de tiende of twaalfde keer toch te gortig werd heb ik gevraagd wat ze daar in vredesnaam wel onder verstonden. Het antwoord was: ‘Wir glauben an Gott’ - hetgeen ik een hele aanwinst voor het christendom zou willen noemen. Aan het slot van de biografie van Willi Frischauer over Hermann Goering staat de reactie van Frau Goering toen de dief en massamoordenaar Goering zich door zelfmoord aan zijn gerechte straf onttrokken had. Vroom merkte Frau Goering op: ‘Als hij was opgehangen zou ik niet langer aan God hebben kunnen geloven’.
Een man, die beter tellen kan dan ik heeft eens nagerekend, dat de mensheid met 120 verschillende ‘geloven’ zit opgescheept, noem het mijnentwege 120 verschillende religies, stuk voor stuk natuurlijk de enig echte. Ik ken ze niet alle en heb daar ook allerminst behoefte aan, de ‘geloven’, die ons in Europa onder hun druk zetten hebben dit gemeen, dat ze dit aardse leven slechts willen zien als een voorbereiding tot een eeuwig leven. Dat geloven de aanhangers en als ze heel sterk in de leer raken dan ‘weten’ ze dat. Dit leven is dan ook in hun ogen niet belangrijk, ja, voor de heel orthodoxen moet het een beproeving zijn, precies zoals H.L. Mencken het Puritanisme omschreef als ‘The haunting fear that someone, somewhere, may be happy’. Uit deze diepe haat tegen het leven groeide vanzelf de diepe haat tegen de impuls, die het schiep. Ik denk, dat er in de loop der eeuwen nooit een de mens ingeschapen impuls geweest is, die zo onder druk gezet is als de geslachtelijke. In het werk van G. Rattray Taylor, Sex in History kan men daarover de ongelooflijkste feiten vinden en onder meer dit merkwaardige, dat de kerk in deze zaken allerminst conse- | |
| |
quent geweest is, maar bijvoorbeeld soms polygamie heeft aanvaard, echtscheiding soms heeft erkend en op andere tijden rigoureus heeft afgewezen, proefhuwelijken heeft goedgevonden en dan weer volstrekte onthouding vóór het huwelijk heeft geëist, het huwelijk voor priesters zowel heeft geaccepteerd als ten strengste verboden. Dit alles heeft in nauw verband gestaan met de status van de vrouw: in sommige tijden is zij diep veracht als de oorzaak van alle kwaad, eeuwenlang is zij ‘eigendom’ van de man geweest zonder meer, in enkele landen in de vroege middeleeuwen bijvoorbeeld ook weer wel in het bezit van benijdenswaardige voorrechten. In één ding is de kerk althans de laatste
eeuwen consequent gebleven. De geslachtsdaad was nu eenmaal blijkbaar niet te verhinderen, maar men mocht er onder geen beding vreugde aan beleven: ‘The belief that even within marriage, the sexual act should not be performed for pleasure, still persists to the present day, more especially in the Catholic Church, where it remains official doctrine; it was publicly reasserted by the Pope, once again, while this book was being written’ [G. Rattray Taylor, Sex in History, 1954]. Die haat tegen het leven is ook de oorzaak dat, waar men de impuls, die het leven schiep met alle geweld heeft willen kromliegen, verloochenen, onderdrukken en verstikken, men veel minder gestreng geweest is tegen de impuls tot geweld: de geschiedenis van de kerk druipt waarlijk van het bloed, het is een afschuwelijk relaas van martelingen, moorden en oorlogen. In Spanje stuurde Torquemada zelf meer dan tienduizend mensen naar de brandstapel en bijna honderdduizend naar de galeien, een en ander uiteraard tot meerdere glorie Gods, die de eeuwen door, opvallend genoeg altijd meer een God der wrake dan een van de liefde geweest is, zoals trouwens altijd ook de hel imponerender schrijvers gevonden heeft dan de hemel.
