| |
| |
| |
R. Blijstra
De balbollen
Nadat hij de gehele nacht in de nis, die hij als tijdelijke schuilplaats had gekozen, naar het gerommel en geratel van rollende voorwerpen had geluisterd, was Blitar niet meer verwonderd, toen hij ontdekte, dat de vlakte vóór hem bij zonsopgang geheel bedekt was met dingen, die er op het eerste gezicht uitzagen als kogelronde stenen. Met enige bezorgdheid keek hij in de richting van zijn schip, dat hij de vorige avond in de schemering had verlaten en dat door zijn vorm, een cylinder, die zich voortzette in een kegel, zo goed paste bij de mathematische vormen, welke hij in de nabijheid ervan aanschouwde. Het was blijkbaar onbeschadigd, maar het stond nu temidden van cylinders van naar schatting menselijke maat en van een tiental kegels, die zich op regelmatige afstanden weer om deze cylinders hadden geschaard. Voor de rest was het terrein echter bezet door duizenden kogels, keurig in vierkanten met rechte paden ertussen, gerangschikt. Kogels van een goede halve meter in doorsnede, die nu onbeweeglijk in de stralen van de opgaande zon lagen te glanzen. Hij had de vorige avond nog juist kunnen constateren, dat hij aan de voet van een blijkbaar vulkanisch gebergte terecht was gekomen, dat uit gladde, soms afgeknotte kegels bestond, die geleidelijk hoger werden tot zij naar zijn schatting wel tot vierduizend meter reikten: een machtig maanlandschap van een schepper met aanleg en liefde voor wiskunde, naar het hem scheen. De vlakte, waar hij op keek, was op het oog horizontaal, doch moest nauwkeurig de zachte kromming vertonen, welke de vorm van de planeet, waarop hij zich nu bevond, een bol dus als de aarde, doch dan zuiverder, bepaalde.
Naarmate het lichter werd, onderscheidde hij nu andere vormen: dingen, die eruit zagen als grote eieren en die bij nameting wel eens ellipsoïden zouden kunnen zijn, voorts nog bolschijven en bolsegmenten. Er was heel wat variatie, doch het viel hem op, dat alle voorwerpen ongeveer dezelfde
| |
| |
inhoudsmaat moesten hebben en dat er blijkbaar sprake was van een verdeling van functies, misschien zelfs van een zekere hiërarchie: op elke honderd bollen, die in vierkanten van tien bij tien gerangschikt waren, bevond zich een platte cylinder, te vergelijken met een massief wagenwiel, dat op zijn kant stond en op tien van deze secties was een grote hoepel, zeker vijf meter in doorsnede, opgesteld.
‘Zij kennen in elk geval het tientallige stelsel’, constateerde hij met voldoening en op vage wijze gerustgesteld. Zonder zich een ogenblik te bedenken, zette hij zijn handen aan zijn mond en schreeuwde zo hard mogelijk: ‘Tien’.
Er was even een, naar het Blitar voorkwam, pijnlijke stilte en daarop volgde een geluid, dat eigenlijk overal vandaan kwam, alsof overal luidsprekers waren opgehangen en dat hij verstond als: ‘Boeh’, een antwoord, dat hem niet veel wijzer maakte. Het was echter een antwoord en dus probeerde hij het nog eens: ‘Honderd’.
Ook nu weerklonk weer: ‘Boeh’.
‘Duizend’.
‘Boeh’.
De conversatie werd wat eenzijdig en Blitar riep dus achtereenvolgens: ‘Bol, cylinder, kegel’, doch toen hierop eveneens ‘Boeh’ volgde, ging hij door met: ‘πr2’, nauwelijks verbaasd, dat hij ‘Boeh’ ten antwoord kreeg, want het waren lichamen tot wie hij sprak, geen mathematische figuren. Hij verbeterde zich snel: ‘πr3, πr2h, ⅓πr2h’, maar het bleef bij ‘Boeh’ en teleurgesteld wendde hij zich af: ‘Derdeklas omwentelingslichamen’, schold hij zachtjes, waarop onverwacht een krachtig en vijandig ‘Bah’ over hem heen spoelde. Hij ging zitten. De onbevredigende kennismaking had hem vermoeid; hij gaf het op. Het initiatief moest nu maar van hun kant komen. Dat kwam dan ook prompt: uit de dichtstbijzijnde sectie van honderd rolde een van de ballen vlak voor zijn voeten en bleef daar liggen. Een neiging om zijn bezoeker aan te raken bedwong hij, omdat de mathematiek nu eenmaal niet tot vertrouwelijkheid geneigd is en het wezen wel eens te koud of te warm of wie weet zelfs elektrisch geladen kon zijn. Na enige minuten stil te hebben gelegen, rolde de bal terug, langzamer dan hij
| |
| |
gekomen was, aarzelend en soms even halt houdend. Nadat hij in het gelid teruggekeerd was, voegde een tweede zich bij hem, op een afstand volgend. Beiden herhaalden het spelletje. Daarna drie op een rijtje achter elkaar, ten slotte drie naast elkaar, waarvan de middelste steeds even achterbleef en de anderen op hem wachtten tot hij hen had ingehaald. Uit de onzichtbare luidsprekers weerklonk een zacht: ‘Bah’.
