Maatstaf. Jaargang 8(1960-1961)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 114] [p. 114] M. Mok [Gedichten] Stikstof Stikstof van het verleden verblindt de horizon en stremt de wind. Ik kan geen stilte vinden waarin dat onheil op adem komt. En als mijn stem zich opent dorren mijn woorden weg tot éen geluid: dood, dood en nog eens dood. Mensen stromen af en aan onder mijn ogen; hun jaren bloeien en sterven. Tegen een zee van tijd worstel ik op. Ik wenk, maar niemand ziet. Ik roep, maar niemand hoort. Niemand mag horen of zien. Niemand kan de stikstof van die pijn binnen zijn leven dulden. [pagina 115] [p. 115] Wintermorgen Mijn kinderen doen de tijd herleven. Hun stemmen jagen uit het wintergrauw vuurpijlen op. Ik lig nog zonder wil diep in de bedding van een nauwelijks volslapen nacht, met ogen vol herinnering aan onherkende beelden. Gedachten dringen zich tot in het bloed van mijn verdriet. Steunende keer ik mij om en lever mij uit aan het licht dat de ramen verbleken doet. Langzaam word ik uit de dood verlost terwijl de kinderen reeds hemelhoog rondwieken op het klinken van hun stem. [pagina 116] [p. 116] Het huis In dat huis is een vlam geslagen. Het was een alledaagse dag vol mensen met lege hoofden, kinderen en dieren tussen dromen en waken, terwijl daar in dat huis mensen krom van doodsangst de laatste voet over hun drempel zetten. Hun handen streken vergeefs de mist van hun ogen weg. De trein verslond hun stem en dreunde dagenlang onder de stenen hemel. Het huis staat daar in zijn voegen vastgemetseld. Kinderen spelen nog. De aarde beeft niet. De zon stort zich uit. Eindeloze stromen zon bedelven het verleden. De dood is diep verborgen in een blinkende mist. Vorige Volgende