In zijn stuk ‘Usually Destroyed’ in de bundel Adonis and the Alphabet schrijft Aldous Huxley over iets dat ik maar de ‘kwadratuur van het lijden’ zal noemen, over de hooguit tienduizend Joden, die eens aan Babylon's stromen weenden. Wat is hun lijden vergeleken bij dat van de vijf of zes of zeven miljoen Joden - het juridische touwtrekken
| |
| |
om een miljoen meer of minder staat te beginnen - nog maar kort geleden afgeslacht binnen dat Europees ‘geloof aan God’, binnen het patroon van twintig eeuwen christendom? Tweemaal heb ik in mijn leven het grote moorden door de wereld zien gaan, als ik goed naar de radio geluisterd heb dan liggen de bonkaarten voor de derde keer al klaar. ‘God zal er zijn bedoeling wel mee gehad hebben’ zou wel eens de vrome verzuchting kunnen zijn waarmee we, via de H-bom de Melkweg in geblazen worden en ik kan het vele jongeren niet zo kwalijk nemen als ze het langzamerhand af laten weten, het geloof in ‘het geloof’ opzeggen en tot de overtuiging gaan overhellen, dat moorden erger is dan paren. Dat neemt niet weg, dat in ons land mensen de gevangenis ingaan vanwege beschrijvingen van het liefdesspel. ‘Aanstotelijk voor de eerbaarheid’ heet dat, de jongelingen, die zich militair bekwamen in nog weer grootsere methoden van sneuvelen en laten sneuvelen zouden er zich de ziel eens aan kunnen openhalen. Wat mij betreft: de flarden van mijn ‘eerbaarheid’ in deze zin hangen aan het prikkeldraad van de moordkampen en wie goed kijkt, kan nog flauwtjes ‘het woord van Cambronne’ erop ontwaren.
Het is duidelijk, dat men in grote landen begint in te zien, dat het niet aangaat in de heilige democratie, dat mensen, die bepaalde geloofsovertuigingen hebben hun levenspatroon van de haat aan anderen opleggen, die in ieder geval ‘weten’, dat ze dit leven hebben en ervan wensen te genieten, ook van de liefde. Wie een vijf en twintig jaar lang ook maar iets van de Angelsaksische letteren heeft bijgehouden of desnoods uit de verte iets vernomen heeft van de processen, die er de laatste jaren zijn gevoerd, kan die verandering niet ontkennen, wat er in St. Adelbert ook over beweerd wordt. De woorden van H.G. Wells, die hij in 1926 schreef in The World of William Clissold: ‘For most of us, sexual life is a necessity, a real source of energy, self-confidence and creative power. It is an essential and perhaps the fundamental substance of our existence ... this is, I am convinced, as true for an ordinary woman as for an ordinary man’ beginnen uit te werken. Dat is andere taal voor wat in onze rechtszalen nog herhaaldelijk wordt aangeduid als
| |
| |
‘de lagere hartstochten’. Bij ons wordt er weer een artikel geschreven als ‘De pornografie en de impasse van haar bestrijding’, wordt er een adviescommissie inzake de pornografie in het leven geroepen, die, alle beste bedoelingen ten spijt, uiteindelijk toezicht denkt te zullen houden op mijn lectuur en schijnt men, kortom, te willen uitvinden of de tijd meezit om de blinddoek, de knevel en de oorkleppen weer uit de kamferballen te halen. De oorzaak hiervan is waarschijnlijk, dat waar andere landen hun perioden van ontspanning, wereldsheid, wuftheid mijnentwege gekend hebben - Engeland zijn ‘Restoration’ bijvoorbeeeld, de Franse zijn bekend genoeg - wij de eeuwen door altijd de dominee en de pastoor met de opgeheven wijsvinger in ons midden hebben gehad. Zij staan aan het begin en aan het einde van ons leven. Zij verklaren de abortus tot criminalis, nog in onze dagen liegt een geestelijke ter ere Gods, dat voorbehoedmiddelen kanker veroorzaken en zij verbieden de euthanasie waar zij de mens het recht op zijn eigen lichaam en zijn eigen dood ontzeggen terwille van hun geloof.
Toch is er de laatste tijd wel eens een zuchtje frisse lucht te bespeuren. Ik dank bijvoorbeeld bij deze de filmkeuringscommissie dat mijn oude ogen Nooit op Zondag hebben mogen aanschouwen en ik wéét, dat dit vijf en twintig jaar geleden onmogelijk ware geweest, maar voor het raam werkelijk in onze literatuur opengaat zal het wel het jaar drieduizend worden denk ik. Dan zal, als ik het goed zie, het schuttingwoord verdwenen zijn omdat mensen met gezond verstand het op het leesplankje hebben ingevoegd, dan zal ‘de pornografie’ niet meer bestaan omdat wat D.H. Lawrence ‘the dirty little secret’ genoemd heeft, niet meer ‘dirty’, want niet meer ‘secret’ zal zijn. Er is trouwens reeds beweging in het schuttingwoord. In Engeland zag iemand een knaapje met meer gevoel voor stand dan voor spelling het woord ‘pennis’ [!] op de schutting schrijven en een ander heeft er opgemerkt, dat de vooruitgang in het volksonderwijs het duidelijkst blijkt uit het feit, dat de schuttingwoorden tegenwoordig lager op de schuttingen verschijnen.
| |
| |
| |
De grijze mannen
Van alle seksuele afwijkingen is de kuisheid wel de vreemdste.
