Sappho
Aan de goden gelijk
Aan de goden gelijk schijnt mij de man die
tegenover je zit en dan van dichtbij
luistert naar de klank van je stem, je zacht en
en je lach zo bekoorlijk. Maar mij huivert
daarbij 't hart in de borst en krimpt verbijsterd:
als ik jou éen ogenblik ook maar aanzie
want dan barst mij de tong, en vuur dat tintelt
stijgt mij snel naar de huid op, met mijn ogen
kan ik niets meer zien en een dof gesuizel
Dan breekt uit mij het zweet, een rilling golft mij
over het hele lijf, en valer dan veldgras
ben ik, veel scheelt het niet, dicht bij de waanzin,
NEDERLANDS VAN EVERT STRAAT
Dit fragment uit de zevende eeuw voor Christus - voor ons bewaard gebleven doordat een onbekend criticus het zeven eeuwen later citeerde in zijn geschrift ‘Over het Verhevene’ - werd in de dagen van Caesar door Catullus in het Latijn vertaald. Met invoeging van de naam ‘Lesbia’, gebruikte hij het als hommage aan zijn aanbeden Clodia, de zuster van de beruchte tribuun Clodius, en eens de vriendin van Cicero. ‘Habent sua fata libelli’.
E.S.