Maatstaf. Jaargang 8(1960-1961)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 771] [p. 771] Jan Engelman [Gedichten] Vis temperata Het stugge hout is uitgebroken. Amandelbloesem, helwit dal, beklim den berg! Ik zie ontloken wat immer was en wezen zal. De zon stijgt snel. Een koude gaarde wordt door het berstend zaad verwarmd. De zee omhelst de grauwe aarde. Gij hebt mijn lichaam nieuw omarmd. De goden leven. Wij beminnen een kracht die door den bodem trekt. Zij zweven hoog, zij herbeginnen, getemperd bloeien zij volstrekt. [pagina 772] [p. 772] Dit eenzelvig denken zwelt ... en gedreven door den Ander dien ik niet ken, noch verander, gaat mijn eigen denken om als de schroeflijn, de kolom van verlangen boven de aarde. Blauwe zee, die ik ontwaarde toen ik in den tempel sliep waar een donkere stem mij riep, zee, gij mantel die zich vouwde over al wat hem benauwde, zee, gij zijt zijn wiegelied. Ach, verstaan deed ik hem niet. Waarom is hij niet gekomen door 't moeras, dat in het doomen van het lauwe Paestum lag? Dit is al wat ik vermag: aan hem denken luttel jaren, steeds opnieuw, - mijzelf bewaren, maar hem laten onbemind in het eigen labyrinth. Wil vergeven! Ik beminde die ik zocht en nimmer vinde. Aan het eind staat zij, staan wij - en dan zijt ook gij daarbij. [pagina 773] [p. 773] Nooit meer eenzaam. Trouw der zuilen, goud op blauw, kunt gij verruilen voor het Huis waar ieder kent nooit meer zinkend firmament. Vorige Volgende