Anatole Franc
Ik vond dit op treffende wijze geïllustreerd door een ingezonden stuk in de Bristol Evening Post [overgenomen door de Groene van 19 maart 1960]. ‘Vroeger’, aldus de inzender, ‘werd de seksualiteit met terughouding behandeld - nu wordt er openlijk over gesproken. Zoiets sticht onnoemelijk veel kwaad. De morele maatstaven door de meeste jongelui van tegenwoordig als ‘normaal’ aanvaard, bewijzen dit. Waarom onze Schepper zulk een onsmakelijke - ja zelfs weerzinwekkende - methode voor de menselijke voortplanting heeft gekozen, is iets dat ik persoonlijk nooit heb kunnen begrijpen’. Hij is de enige niet, die zijn Schepper berispt, ook de aloude Sir Thomas Browne klaagt in zijn Religio Medici; hij had zich liever gelijk de bomen voortgeplant. Historisch stamt hij duidelijk uit de tijd, waarin de kerk leerde, dat de vrouw ver de mindere was van de man: ‘The whole woman was made for man, but the twelfth part of man for woman: man is the whole world, and the breath of God; woman the rib and crooked piece of man. I could be content that we might procreate like trees, without conjunction, or that there were any way to perpetuate the world without this triviall and vulgar way of coition; It is the foolishest act a wise man commits in all his life...’. Enkele jaren nadat hij dit geschreven had ontmoette hij de dame, die hij huwde. Eenmaal getrouwd herzag deze filosoof enkele meningen, vond de ‘coition’ toch blijkbaar minder ‘triviall’ en ‘vulgar’, verwekte althans tien kinderen en schijnt veel genoegen beleefd te hebben aan de echtelijke staat.
De Amerikaan Anthony Comstock was een puriteins fanaticus, voor wie alles ‘obsceen’ was, dat met seksualiteit in verband stond. Hij is de aanklager geweest in een reeks van Amerikaanse proceessen, was zonder meer een agent provocateur en beroemde zich op het aantal van zijn slachtoffers, dat hij tot zelfmoord gedreven had. In 1905 atta- | |
| |
queerde hij Shaw's Mrs. Warren's Profession als een ‘filthy production’ - Shaw reageerde door het woord ‘comstockery’ aan de Angelsaksische taalschat toe te voegen, in een telegram aan de New York Times: ‘Comstockery is the world's standing joke at the expense of the United States. Europe likes to hear of such things. It confirms the deepseated conviction of the Old World that America is a provincial place, a second-rate town civilization, after all’ [H.L. Mencken, The American Language, Supplement One]. Dieper had hij in die tijd Amerika niet kunnen grieven.
Ik noem deze voorbeelden omdat het artikel van mr. Hustinx suggereert, dat het opsporen en veroordelen van ‘pornografie’ een eenvoudige zaak zou zijn. Het is duidelijk, dat voor de schrijver in de Bristol Evening Post alles pornografie is en hij God er eigenlijk ook van verdenkt; zoals ook voor de ongetrouwde Sir Thomas Browne, die waarschijnlijk weer milder geworden is na zijn tiende kind. Sinds enkele jaren hebben wij een commissie in ons midden, die aan justitie advies geeft inzake pornografie, een commissie, die in haar korte bestaan toch al enkele vreemde glijpartijen heeft laten zien, als daar zijn Bob en Daphne I, eerst in beslag genomen, later vrijgegeven en daardoor vrijwel automatisch tot bestseller geworden en een boek Mr. Gigolo, mij onbekend, dat jarenlang vredig in een editie van f 7,90 is verkocht, daarna in een goedkope herdruk verscheen en toen ineens pornografie bleek te zijn, waarvoor de officier van justitie een gevangenisstraf van vijf maanden tegen de uitgever eiste [Telegraaf van 20 mei, 1960). Nog zonderlinger bij dit geval is, dat er ook een ‘politiegetuige’ was, brigadier T. Born, ‘een ervaren man op het gebied van omstreden lectuur’, die ‘het onderhavige boek na lezing niet aanstotelijk voor de eerbaarheid achtte... Het boek is pikant en erg ondeugend, maar naar mijn idee niet aanstotelijk’. Voor het geval we het nog niet wisten, blijkt hier weer eens uit, dat de eerbaarheid van de een aanzienlijk taaier van consistentie kan zijn dan die van de ander, dat de ene eerbaarheid wel een stootje hebben kan en de andere nog geen pikant windje en dat als het even mee wil zitten er nu ook al voor ‘ondeugende’ boeken vijf maanden uit ons
| |
| |
leven geschrapt kunnen worden. Een ander geval betrof een rechtzitting over een boek Tuin der Naakten, dat ik wèl gelezen heb, zij het met moeite. Ik herinner me - ik citeer uit het hoofd - een stijlbloempje: ‘Haar borsten waren roomblanke bollen, waarop de Voorzienigheid twee vuurrode kersen had geplaatst’ - over dit soort belachelijke kitsch worden in ons land in ernst processen gevoerd en trouwens door de ‘eerbaarheid’ verloren. Dit frisse, vrolijke en terloopse greepje uit een ongetwijfeld groter geheel heet dan in St. Adelbert een ‘impasse in de bestrijding van de pornografie’.