Blitar deed een stap vooruit, nog één. Hij voelde de spanning toenemen. Bij het pad tussen twee secties tegenover hem aangekomen, liep hij verder. Er zat niets anders op, hij kon hier niet eeuwig blijven bivakkeren. Hij keek om: achter hem hadden zich de gelederen van bollen gesloten, vóór hem openden zich de rijen tot een brede weg. Zes korte, dikke cylinders, in paren verbonden door brede assen, rolden op hem toe: het onderstel van een wagen. Het was zo duidelijk, dat hij erop ging liggen en op hetzelfde ogenblik weerklonk het gerommel en geratel, dat hij de gehele nacht had gehoord. Het leger, de menigte, de vergadering kwam in beweging en hij reed mee, pijlsnel, deinend op drie assen, die op zachte vrouwenarmen leken. ‘Mijn schip’, dacht hij nog, maar het was te laat, ze hadden hem te pakken.
De vlakte had hem schier eindeloos geschenen, maar na een goed kwartier veranderde het landschap: heuvels in de vorm van halve bollen, afgewisseld door ronde valleien met cirkelvormige vijvers. De kleur van de grond werd groen als gras, tussen de vijvers trokken de beken fraaie bochten: een rondborstige streek.
‘Vrouwelijk’, constateerde Blitar, ‘ze zijn vast nog in het matriarchaat. Of opnieuw. Dat kan ook’.
Hij trachtte rechtop te gaan zitten en onmiddellijk werden de achterwielen hoger en dunner, terwijl hun as hem in de rug steunde. Naast zijn wagen rolden twee elegante hoepels, blijkbaar de bevelhebbers van elk tien secties, voor en achter hem twee bollen, aanmerkelijk groter dan de andere, die hij tot dusverre niet had gezien. ‘Hogere officieren of officiersters?’ Het werd hem week te moede.
De vlakte was nu een brede weg geworden, die door de heuvels omhoog slingerde, waarbij Blitar gelegenheid had
| |
| |
zo nu en dan van een verrassend gezicht op een nederzetting, welke hij wel met aardse dorpen moest vergelijken, te genieten. Zij onderscheidden zich van het landschap door felle kleuren in rood, geel en blauw en door het feit, dat de gebouwen behalve ronde lijnen ook rechte vertoonden. Kubussen en pyramiden, koepels en parallellopipeda, paraboloïden en hyperboloïden wisselden elkaar in bonte volgorde af, een rijk geschakeerd geheel, dat ook in de kleinste agglomeraties een stedelijk aspect bezat. De rangschikking was regelmatig, maar geenszins streng en maakte een aangename indruk.
Veel tijd om een algemeen patroon te onderscheiden had hij echter niet, ook al omdat de weg nu afwisselend kronkelde en recht liep, waardoor het onmogelijk werd zich te oriënteren, zodat hij niet kon nagaan of hij hetzelfde dorp, dat hij even tevoren gepasseerd was, een minuut of vijf later niet uit een andere richting naderde. Opvallend waren een aantal vreemde bouwsels, hoge viaducten, die men het best zou kunnen vergelijken met achtbanen op een aardse kermis, die in brede goten, schijnbaar onoverzichtelijk verlopend, het landschap ontsierden. Enkele schenen nog gebruikt te worden voor een overigens niet gemakkelijk te bepalen doel, de meeste waren echter vervallen of gedeeltelijk afgebroken. Ook staken hier en daar in het land V-vormige staken op, verbonden door een breed lint. Niet ver van zo'n stellage zag men dan steeds een lang, schroefvormig apparaat. Waarvoor deze toestellen dienden, was Blitar een raadsel.
Terwijl hij hier nog over nadacht, was hij uit de heuvels op een soort hoogvlakte aangekomen, omringd door tamelijk hoge, ook hier weer spits kegelvormig toelopende bergen. Precies in het midden van deze ronde vlakte verhief zich een koepel van koepels, niet ongelijk aan de dakpartij van een Russisch-Byzantijnse kerk, maar dan in enorme proporties. Het viel hem niet moeilijk hierin een stad te zien, die in tegenstelling met de andere nederzettingen vrijwel geen rechte lijnen vertoonde. Hij had nog juist de tijd om op te merken, dat zich naast deze stad een kleinere bevond, die uitsluitend uit kubussen of althans gebouwen met een rechthoekig grondvlak bestond, toen zijn colonne en waarschijnlijk dus het gehele leger of legeronderdeel halt maakte. De
| |
| |
steun van de rug zakte weg, hij viel achterover, werd bijna teder opgevangen, maar tevens legde zich een zachte doch stevige band om zijn ogen, waardoor hij niets meer kon zien. Naar zijn gevoel zwevend doch zonder twijfel in werkelijkheid snel vervoerd op zijn wagenonderstel, verloor hij weldra elk besef van richting en hierdoor half zijn bewustzijn, dat eerst terugkeerde, toen de blinddoek weer even snel werd weggenomen als hij was gelegd.
