Maatstaf. Jaargang 8(1960-1961)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 417] [p. 417] Cees Nooteboom [Gedichten] Liefdeleven wankelend hapert het slaapvuur in de weke voet van de heuvels zwarte boeren jagen op het ontbrekende landschap hoog en somber als grote zonnen zijn de schaduwen die voorbijvaren in deze droom sterf ik duizend keer altijd bedorvener zo spoelt dat tergend liefdeleven langs de geopende rand van de avond het zijn de planten en bomen die schreeuwen [pagina 418] [p. 418] De maan de maan is gek en bedorven hij kerft en huivert met zijn mager licht over het zwartachtige door het zwart aangetaste bospad trekt hij zijn brandende naalden ademend slaapt de nacht onder ijzige bomen. [pagina 419] [p. 419] Het is nacht het is nacht en in de holte van de nacht drink ik de melk van de maan en zin op de dag hoog zwaait het donker weg de steen van de ochtend wordt geslepen vrolijke vrolijke dag de rook van de vuren tuimelt de priester zingt zijn houten liedjes de zon heeft bloed in zijn oog. [pagina 420] [p. 420] Twee gedichten 1. vlugger dan de slak is de slang en veel mooier. d e slang slaapt. een witte man van wolken leunt op de hemel ik zie geen eind aan de middag. 2. de zon wordt gewurgd in de wolken dat schreeuwen dat zijn geen vogels. [pagina 421] [p. 421] De koning is dood in het vervallen woud, de weke nabloei in de lauwe rode regen, de vrouwenregen, en het trekkende waaien van de wind woont de koning, zijn wapens kraken. hij balkt en steigert in zijn angsten schijven van zijn stem zeilen verwaaid en versplinterend weg het metaal van zijn wapens wordt roestig, bebloed door de regen. een stilte. dan slaat de koude winter toe en versteent hem. de kraaien verlaten het zinkende bos. hij blijft alleen in zijn halster. de vorst is voorbij, hij is dood - ratelend aan het eind van het bos ketst het geschreeuw van de eksters de dagen daarna zetten schaterend in. [pagina 422] [p. 422] Tekens de getraliede vogel vliegt over zijn zwartere kleur slaat in het water tekens, en tekens! het lichaam van de koning gespleten blauwe steen steigert in het vuur het lied dat gezongen wordt is zwarter dan onder water de koning verbrandt als een steppe langzaam en langzaam klimt de dag en wordt witter. [pagina 423] [p. 423] Nacht en ochtend het is aan het eind van de nacht de nacht zelf die wegvaart onder een groot, zwart zeil op het bedorven gras ligt de as van de kou van de ochtend [pagina 424] [p. 424] De weg de weg vervalt het betraande gebergte nu sterft de gouden zon in zijn stoet het bloed verft alle bomen in mijn bedorven bouwsels wacht ik en wacht het water slijpt zijn dodelijke pijlen. Vorige Volgende