Nee, helemaal duidelijk is mij de semasiologie van al dat moois als ‘pikant’, ‘ondeugend’ en ‘aanstotelijk’ niet en ik vraag mij soms in bange nachten af of de commissie, die bij ons de pornografie zit te beteugelen en over mijn eerbaarheid waakt, eigenlijk wel weet wat pornografie is. Laten we eens naar het buitenland kijken, daar hebben we, mèt Henry Miller de ‘grootste pornografen van de eeuw’ James Joyce en D.H. Lawrence, echte mensen van het vak dus, die ‘fuck’ schreven als ze ‘fuck’ bedoelden. De man, die in de Angelsaksische landen - na zijn dood - de grote stoot gegeven heeft, is natuurlijk de ‘pornograaf’ D.H. Lawrence, meer dan Joyce, die al in 1933 bevrijd werd van zijn knevelaars. Voor een ‘pornograaf’ was Lawrence opvallend zuiver van ziel. In een brief aan Witter Bynner noemde hij Lady Chatterly's Lover [in de derde versie] zelf ‘this tender and phallic novel, far too good for the public’, dat het nu trouwens in Engeland en Amerika bij miljoenen koopt en er een ernstige teleurstelling rijker aan zal zijn. Vele van zijn vrienden hebben ook tijdens zijn leven de puritein, de provinciaal in hem over het hoofd gezien, de puritein, die in blinde drift zijn hondje afranselde omdat het zijn natuurlijke instincten met een ander hondje had uitgeleefd, de puritein, die over de Mémoires van Casanova aan Nelly Morrison schreef: ‘I tried Casanova, but he smells. One can be immoral if one likes, but one must not be a creeping, itching, fingering, inferior being, led on chiefly by a dirty sniffing kind of curiosity, without pride or clearness of soul’. Een puriteinse ‘pornograaf’, die ook allerminst bezwaar had
| |
| |
tegen censuur. In ‘Pornography and Obscenity’ uit Sex, Literature and Censorship schrijft hij: ‘But even I would censor genuine pornography, rigorously’, om dan met de vergissing te besluiten: ‘It would not be very difficult’. En wat dacht deze ‘pornograaf’ nu wel van zijn collega-‘pornograaf’ James Joyce? Niet veel goeds! Over Molly Bloom's fameuze monoloog zei hij tegen Frieda Lawrence: ‘The last part of it is the dirtiest, most indecent, obscene thing ever written. Yes it is, Frieda ... It is filthy’ [Richard Elllmann, James Joyce], via zijn eigen woorden zou hij het als censor zeker verboden hebben! In een brief aan de Huxley's van 15 augustus 1928 schrijft hij: ‘I had a copy of Transition, that Paris magazine. My God, what a clumsy olla putrida James Joyce is! ... stewed in the juice of deliberate, journalistic dirty-mindedness...’ en in een brief aan Harry Crosby uit hetzelfde jaar heet het: ‘But James Joyce bores me stiff’.
Joyce zag zonder veel twijfel, goed zakenman als hij was, in de toen nog Parijse uitgave van ‘that naughty Lady’ een concurrent voor zijn eveneens nog Parijse Ulysses. De overigens secure Ellmann bericht, dat Joyce op 17 december 1931 aan Harriet Shaw Weaver over Lady Chatterbox's [!] Lover schreef: ‘I read the first 2 pages of the usual sloppy English, and S.G. read me a lyrical bit about nudism in the wood and the end which is a piece of propaganda in favor of something which, outside of D.H.L.'s country at any rate, makes all the propaganda for itself’, een brief die inderdaad voorkomt in Letters of James Joyce, maar wonderlijk genoeg sterk afwijkt [hoewel niet wat de intentie betreft] van het citaat, dat Ellmann geeft. S.G. is Stuart Gilbert. De altijd met zijn ogen tobbende Joyce had aan Gilbert gevraagd hem uit de ‘Lady’ voor te lezen. Hij luisterde aandachtig en vatte toen zijn mening in één woord samen: ‘Lush’, volgens Webster: ‘characterized by rich and extravagant ornamentation, invention, etc. often tending to excess: as, lush writing’.