Hij bevond zich in een lege koepel in gezelschap van een geweldige, half doorschijnende bol, waarin alle kleuren van de regenboog op boeiende wijze door elkaar schoten, een zeepbel van reusachtige afmetingen.
Vol verontwaardiging begon in bloemrijke taal Blitar te protesteren, dat men hem als een stuk ingeschreven bagage behandelde, maar het enige wat hij hiermee bereikte was een zacht, verwijtend ‘boeh’, zodat het hem beter leek nu maar voorlopig zijn mond te houden en af te wachten wat er verder zou gebeuren.
Intussen keek hij rond: door het dak van de koepel scheen de zon; de muren, die een voortzetting van het dak vormden en hiermee samen een zuivere halve bol vormden, waren naar schatting een meter of tien hoog en bestonden uit glad doch ondoorzichtig materiaal, blijkbaar een soort glas. In de muren bevonden zich deuren, ook weer halve cirkels, waarvan er één nu onhoorbaar in de muur schoof om een soortgelijke wagen toe te laten, waarop ook hij was vervoerd. Op de wagen lagen verschillende voorwerpen uit zijn schip, een ietwat ongewone keuze: een passer, vier blikken met conserven, een rond spiegeltje, twee drinkglazen, een sextant, een paar vellen papier, die ze in de vorm van een cirkel hadden afgesneden, en zijn ‘Handboek voor de onderwerping van de bewoners op vreemde hemellichamen’. De wagen bleef voor hem staan en hij deed wat blijkbaar van hem verwacht werd: hij stalde alles voor zich uit op de vloer. Als bij ingeving nam hij daarna eerst de passer en trok op één van de vellen papier verschillende cirkels, maar tot zijn verwondering lokte die daad generlei reactie uit. Ook nadat hij een paar maal de conservenblikken over de
| |
| |
vloer gerold had, bleef de stilte ongebroken, de sextant had evenmin succes, maar toen hij de grote zeepbel het spiegeltje voorhield, begon deze heftig van kleur te verschieten.
Blitar richtte zich in zijn volle lengte op en zei: ‘Schei nu maar uit met die maskerade. Je bent een meisje, maar je wilt het niet weten’, doch nauwelijks had hij die woorden uitgesproken of er weerklonk zo'n oorverdovend ‘bah’, dat hij ervan schrok en werkelijk bang begon te worden, te meer, omdat de vloer onder zijn voeten zo heftig ging golven, dat hij met een flinke smak op zijn knieën terecht kwam. ‘Nou goed’, bromde hij. ‘Ik heb niets gezegd’.
Bij wijze van verzoening nam hij een van de ronde bladen papier, haalde een potlood uit zijn zak en begon de tafels van vermenigvuldiging van één tot tien op te schrijven. Hij was zo in zijn werk verdiept, dat hij, ook door de ongemakkelijke houding, die hij had aangenomen, niet bemerkte, dat de zeepbel zich langzaam verdichtte, zodat ze, nadat hij met zijn werk klaar was, niet hoger was dan hij en nu meer weg had van een gekleurde stuiter, even fraai als tevoren, maar minder indrukwekkend en etherisch.
Hij had niet veel tijd om de gedaanteverwisseling van zijn ronde metgezellin nader te bestuderen, want op hetzelfde ogenblik gleed nu weer een karretje binnen, heel klein als een stuk speelgoed, waarop een blad papier lag gelijk aan dat waar hij zijn rekenkunstige problemen op had uitgewerkt. Zijn tafels waren ‘verbeterd’, maar in een oogopslag zag hij, dat ze volgens hetzelfde beginsel waren samengesteld. De cijfers waren echter eenvoudiger: de twee was een halve cirkel naar links geopend, de drie een halve cirkel naar rechts geopend, de vier was een drie geworden, de vijf een omgekeerde drie, de zes een s, de zeven een omgekeerde s, de acht was acht gebleven, de negen een liggende acht. De nul en de één waren verwisseld, 10 was 01, 100 was 011 geworden, het maalteken een cirkeltje met een plusteken erin.
