| |
| |
| |
Jacques Den Haan
Boek en gouden kalf
Fragmenten uit een ongepubliceerde studie
‘There is likely to be a great cheapening of books by and by, and an immense increase of reading in consequense - which if it were all one (as it is to a dreadful degree al two whether we read sense and truth or falsity and nonsense, would be an indisputable benefit for mankind! Anyhow, we must try it, and then see what is next’.
thomas carlyle in een brief uit 1852
| |
I
Invloed
Het begrip ‘invloed’ is, voor zover mij bekend, tot heden nog maar nauwelijks onderzocht. Wat de invloed van lectuur op minder ontwikkelden betreft, misschien bestaat daarover, maar dan waarschijnlijk in weinig samenhangende vorm, en alleen voor bepaalde aspecten, verspreide literatuur, te vinden in sociologische, pedagogische, juridische en psychiatrische studiewerken. In literair opzicht is ‘invloed’ gewoonlijk een begrip, dat als werkmethode gebruikt wordt in de literatuurgeschiedenissen in één deel. A stond onder invloed van B en C, die op hun beurt, enz. waarbij in een enkele alinea tenminste zes figuren en drie stromingen tegelijk behandeld zijn. Dat alles wordt vrij klakkeloos aanvaard, maar in werkelijkheid is het in de eerste plaats al moeilijk, levende figuren ertoe te bewegen invloed te erkennen. Ze doen dat in de regel met grote terughoudendheid en in Nederland, als het gebeurt, in zekere mate beschaamd. Maar ook bij hen, die een gewetensvol proces-verbaal van hun denken en werken bijhouden, moet men tot de zonderlingste conclusies komen inzake invloed en de daaraan gewoonlijk verbonden voorkeuren. Er is in Nederland een dichter, die tot de grootsten der thans levenden gerekend wordt en die
| |
| |
Alice Nahon aanvaardt en Leopold afwijst. En ik denk verder ook aan de verwarring, gesticht in de gelederen der Rilke-aanbidders door de verering, die de meester beleed voor een figuur als J.P. Jacobsen. Gide's Journal vertoont hier en daar de merkwaardigste voorkeuren.
Dit dan van de erkende meesters in dit veld, van hen, die zich bewust moeten zijn van de invloed, die zij ondergaan of uitoefenen. De gegevens nu van die strijders in de voorste linies zijn uiterst onbevredigend, bijzonder onvolledig en bij de groten uit het verleden is de ‘invloedmeting’ gewoonlijk de vlijt van buitenstaanders, van studeerkamer-microscopie en stijlontledingen, die meestal niet meer betekenen dan vergelijkende onderzoekingen op het gebied der interpunctie. Ik wil dit alles niet kleineren. In de onmetelijke bibliotheken, die er over de literatuur volgeschreven zijn, is voldoende stof te vinden om over het begrip ‘invloed’ in de literatuur, dat is de invloed van Montaigne op Gide of van Dostojewsky op Koestler, een nieuwe bibliotheek vol te schrijven. Beleden of achterhaalde invloed zijn maar minimale deeltjes invloed, die weer ten nauwste samenhangen met de definitie van het begrip literatuur.
| |
Literatuur
Ieder, die zich in deze zaken wenst te verdiepen, zal ergens een standpunt moeten bepalen en zal bij die poging ervaren, dat de keuze aan standpunten enorm is en dat hij bij die keuze beïnvloed zal worden door zijn eigen tijd. ‘Different schools have at different times demanded different things of literature: unity, symmetry, universality, originality, vision, inspiration, strangeness, suggestiveness, improving morality, socialist realism etc.’ zegt Edmund Wilson in ‘The Historical Interpretation of Literature’, een essay uit The Triple Thinkers.
Het voortreffelijke en snobistische en boeiende werk van Miss Q.D. Leavis, Fiction and the Reading Public is een der nuttigste handleidingen op dit terrein. Het verscheen in Londen omstreeks 1930 en men zou in de verleiding kunnen komen te menen dat het wat verouderd is. Inderdaad is het feitenmateriaal natuurlijk verouderd, maar de conclusies zijn
| |
| |
in hoofdzaak juist gebleken. Zij gaat bij haar beschouwingen uit van drie niveaus: de ‘high-, de middle- en de lowbrow literature’. Waar wij bij het elastische literaire materiaal halsstarrig blijven vragen om strakke, academische definities, neemt zij haar toevlucht tot het kiezen van voorbeelden. Een passage uit een roman als Tarzan van Edgar Rice Burroughs wordt geconfronteerd met een uit een werk van Philip Gibbs, en met een van T.F. Powys. Of Warwick Deeping, H.M. Tomlinson en E.M. Forster. Met deze empirische werkwijze kan de een zich misschien eerder verenigen dan de ander; het is een methode, waarmee gewerkt kan worden, al zijn de meest heilloze begripsverwarringen in de grensgebieden ook hier niet te vermijden. Ook blijkt haar afkomst uit een wetenschappelijk milieu duidelijk uit haar voorkeur voor de functie der intelligentie bij het kunstwerk, een voorkeur, die ten onzent Ter Braak bijvoorbeeld gereder aanvaard zou hebben dan laat ik zeggen, Aart van der Leeuw. Voor een definitie van ‘literatuur’ kunnen we evenwel ook bij haar niet terecht.