De slot-‘pornograaf’, Henry Miller verscheen voor Lawrence te laat op het litteraire toneel, hij was al overleden toen Miller in 1934 met Tropic of Cancer losbarstte. Joyce
| |
| |
was waarschijnlijk te zeer verdiept in Work in Progress, want noch in zijn brieven noch bij Ellmann komt Miller voor. Miller's opvatting over beiden heeft hij het uitvoerigst omschreven in ‘The Universe of Death’ uit zijn essaybundel Max and the White Phagocytes [1938]. In de door de inmiddels wereldberoemd geworden Lawrence Durrell samengestelde bloemlezing The Best of Henry Miller [1960] komt ‘The Universe of Death’ opnieuw voor. Henry Miller schrijft in de korte inleiding erbij: ‘This text really represents a ‘coda’ to my work on D.H. Lawrence, a miss-fire book, fragments of which have appeared here and there ... Never did I work so hard and so assiduously, only to end up in utter confusion’. Hij eindigt met: ‘During the German occupation of Europe, this text was translated into Dutch and published clandestinely, all unknown to me. Years later the translator wrote me, enclosing a copy of his work, and informed me that the printer had been killed by the Germans for printing an English text. He himself only narrowly escaped the same fate’. Bij deze laatste dertien woorden heeft Miller's geheugen hem in de steek gelaten: dat heeft die vertaler hem zó niet geschreven. Dat weet ik toevallig zeker, want die vertaler was ik zelf en ik ben, voor zover mij bekend, nooit in werkelijk gevaar geweest er voor. De drukker, H.N. Werkman, is inderdaad door de Duitsers vermoord, maar waarschijnlijk niet voor deze tekst.
De ‘obscene’ taal van zowel Lawrence als Joyce liet Miller natuurlijk volslagen onverschillig. Kort saamgevat heeft hij over Lawrence gezegd - en dat naar aanleiding van zijn The Man Who Died - dat als het hem gegeven ware geweest ‘de normale levensspanne te genieten, hij gekomen zou zijn tot een staat van wijsheid, een mystieke levenshouding, waarin de kunstenaar en de mens verzoend zouden zijn geraakt’. Miller's zicht op Proust en Joyce vatte ik samen in de korte inleiding tot mijn vertaling, waarin ik schreef: ‘En ik deed het [vertalen namelijk] omdat ik overtuigd ben, dat hij in Proust en Joyce niet hun grootheid, hun onmiskenbaar gigantische gestalte probeerde aan te randen, maar alleen weigert hun waarde, hun bevruchtend vermogen, te erkennen’.
| |
| |
Ik wil dit overzichtje van de vele en zo afwijkende opvattingen over ‘pornografie’ afsluiten met de definitie van D.H. Lawrence. Deze is zo afgestemd op zijn zeer particuliere erotische symboliek, dat die mij althans niets verheldert: ‘As soon as there is sex excitement with a desire to spite the sexual feeling, to humilate it and degrade it, the element of pornography enters’, waarbij Holbrook Jackson in zijn studie The Fear of Books aantekent: ‘Thus pornography, obscenity, and the like are the expression of revenge, jealousy, and fear’.
In 1954 gingen de zuiveren van ziel in Engeland nog eens tot de grote aanval over: vijf bekende Londense uitgevers werd een proces aangedaan, waaronder Secker and Warburg voor de roman The Philanderer van de Amerikaanse schrijver Stanley Kauffmann. Ik had het bij de hand vanwege de meesterlijke ‘summing up’ van Mr. Justice Stable in zijn toespraak tot de jury; voor ik er erg in had was ik aan de roman zelf begonnen, een intelligent, knap en boeiend boek en hoe verder ik las hoe minder ik begrijpen kon waarom ter wereld er over die roman geprocedeerd moest worden. Er staat geen krom woord in, er komen geen bijzonder uitvoerige bedtaferelen in voor, het is verder de tragische geschiedenis van een Amerikaanse zakenman, die hoewel gelukkig getrouwd, zich seksueel voortdurend moet doen gelden en andere vrouwen niet met rust kon laten, hetgeen overal op aarde en dat bij de beste families schijnt voor te komen. Afgezien van de onmiskenbaar litteraire kwaliteiten verschijnen er tien zulke boeken in Amerika en Engeland per week en gemiddeld bepaald krasser van expressie en situatie.