‘We schieten op’, zei Blitar tevreden en wilde juist aan een paar eenvoudige optel-, aftrek- en deelsommen beginnen, toen de ronde deuren opnieuw geopend werden en een wezen binnentrad, waar hij ondanks zijn langdurige training van
| |
| |
schrok. Het was een karikatuur van een mens, een mens zoals men zich blijkbaar in deze wereld van bollen, cylinders en kegels voorstelde. Men kon om te beginnen niet zeggen dat het wezen binnentrad: onder elk van zijn benen, die bestonden uit twee kachelpijpen, die op de knieën door middel van een kogelgewricht scharnierden, was een cylinder bevestigd, die uitliep op vijf cilinders, de tenen, die weer door middel van een kogelgewricht aan de grotere cylinder, de voet, bevestigd waren. De man, de vrouw, het schepsel rolde eerder dan dat het liep. De romp bestond uit een grote cylinder, de armen waren bijna precies gelijk aan de benen, behalve dat de vingers en de hand in formaat iets verschilden van de tenen en de voet. De kogelgewrichten maakten, dat de gehele gestalte bij de voortbeweging vreemde, slappe gebaren maakte, doordat zij voortdurend doorknikte. Dit was echter niet zozeer angstaanjagend dan wel vreemd. Waar Blitar echter van schrok, was het hoofd: een kogelronde bol, waarin als bij een kindertekening de mond een smalle cylinder was, de neus een staande, smalle kegel, de ogen bolletjes en de oren op hun punt staande kegeltjes. Al die bollen, kegels en cylinders begonnen op het onverwachtst om hun assen te draaien, hetgeen de gehele figuur uiterst beweeglijk, ongrijpbaar en griezelig maakte, vooral ook, omdat de stof, waarvan hij vervaardigd was, aan harde, witte rubber deed denken.
Nauwelijks was Blitar van de schrik bekomen of het wezen begon te spreken. Met een luidsprekerstem, hol en sterk articulerend, waarvan men niet kon zeggen of hij uit de mond kwam, zei hij: ‘Gij, Blitar, van de derde planeet coördinaat viertwaalfdrieënzestig uit het buitenwaartse stelsel, wees welkom op onze Aarde. Gij zult ons hier bereid vinden aan uw wensen te voldoen in ruil voor de diensten, welke gij ons kunt bewijzen’.
Volgens het voorschrift antwoordde Blitar: ‘Het is mij en ons volk er inderdaad om te doen in harmonie, ja zelfs in vriendschap met de bewoners van deze planeet te leven en elkaars ervaringen en stoffelijke verworvenheden uit te wisselen tot wederzijdse voorspoed en wederzijds geluk. Het feit’, zo voegde hij eraan toe, ‘dat gij nu reeds mijn taal
| |
| |
spreekt, nadat ik slechts enkele woorden heb gesproken en gij’, ondanks zichzelf even blozend, wees hij op zijn ‘Handboek’, ‘slechts een enkel boek ter beschikking hebt gehad, bewijst mij, dat uw intelligentie groter moet zijn dan ik kan gissen. Het zal dus wel zo zijn, dat ik in de eerste plaats voordeel kan trekken uit onze kennismaking’.
‘Geen plichtplegingen, waarde vriend, geen plichtplegingen. Wat wilt ge weten? Doch gaat U eerst eens zitten’. Dit zeggende klapte hij met een gebaar als van een slappe clown in zijn cylinderhanden, waarbij zijn ellebogen ineens naar binnen schoten, en op hetzelfde ogenblik rolden een paar cylindervormige krukjes en een ronde tafel op cylinderpoten binnen.
Blitar keek rond, terwijl hij ging zitten. ‘Waar is...’, begon hij aarzelend, ‘de bekoorlijke metgezellin, die zoëven deze fraaie ruimte met haar aanwezigheid opluisterde?
Ik...’
Doch de ander liet hem niet uitspreken en verkleinde met knikkende ellebogen en slappe handjes de belangrijkheid van zijn vraag. ‘Een mislukte proef’, zei hij, nogal raadselachtig. ‘Overbodig trouwens, want wij begrijpen elkaar nu al. Zonder plichtplegingen, zonder mathematische symbolen of cijfers. Overigens had U gelijk, het pleit voor uw intelligentie: de betreffende bolfiguur was een dame’.
‘Al uw dames zijn bollen of hoepels of cylinders of kegels’, waagde Blitar te veronderstellen, terwijl hij energieke pogingen deed, zich niet af te laten leiden door het boeiende en kleurige schouwspel van verschietende lijnen en vlakken op het koepelvormige plafond van de zaal.
‘Min of meer, min of meer’, bevestigde zijn gastheer. ‘Overigens, U hebt een naam. Ik ook. In uw taal vertaald: Bolkubus’.
‘Dat is een onbestaanbare figuur’, meende Blitar. ‘In het platte vlak overgebracht de kwadratuur van de cirkel’.
