Maatstaf. Jaargang 8(1960-1961)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 336] [p. 336] M. Mok [Gedichten] De kinderen De kinderen melden zich weer. Uit alle hemelen stromen zij toe en blijven zwijgend staan in het veld van mijn ogen. Hun uitgeweend verdriet, hun opgedroogde angstzweet vormen een blinkend vlies rondom de holte van hun dood. Een lege zon, een schijnsel zonder warmte houdt hen omvat. Hun ledematen dragen de ruimte roerloos. In hun mond staan duizenden jaren stil. Mijn brandende gedachten strijken om hun verlorenheid. Met hun ontzielde vingers wijzen zij mij de wegen van de stof, windsporen in de mist. En weer verhard ik tot gekreun. Ik smoor hun stilte in mijn stem. Ik drijf de kinderen terug naar hun onbewoonbare verte. [pagina 337] [p. 337] Verlossing Straatstilte. Steen na steen en huis na huis. Gewoon maar met mijn ogen aan het raam. Zeewind uit wandelen. Zandgeruis geeft de gelatenheid een naam die niet te vatten is. Ik druk nog meer leven tegen de ruit. De lucht ontbloeit. Vogels ontwaken. Op en neer beweegt het licht dat aan hun vleugels groeit. Nu wordt het beter, nu kan ik ook de tijd aan en de zon, nu stroom ik uit, een losgedrevene, een sliertje rook boven de dode wikkel van mijn huid. [pagina 338] [p. 338] Bedtijd Naar bed, zegt de moeder. Zij schuift het donker toe. In haar kinderen nevelt de slaap zich los. Het bed omarmt hun woeligheid; zij liggen tegen een warme onderwereld aan. Enkele millimeters glas dragen de druk van de nacht. Een zwijgend heelal staat in zijn sterren te huiveren. De kinderen hebben zacht aards waaien over, langzame luchtstromen over hun huid en door de trildraden van hun wimpers. En op hun mond wankelt een kreungeluid, een vogeltje van droom met dichte wieken. Ergens ver achter de ramen lopen paarden nu hun laatste ronde door lang gras en worden ingewolkt. Vorige Volgende