Ik noemde de samenvatting van rechter Stable meesterlijk. Klaar en helder en zindelijk en zonder dat getoeter met termen waarvan niemand precies weet wat ze betekenen, zette hij de jury uiteen, dat het boek in kwestie kennelijk en toegegeven over seksualiteit handelt, over de relatie tussen de man en de vrouw. Hij noemt de seksualiteit een groot mysterie, dat hij althans met diepe belangstelling benadert en tegelijkertijd met een zeer diepe eerbied. We kunnen er
| |
| |
niet onder uit. Het is niet onze schuld, dat het mensenras duizenden jaren geleden zou hebben opgehouden te bestaan als de liefde tussen mannen en vrouwen en de geslachtsdaad er niet waren geweest. ‘It is the essential condition of the survival and development of the human race, for whatever ultimate purpose we have been brought into this world’. Hij gaat verder over de twee ‘schools of thought’, polen apart, die er over deze kwestie bestaan. ‘Aan het ene uiterste vinden we de opvatting, waag ik te denken, geïllustreerd door enkele leerstellingen van de middeleeuwse kerk: dat seksualiteit zonde is; dat het hele geval vies is; dat het een fout was van begin tot eind [en als het dat was, leden van de jury, dan was het de grote Schepper van het leven, die de fout maakte, en niet u of ik] en dat hoe minder er over dit volstrekt onsmakelijke onderwerp gezegd wordt hoe beter; laten we het bedekken en laten we doen alsof het niet bestaat... Aan de andere kant heerst de opvatting, dat niets dan kwaad de uitkomst is van deze politiek van geheimzinnigheid en bedekken, dat het hele geval net zo goed deel is van Gods heelal als iets anders, en dat de zuivere benadering van de zaak er een is van openhartigheid, klare taal en het vermijden van iedere pretentie’. Hij gaat verder met de juryleden er op te wijzen, dat de functie van de roman niet alleen amusement is, maar dat die tevens een beeld geeft van de samenleving waarin we leven, en hij besluit met de opmerking dat ze te oordelen hebben over ‘misdrijf’: ‘Members of the jury, will you consider your verdict: Guilty or Not Guilty?’
Het oordeel was: Niet Schuldig.
In het artikel ‘A Question of Obscenity’ van Kenneth Allsop in de brochure met pro en contra van die naam [1960] zegt deze: ‘the scale of this pogrom of publishers aroused a general uneasiness in the public...’ Het werd velen toch blijkbaar wat te gortig, dat de eerste de ergste debiel ‘aanstoot’ kon nemen aan wat bekende uitgevers publiceerden, dat de hele juridische Britse apparatuur daarvoor in het geweer geroepen moest worden en de uitgever in kwestie tot kostbare processen gedwongen terwille van een rechterlijke uitspraak uit 1868! Deze publieke onrust,
| |
| |
kennelijk een andere dan die van mr. Hustinx, heeft geleid tot een herziening van de wet inzake ‘obscene libel’.
In Amerika is men er in geslaagd het begrip ‘vrije wereld’ zodanig te interpreteren, dat het feit er nog binnenvalt, dat de Postmaster General zich niet alleen bezig houdt met het bezorgen van de post, maar ook met wat er in zit. De eerste brief van Henry Miller aan mij gericht [15 november 1945] bevatte dan ook het verzoek geen ‘censorable material’ te sturen, wat allerminst mijn bedoeling was. In juni 1959 bevond de Postmaster General Lady Chatterley's Lover, kort tevoren door de Groves Press onverkort uitgebracht, ‘obscene, lewd, lascivious, indecent, filthy or vile’ - keuze genoeg - en uit dien hoofde ‘non-mailable’, zomin als het prospectus van het boek. De reacties in de pers waren ongewoon fel en wezen ook bepaaldelijk niet op ‘het grootscheepse offensief tegen de pornografie’, dat St. Adelbert zo haarscherp ziet: New York Times, Washington Post, New York Herald Tribune, San Francisco Chronicle, Newsday, Los Angeles Times, bladen uit Texas, Mississippi, North Carolina, Kansas, in het algemeen niet de meest verlichte gewesten, sprongen de superpostbode, een gewezen autohandelaar, in dikwijls niet malse termen op de huid: ‘bezorg de post maar beter’ was zo nu en dan de tendens. In juli 1959 oordeeelde rechter Frederick van Pelt Bryan deze ban van de posterijen onwettig en de ‘Lady’ niet ‘obscene’.