‘Zeer juist, zeer juist’, meende Bolkubus. ‘In zekere zin ben ik onbestaanbaar. Men zou mij dan ook metastabiel kunnen noemen. Begrijpt U mij?’
‘Niet helemaal’, zei Blitar. ‘Uw vrouwen zijn rond, uw mannen vierkant. Wilt U dat zeggen?’
| |
| |
‘Zeer intelligent, zeer intelligent’, prees Bolkubus. ‘U hebt een verrassend goed inzicht in onze problemen’.
Terwijl de kegel van zijn neus en de cylinder van zijn mond vervaarlijk snel ronddraaiden vervolgde hij: ‘Ik kan U het best de gehele geschiedenis vertellen. U bent zo snel van begrip, dat ik geen lange inleiding behoef te houden. Een gewetensvraag: U vindt mij niet vreemd meer, is het wel?’ ‘Nu niet meer’, zei Blitar, ‘een paar minuten geleden nog wel’.
‘Groot aanpassingsvermogen’, stelde Bolkubus tevreden vast en zwaaide met zijn onderbenen rond of het molenwieken waren. ‘Voor U is gauw alles bevattelijk. U hebt het dus grotendeels al geraden: vrouwen bol of daaromtrent, mannen kubus of daaromtrent. Een tragische ontwikkeling. Een ontwikkeling echter, die niet was tegen te houden nadat ze eenmaal op gang was gekomen. Tussen twee haakjes, wilt U wat anders zien? Of iets horen? Of ruiken? Wij kunnen verschillende soorten illusies geven, ofschoon, illusies is eigenlijk het goede woord niet’, zei hij haastig, ziende dat Blitar's gezicht betrok. ‘Zij hebben niets met hypnose te maken, moeilijk in uw taal uit te drukken. Wij noemen ze gemechaniseerde dromen’.
‘Film’, zei Blitar haastig, ‘of televisie’.
‘Juist, zeker. U begrijpt het meteen’, bevestigde de ander gretig. ‘Televisie is het woord. Onze taal heeft lang niet zoveel mooie uitdrukkingen als de uwe’.
‘Dat heb ik gemerkt’, lachte Blitar. ‘In het begin kreeg ik alleen maar ‘boeh’ of ‘bah’ te horen’.
‘Primitieve reacties’, verklaarde Bolkubus, ‘het eerste een bekentenis van onkunde, het tweede afkeurend bedoeld. Wij konden niet vermoeden, dat U... nu ja, doet er niet toe. Een eerste kennismaking is altijd moeilijk. Wij moesten U...’ Hij aarzelde.
‘Op de proef stellen’, vulde Blitar aan.
‘Juist, zeer juist. Welnu, wij zijn zeer verrukt’, dit laatste woord schalde uit de snel ronddraaiende cylinder van zijn mond alsof de r hem plezier deed, ‘verrukt U in ons midden te hebben. Ik zal U de situatie verklaren, schetsen, uitleggen. Wij staan dus voor een crisis ten gevolge van een ernstige
| |
| |
fout, die wij hebben begaan ten aanzien van onze ontwikkeling, evolutie. Wij zouden uw raad zeer op prijs stellen. Eertijds zagen wij er ongeveer zo uit als uw geslacht. Ik zelf ben daar nog een ruwe, ongedifferentieerde afschaduwing van’. Hij rolde vervaarlijk met zijn ogen in het verder onbeweeglijk gehouden gezicht en zwaaide verlegen met zijn benen in het rond. ‘Maar ik zal met het begin beginnen. Aanvankelijk waren wij dus ongeveer als U. Maar wij waren, althans de mannen onder ons waren militanter, strijdlustiger, zij maakten steeds ruzie. Het land, onze aarde, was verdeeld en de mannen voerden oorlog. Dag in, dag uit. Onze vrouwen zaten thuis te huilen of beploegden het land. Want de mannen hadden geen tijd, die moesten vechten. Daardoor kwamen de economische middelen in handen van de vrouwen. Het werd hier een materniteit’.
‘Een matriarchaat’, verbeterde Blitar.
‘Een matriarchaat’, knikte Bolkubus. ‘Maar de vrouwen waren niet tevreden. Zij zagen hun mannen te weinig. En daarom gingen ze mobiliseren en immobiliseren. Ha, ha! Begrijpt U het? Kubussen en bollen. Het leek zo goed gevonden’.
‘Jawel’, zei Blitar. ‘De vrouwen bollen, de mannen kubussen. Maar hoe?’
