zichten meer. Er zaten nog een stuk of vijf mensen in de coupé. Het weer was opgeklaard. De zon gonsde in de hemel. Weilanden tussen kronkelende heggen golfden over de heuvels. En soms stond daar opeens midden in, machtig en dreigend als een heidense god, een enorme eik.
Op de bank tegenover mij waren twee dikke roodharige jongetjes lelijke woorden tegen elkaar aan het zeggen. Ze sabbelden daarbij op zuurtjes.
De ene werd slaperig en gleed langzaam tegen de schouder van de ander aan. Deze wachtte af, gespannen, en toen hij voelde dat zijn broertje sliep sprong hij met een ruk overeind. Het slaperige jongetje viel op de grond, werd daar met een gil wakker, krijste en begon wild zijn broertje in zijn buik te stompen. Een dikke zorgzame vrouw kwam tussenbeide.
Ik liep de gang in om een wandeling door de weilanden te maken.
De wagens waren heel verschillend. Bij de 1ste klas was een lang rijtuig met diepe luie stoelen van pluche. In het midden het gangpad en aan weerszijden een uitzicht naar buiten. Een ideaal wandelterrein.
Ik bleef daar heen en weer lopen. Ik kwam langs een helder riviertje, zo helder dat ik mij verbeeldde de vissen te zien. Als je vissen kunt zien in zo'n snelstromend riviertje met overal vissers aan de kant, zijn het dan geen forellen?
Ik kan mij moeilijk voorstellen dat ze anders zouden heten. Er waren ook steden. Van veraf al te herkennen aan de rook. Dichterbij zag je rijen schoorstenen waaronder de mensen woonden en werkten.
Iemand tikte op mijn rug. De conducteur vroeg om mijn kaartje. ‘U bent hier verkeerd’, zei hij. Ja, hij heeft tegen mij gesproken. Ik herinner mij zelfs nog zijn stem. Krakend, maar te vriendelijk om zulke onvriendelijke dingen te zeggen. ‘U hoort hier niet’, zei hij en hij heeft mij mijn kaartje afgenomen.
Ik zag dat van de pluchen stoelen gekeken werd. Door keurige rustige mensen.
Ik bloosde en liep zo hard mogelijk weg. De conducteur is later uitgestapt. Dat heb ik gezien - bij een groot station