Na de herziening van de wet in Engeland lokte Penguin Books in 1960 een proces uit, waarover men voldoende in de kranten heeft kunnen lezen. Men kent de uitslag, de ‘Lady was free and not for burning’. Dertig jaar na zijn dood heeft D.H. Lawrence de slag gewonnen, de slag tegen wat hij zelf, in een toornende passage in ‘Pornography and Obscenity’ ‘de grijze mannen’ genoemd heeft: ‘Maar in het publiek, in de maatschappij, zitten de jongeren nog geheel in de schaduw van de grijze ouden. De grijze ouden behoren tot de vorige eeuw, de eeuw van de eunuch, de eeuw van de kronkelende leugen, de eeuw, waarin geprobeerd is de mensheid te vernietigen, de negentiende eeuw. Al onze grijze ouden zijn overblijfsels van die eeuw. En zij regeren ons. Zij regeren ons met de grijze, kronkelende, femelende
| |
| |
leugen uit die grote eeuw van leugens, waarvan wij, Goddank, wegdrijven. Maar zij regeren ons nog altijd met de leugen, voor de leugen, in naam van de leugen. En ze zijn te zwaar en te talrijk, de grijze mannen. Het maakt niet uit wat voor een regering we hebben. Het zijn allemaal de grijzen, de overblijfsels uit de vorige eeuw, de eeuw van de femelende leugenaars, de eeuw van de ‘zuiverheid’ en ‘the dirty little secret’.
Maar ze zijn bepaald nog niet verdwenen, de grijze mannen! Lord Teviot is in het ‘House of Lords’ al in actie gekomen om de regering te bewegen ‘to take such steps to ban for all time writings of this nature, particularly those of the author of this book’ [The Bookseller, 17 december 1960]. En in ‘The House of Commons’ presenteerde het conservatieve parlementslid voor Eastbourne de ‘Obscene Words Bill’: ‘the purpose of the bill is to stop the further publication and sale of Lady Chatterley's Lover, to prohibit the publication of obscene and profane language and words’. Definitie van pornografie is niet nodig, dat moet de rechter maar uitmaken! [The Bookseller, 3 december 1960]. In Amerika nam Postmaster General Summerfield de Twintig-Senatoren-Test. Hij had paperclips aangebracht bij ‘aanstoot gevende’ passages uit de ‘Lady’ en vervolgens twintig senatoren uitgenodigd, de passages in kwestie hardop te lezen. Ze begonnen te lezen - ‘then had to stop’. Geen van hen stemde er in toe zo'n passage hardop te lezen - Heren senatoren, is ‘that Lady’ guilty or not guilty? Uiteraard guilty! Postmaster General Summerfield acht dit een heel bewijs! Ik ook. Het bewijst mij dat Lawrence gelijk had met zijn ‘grijze mannen van de leugen’. Het bewijst mij, dat ze alle twintig wisten waarover het ging. Ik zou eerst tot een bedremmeld zwijgen gebracht zijn, wanneer de helft, wanneer er vijf, vooruit... wanneer er één - hoe was het ook weer bij Sodom en Gomorra en de rechtvaardigen en reinen - geweest zou zijn, die gezegd had: ‘meneer de postbode, ik ben zo zuiver, dat ik niet weet wat die woorden betekenen, ik ken ze niet en ik ken ook de situatie niet, waarover de passage handelt’. Maar zo zijn ze nu ook weer niet in de Amerikaanse senaat! De
Saturday Review van 5 november
| |
| |
1960, waarin dit fraais te vinden is, noteert erbij: ‘het is of je Pablo Casals zou uitnodigen het nationale voetbalelftal samen te stellen’.
De zaak Bob en Daphne III ‘hangt’ nog altijd terwijl ik dit schrijf. Als de auteur ervan, Han B. Aalberse veroordeeld wordt, dan moet hij maar in jacquet komen, want hij is dan in het hoge gezelschap van onder meer Andersen, ja, Hans Christiaan Andersen, Francis Bacon, Charles Baudelaire, Lewis Carroll, ja Alice in Wonderland bedoel ik, Charles Darwin, Albert Einstein, André Gide, Johann Wolfgang von Goethe, James Joyce, Immanuel Kant, Thomas Mann, Blaise Pascal, Johan Christop Friedrich von Schiller, William Shakespeare en Stendhal, schrijvers, wier werk om de uitnemendste redenen ergens in de wereld te eniger tijd verboden is geweest, een gezelschap, waarin meneer Aalberse misschien geestelijk wat boven zijn stand verkeert, maar hij heeft er niet om gevraagd. In gezelschap ook van Dr. E.A. Cohen, wiens Human Behaviour in the Concentration Camp in 1954 verboden werd in ‘Eire under the Censorship of Publication Act on the ground that they are indecent or obscene’ [The Bookseller 11 december 1954]. Indecent or obscene... Ik heb hierover enkele jaren geleden al iets geschreven, vreemd genoeg maakt het mij nu nog en weer lijfelijk wat onpasselijk.