‘Een lange weg, zeker. Teeltkeuze en toegepaste voedingsleer. De mannen kregen voedsel waar ze zwaar en vierkant van werden. De moeders zorgden ervoor, dat de jongens logge vechtersbazen werden, die niet van hun plaats waren te krijgen: kleine vestingen op dunne beentjes. Die hadden ze niet nodig, want we waren nog in het tournooienstadium, tenminste, zo zou U het noemen. De mannen vochten te paard of op wagens. Ze werden steeds dikker en konden zich niet meer zonder hulp verplaatsen. De vrouwen daarentegen werden steeds beweeglijker. Dat kwam, doordat de moeders hun dochters geen zwaar voedsel gaven en vooral veel gymnastiek lieten doen. Hoepeltjes maken, rollen, in elkaar gedoken. Bollen, wielen...’
‘Cylinders, afgeknotte kegels, ingewikkelde omwentelingslichamen, ellipsoïden’, vulde Blitar aan.
Bolkubus schudde met zijn hoofd in het rond alsof hij
| |
| |
niet tot rust kon komen. ‘Wat wilt U’, zei hij met zijn krakende stem, ‘vrouwen willen er niet allemaal hetzelfde uitzien. Er is bovendien een mode in vormen, een differentiatie, om niet te zeggen’, hij fluisterde nu schor, ‘discriminatie’.
‘Dat hebben wij ook nog altijd’, stelde Blitar hem gerust. ‘Hoe lang heeft dat nu geduurd? En welke moeilijkheden hebt U?’
‘Onze vrouwen zijn eeuwenlang zo doorgegaan. Ze werden steeds vernuftiger en vlugger en de mannen steeds dommer en langzamer. En de paarden stierven uit, of liever men liet de paarden uitsterven, want de vrouwen rolden vanzelf door hun zwaartepunt te verplaatsen en hadden geen dierlijke of mechanische vervoermiddelen nodig. Ze hadden hun doel bereikt: de mannen konden niet meer oorlog voeren, want ze konden zich niet meer verplaatsen. Toch werd het eerst een chaos, doordat de vrouwen de nieuwe situatie niet voldoende konden beheersen. Ze bouwden de goten, die U op weg hierheen gezien hebt, maar die zijn niet praktisch voor de cylinders. Cylinders maken de bochten niet goed en dan komt er een opstopping. Daarna schoten ze elkaar weg in katapulten, die hebt U ook zien staan. Maar later werden ze verstandig en nu zijn ook de afmetingen gestandariseerd: kogels mogen niet hoger zijn dan vijfenzeventig centimeter, cylinders honderdvijftig, kegels honderdvijfenzeventig en de inhoud moet steeds dezelfde zijn. Ja, ik niet, ik ben een uitzondering, een hybridische figuur, tweeslachtig, vlees noch vis. Dat komt ervan als men zelf de evolutie ter hand neemt. Dan komen er misbaksels’. Hij zei het niet erg treurig, eerder trots. ‘U begrijpt het nu wel’.
Blitar keek naar de starre kop, die generlei menselijke uitdrukking verried, ondanks het feit, dat de bolle ogen draaiden, de cylindermond en de kegelneus om hun assen wentelden. Hij begreep het toch niet helemaal, maar kon dit niet laten blijken en hij knikte dus vaag. Toen waagde hij het: ‘Voortplanting gestoord?’, vroeg hij.
‘Uw inzicht is indrukwekkend’, stelde de ander vast en hij stond op. ‘Het zal mij een eer en genoegen zijn U rond te leiden’.
| |
| |
Hij klapte weer op zijn vreemde slappe manier met uitstulpende ellebogen in zijn handen en de ronde deuren gingen geruisloos open. Zij liepen door een aantal duizend-en-één-nacht-zalen, de een nog boller dan de ander, het gehele gebouw scheen uit koepels te bestaan. Blitar kon niet nagaan of het een uitgebreid complex was of niet, want na een paar zalen door te zijn gelopen, rechts en links afslaand, was hij de draad geheel kwijt en kon niet meer nagaan of hij een zaal, welke hij betrad, reeds niet eerder had bezocht. Hij bedacht zich echter, dat het er weinig toe deed: welk belang zouden deze wezens, in wier macht hij zich, overigens volgens voorschrift, had gesteld, erbij hebben om hem te misleiden? Moest hij niet in hun ogen volkomen machteloos zijn, al begrepen ze dan misschien wel, dat hij in geestelijk opzicht minstens hun gelijke en waarschijnlijk hun meerdere was? In technisch opzicht betekenden ze in elk geval weinig, de stoommachine, laat staan de explosiemotor of de voortbeweging door middel van atoomkracht was hun volkomen onbekend, vermoedde hij, tengevolge van die vreemde lichamelijke ontwikkeling bij de vrouwen, die zich immers zonder hulpkracht met grote snelheid konden voortbewegen. Een leerzaam geval: hierdoor was dus de gehele evolutie naar de technische kant volledig geblokkeerd. Afgezien nog van de biologische bezwaren. Hij was altijd voor conservatief uitgescholden, omdat hij, een warm voorstander van de technische ontwikkeling, zich heftig had verzet tegen biologische experimenten, en nu zag je hier waar dat toe leidde! Niet zonder voldoening volgde hij zijn op rolletjes schaatsende gastheer, een karikatuur van een mens met zijn ‘mathematische vormen’ en slappe gewrichten, en keek intussen zijn ogen uit. Want de muren van dit wonderlijke paleis leken doorschijnend, licht en kleur speelden een boeiend spel op de onwerkelijke wanden, die hoog boven hem uittorenden of zich heel intiem tot gezellige vertrekken
