Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 677] [p. 677] Willem Van Toorn Twee wintergedichten 1 Alle bomen zijn dood in de dorpslaan. Er staat winter klaar om zijn werk te beginnen. Nog heeft hij niet ontbloot de witte zeis van het einde van weer een jaar: hagel, sneeuw en ijs. Maar zijn hand op de schede ligt al gereed. Nu rijden de boerenwagens naar een groot hooibed voor een slaap van maanden, vol dromen met de gil van hazen na het hagelheet lood. Er hangt een zeis in het licht geslepen, een jager loerend op ons hart. Slaap, doe het dorp alstublieft dicht. 2 Ik heb nu alles gedaan voor als de sneeuw zal komen, ik heb de deuren gesloten en de blinden voor ieder raam. [pagina 678] [p. 678] En met de sneeuw de storm: ik heb het dak nagekeken uit vrees dat het zou kunnen breken onder des winters enorm waaien. Nu staat tijd stil in de dichte kamers en gangen. Door kieren komt enkel het lange langzame licht nog. Dat wil spionneren of er soms een opening is gebleven groot genoeg voor de witte legers om in te dringen tot ons. Zo, kom maar snel. Ik leid je trappen op met mijn lantaren naar een klein vertrek waar wij samen kunnen doen of wij veilig zijn als de sneeuw en het waaien komen. Stil. Laten wij nu gaan slapen, ons houdende voor elkaar of wij het nog echt geloven, alsof licht en koude, vazallen van de winter, niet alle hoeken zouden komen doorzoeken, en de vluchtlingen vinden, alle. Vorige Volgende