De lijst van schrijvers en nog tientallen anderen, is te vinden in Banned Books van Anne Lyon Haight, een werkje waarom we lachen of huilen kunnen al naar ons de muts staat, maar dat in ieder geval een onthutsende illustratie is bij de geschiedenis van de menselijke domheid.
Later, na het aprilnummer van dit tijdschrift, als altijd gewijd aan hen, die hun leven gaven voor de vrijheid, hoop ik nog wat verder te mediteren over de praktijk van het boekverbieden, over het hollebollegijzen van het verbod, over hoe slecht het boekverbieden voor het karakter is [van de verbieder], over dat ‘regelmatig kritisch’ bekijken van de etalages en hoe dat onder andere ging onder Adolf H. en thans op zoek naar bloot en naar de Ontuchtige Tepel,
| |
| |
fetisj van onze tijd, over ‘hard-core pornography’ en de alkovenlucht van de negentiende eeuw en over pornografie als ondergronds verzet. Ik wil dat doen onder een motto, ontleend aan Holbrook Jackson, die gezegd heeft: ‘laughter, which is to the soul what fresh air is to the body, is the best purifier’. Daarna vertelt hij dan het mopje van de vader, die zit te genieten van de nieuwste ‘improper novel’ en tegen zijn vrouw zegt, dat ze die toch maar uit handen van hun dochter moeten houden. ‘Te laat’, zegt zijn brave vrouw’, die heeft ze zelf geschreven!’
| |
Geraadpleegde literatuur
[behalve de in de tekst genoemde tijdschriften en kranten]
Allsop, Kenneth, A Question of Obscenity, tezamen met Robert Pitman, zelfde titel: Scorpion Press, Northwood, 1960. |
Bonnin, M. Roger, Un Poète en Justice. Charles Baudelaire. M. Texier, Poitiers, 1930. |
Browne, Sir Thomas, Religio Medici [1642] ‘Standard Text’, Cambridge University Press, Londen, 1953. |
Ellmann, Richard, James Joyce. Oxford University Press, New York, 1959. |
Ernst, Morris L. The Best is Yet, Harper, New York, 1945. Herdruk Penguin Books, 1947. |
Frischauer, Willi, The Rise and Fall of Hermann Goering, Houghton Mifflin Comp. New York, 1951. Herdr. Ballantine Books, 1960. |
Huxley, Aldous, Adonis and the Alphabet, Chatto & Windus, Londen, 1956. |
Jackson, Holbrook, The Fear of Books, The Soncino Press, Londen 1932. |
Joyce, James, Letters, Faber and Faber, Londen, 1957. |
Kauffmann, Stanley, The Philanderer, Seeker & Warburg, Londen, 1953. Herdr. Penguin Books, 1957. |
Kronhausen, Drs. Eberhard and Phyllis, Pornography and the Law, Ballantine Books, New York, 1959. |
Lawrence, David Herbert, Lady Chatterley's Lover. Privately printed Florence, 1928. Herdr. Penguin Books, 1960. |
Lawrence, David Herbert, The Letters, Heinemann, Londen, 1932. Herdr. 1956. |
| |
| |
Lawrence, David Herbert, Sex, Literature and Censorship, Heinemann, Londen, 1955. Herdr. in Phoenix, The Posthumous Papers, Heinemann, Londen, 1961. |
Lyon Haight, Anne, Banned Books. Trends in Censorship from Homer to Hemingway. 2nd. Edition, R.R. Bowker Comp. New York, 1955. |
Mencken, H.L. The American Language. Supplement One A.A. Knopf, New York, 1945. |
Miller, Henry, Max and the White Phagocytes. Obelisk Press, Parijs, 1938. |
Miller, Henry, Het Heelal van de Dood. A.O.R. In Agris Occupais d.i. Groningen, 1944. |
Miller, Henry, The Best of, Heinemann, Londen, 1960. |
On the Old Theme of Literature and Censorship, The Olympia Press, Parijs, 1958. |
Perron, E. du, Multatuli en de Luizen, Uitgeverij Contact, Amsterdam, 1940. |
Rattray Taylor, G. Sex in History. Society's Changing Attitudes to Sex throughout the Ages. Ballantine Books, New York, 1954. |
Wells, Herbert George, The World of William Clissold, Londen, 1926. |
|
|