als druipsteengrotten verkleinden, soms als kapittelzalen van een Engelse, Gotische kerrk, soms als een kapel uit de Barok of een oude moskee. Steeds wisselend in zachte tinten, toch bepaald niet week, met geheimzinnige nissen en erkers. Ze kwamen op hun tocht slechts hier en daar een vluchtig wegrollende bol
| |
| |
tegen, maar af en toe werd Blitar getroffen door de aanwezigheid van onbeweeglijke, in een bepaalde orde, in rijen of cirkels, opgestelde cylinders en kegels, enkele fel geel, blauw of rood gekleurd, waarvan hij niet kon nagaan of dit nu vrouwen moesten voorstellen. Wel kreeg hij het gevoel, dat hij voortdurend werd gadegeslagen, dat vele ogen achter de doorzichtige wanden op hem gericht waren, maar hij voelde zich hierdoor niet onbehaaglijk, meer als een gevierd man, die door een menigte wordt nagestaard en bewonderd.
Na een poosje bleek het Blitar, dat het gebouw toch wel erg uitgebreid was, want de overheersing van de gebogen lijnen begon te verdwijnen en er traden hier en daar rechte lijnen op. Hij kwam nu in zalen, waar hij beslist nog niet geweest was en liep over binnenplaatsen met fonteinen, die afgezien van een aantal abstracte sculpturen in al te volstrekt vloeiende lijnen bijna aards aandeden, zij het ook Oosters of althans Byzantijns. Maar ook dat veranderde allengs en nu liepen ze weldra door rechthoekige zalen met vierkante ramen en een vlak plafond, door streng klassicistische ruimten soms met vlakke pilasters, door hallen met vierkante betonnen pijlers. In één van de grootste vertrekken bleef Bolkubus ineens staan en wees op een aantal om vierkante tafels geschaarde figuren: ‘Daar zitten ze, de stakkers, slachtoffers van al te grote vrouwelijke voortvarendheid’.
Blitar naderde en zag gestalten op rechte stoelen gerangschikt, die men op het eerste gezicht niet voor levende wezens zou hebben gehouden. Zij bestonden hoofdzakelijk uit romp: een romp in de vorm van een parallellepipedum, daarboven een korte vierkante hals en hierop een vierkant hoofd met rechthoekige oren, een rechthoekige neus, een rechthoekige mond en vierkante ogen, die vrijwel onbeweeglijk in de kassen stonden. De armen en benen bestonden eveneens uit parallellepipeda, die met vervaarlijke krakende scharnieren aan het lichaam waren verbonden, maar goed, er draaide toch nog iets aan deze wezens, helemaal verstard waren ze niet, ofschoon het weinig scheelde. Met hoekige gebaren speelden ze een soort poker, waarbij ze vierkante kaarten gebruikten. Ondanks hun hulpeloosheid hadden ze meer weg
| |
| |
van mensen dan de vrouwelijke kegels, cylinders, bollen, zeepbellen en wat dies meer zij, zelfs meer dan Bolkubus, die nu kennelijk een schepsel bleek, dat ergens in de evolutie tussen de man- en vrouwvorm terecht was gekomen. Zij hadden iets stoers, deze onverstoorbare figuren, die zonder zich om hem te bekommeren of zonder hem zelfs een blik waardig te keuren zwijgend de ene kaart na de andere op tafel wierpen en met handen als harken de langwerpige fiches naar zich toehaalden.
‘Van het vechten en dobbelen is hun slechts het dobbelen gebleven en dat nog vereenvoudigd, want dobbelstenen hebben ronde hoeken en die hebben de vrouwen recht afgesneden, maar toen konden ze niet meer rollen. Er zijn hier ook nog enkele pyramidemannen, maar die zijn er helemaal treurig aan toe, omdat ze hun benen en armen nog moeilijker bewegen. Een paar van de slimsten hebben pogingen gedaan in het regelmatige veelvlak te vluchten, maar die zijn gauw bijgeslepen en door plastische chirurgie in vrouwen veranderd, schijnvrouwen, die een droevig bestaan leiden als paria's. En dan heb je mijn soort in varianten met rechthoekige benen of vierkante hoofden: de bijprodukten van deze vervloekte evolutie, de bedienden, of liever gezegd de slaven’. Dit zeggend opende hij een vierkante deur, die zich rond sloot, en ineens waren ze in de eerste zaal terug, de zaal met de fraaie en feeërieke lichteffecten. Blitar knipperde met de ogen, want de zaal was vol ballen, kegels, cylinders en zeepbellen, die ijlings op hem afstormden en hem in hun ijver hem te benaderen de adem benamen. Zijn kleren werden losgemaakt en hij voelde de kille aanraking met harde, bolle vlakken. Hij verloor schier zijn bezinning onder deze onverwachte aanval, die hem na de doorgestane emoties zowel te werkelijk als te symbolisch voorkwam, en stamelde buiten adem tot zijn begeleider: ‘Breng mij naar mijn schip terug’.
Terwijl hij het smalle laddertje opklom, dat naar zijn hem nu zo veilig voorkomende ruimteschip leidde, keek hij nog even om. Daar stonden of lagen ze weer als bij zijn aankomst: de bollen in vierkanten van honderd geschaard, de kegels en de cylinders, de wielen, de eieren, de hoepels, alle keurig
| |
| |
gerangschikt. Er was slechts een klein verschil: Bolkubus en de zeepbel stonden vooraan, omringd door een ‘lijfwacht’ van kegels en cylinders, zoals ook zijn raket door dezelfde figuren werd bewaakt. Hij klom langzaam verder, ietwat somber over zijn besluit de aftocht te blazen. Toen hoorde hij achter zich iets, dat leek op onderdrukt gelach. Omziend zag hij dat Bolkubus zich had omgedraaid en kennelijk in de richting van degenen keek, die zo oneerbiedig de plechtigheid, want zo vatten zij het toch kennelijk op, verstoorden. Toen hij echter de ingang van het ruimteschip had bereikt, hoorde hij duidelijk gegiechel, maar kon niets vreemds - dat wil zeggen: alles was hier natuurlijk vreemd - ontdekken. Zelfs Bolkubus keek strak voor zich uit en bewoog geen enkel gewricht en geen enkele cylinder of kegel in zijn gezicht. Nadat hij binnen was en de straalraketten had aangezet, stelde hij echter, achterdochtig geworden, zijn televisie-opnameapparaat in en keek nieuwsgierig op het scherm.
Een vreemd schouwspel deed hem een ogenblik bijna verstijven van verbazing. Het gehele veld was plotseling bevolkt door een menigte zo gezien normale menselijke gedaanten, die elkaar omhelsden en hier en daar een rondedans begonnen. Op de plaats waar de zeepbel en Bolkubus hadden gestaan bevond zich nu een rijk gekleed paar, dat kennelijk tot één van de voornaamste van het gezelschap behoorde. Maar ook de anderen zagen er welverzorgd, mooi, jong en blij uit, vrouwen en mannen vormden paren en er was geen sprake van uniformiteit en hiërarchische rangen zoals in de bollenwereld. De gezellige chaos van een democratische wereld demonstreerde zich hier op zijn vrolijkst.
Terwijl hij uiterst geboeid stond te kijken, weerklonk ineens een stem: ‘Artikel 23 van uw handboek, Aardbewoner. Denk aan artikel 23 van uw handboek’. Snel greep hij naar zijn ‘Handboek voor de onderwerping van de bewoners op vreemde hemellichamen’. Het betreffende artikel was eruit gescheurd, maar hij kende het uit zijn hoofd, doch ten overvloede werd het door de zijn domein binnengesmokkelde radio met holle stem herhaald: ‘Indien gij bij landing op een vreemd hemellichaam onbekende levensvormen ontmoet, zult gij geen verwondering tonen. Bedenk dat uw eigen levens- | |
| |
vorm voor de anderen even vreemd is. Het verdient aanbeveling hen door eenvoudige gebaren gerust te stellen, in hun gedachtenwereld door te dringen en hen zo mogelijk zelf conclusies te laten trekken, zodat zij overtuigd raken van hun superioriteit in kennis en inzicht. Dit mag ook weer niet te ver gaan, teneinde hen als gelijke tegemoet te kunnen treden. Leg de nadruk op de mogelijkheid, dat zij U kunnen helpen, speculeer op hun ijdelheid en win het vertrouwen. Eerst daarna...’ Maar Blitar draaide nijdig de knop van het toestel om en terwijl hij de nu snel kleiner wordende figuurtjes op het televisiescherm bleef gadeslaan, nam hij een vel papier en schreef: ‘Planeet 14, coördinatie L 21, D 710, O 586, onbewoonbaar wegens...’
Hij keek peinzend voor zich uit: ‘Hypnotische hallucinaties’, kon hij niet zeggen zonder zelf een figuur te slaan. ‘Verregaande intelligentie van de bewoners’ evenmin. ‘Die schurken’, mompelde hij niet zonder vertedering, ‘ze hadden me toch op zijn minst een goed voorwendsel aan de hand kunnen doen’.
|
|