Het komt mij voor, dat de bepaling van Henry James: ‘The deepest quality of a work of art will always be the quality of the mind of the producer’ de eigenlijke moeilijkheid op dezelfde manier verschuift als de criticus Edmund Wilson doet, wanneer hij zich in deze problemen verwikkeld heeft. In tegenstelling tot Miss Lea vis erkent hij als ‘practical criticism’, dat de herkenning van goede en slechte kunst een zaak is van een emotionele reactie, zij het dan op een hoger plan dan men gewoonlijk aanneemt; via een lange uitweiding over esthetische principes, Sophocles, Euclides en over ‘first class minds’ geraakt hij dan, bijna aarzelend tot een: ‘something orderly, symmetrical and pleasing’. Bijna dus een klassiek ideaal en voorts een bepaling, die ons nog met de kern van de zaak laat zitten. Vreugde is voor hem de positieve emotie, die hem bewijst, dat hij eerste klas literatuur ontmoet heeft, maar hij is zich toch bewust van de schemerige grensgebieden, waartoe ik telkens moet terugkeren, wanneer hij zegt: ‘You sometimes discover books - the novels of John Steinbeck, for example - that seem to mark precisely the borderline between work that is definitely superior and work
| |
| |
that is definitely bad. When I was speaking a little while back of the genuine connoisseurs who establish the standards of taste, I meant, of course, the people who can distinguish Grade A and who prefer it to the other grades’ [Triple Thinkers].
Dr. G.F. Huygens lost het hele geval nogal makkelijk op door te schrijven in zijn studie: De Nederlandse auteur en zijn publiek [1945]: ‘Daarom kunnen we een officiële naast een officieuse litteratuur onderscheiden. De officiële staat beschreven in de hand- en leerboeken etc. Tot de officiële litteratuur van thans wordt men toegelaten door de leidende tijdschriften’. Zolang die er tenminste nog zijn, zou men hier aan toe kunnen voegen. Volgens Prof. Dr. Th. C. van Stockum [Winkler Prins Encyclopedie, zesde druk] hebben we onder ‘Letterkunde’ te verstaan... ‘die geschreven of gedrukte voortbrengselen van de menselijke geest, die de intentie hebben de lezer [hoorder] esthetisch te ontroeren en die dat doel ook bereiken [letterkundige of woordkunstwerken]. De afgrenzing tegenover het onder-literaire en het on-literaire [wetenschap, didactiek] is natuurlijk weinig scherp’. Het is een definitie, waarin de invloed van de Beweging van Tachtig duidelijk is te onderkennen en die Kloos eerder zou onderschrijven dan Huygens en Rhynvis Feith gereder dan Staring. Voorts een omschrijving, die beter past bij Dickens dan bij Defoe. De definitie uit de Encyclopaedia Britannica is veel ruimer en van een aantrekkelijke, maar helaas onbruikbare vaagheid: ‘Literature, a general term which, in default of precise definition, may stand for the best expression of the best thought, reduced to writing’.
Hoewel het een ieder vrijstaat een zekere boosaardigheid te ontdekken in mijn opsomming van de moeiten, die ‘first class minds’ als Leavis, Wilson etc. zich hebben gegeven om de principes te onthullen ‘to distinguish grade A of literature’, was mijn gezoek toch ernstig bedoeld en noodzakelijk maar desalniettemin vruchteloos. Is een opsomming van werken uit een periode, die verder achter ons ligt, gerangschikt naar bijvoorbeeld het criterium oplaag of verkoop, dan zien we de moeilijkheden over de bepaling van de ‘emotionele reactie’, ‘officieel of officieus’ zich verveel- | |
| |
voudigen. Voor de beschouwing van het boek in het maatschappelijk bestel moet men zich bijna geheel tot buitenlandse gegevens, literatuur en voorbeelden wenden. Voor zover het boek in ons land bestudeerd is, is het literairkritisch bestudeerd of, en dikwijls met voortreffelijke resultaten, boek-technisch; uiterst zelden als sociologisch of commercieel verschijnsel. In het buitenland is op dit gebied meer gedaan, maar blijkbaar niet voldoende, zoals blijkt uit de verzuchting van J. Isaacs in zijn An Assessment of Twentieth-Century Literature [1951]: ‘What we need very badly is a consumer's history of literature, of the tastes and sales-resistances, of the crazes and fashions, of the state of the market, and of the publicity campaigns, the actual sales figures and the profits, and the mergers and manoeuvres, of the fight between the multiple stores and the little men, between book societies and literature, of the cheap editions and floating opinion, and even of the crashes and bankruptcies and remainders’.
Het is wel duidelijk, dat volledige gegevens over het boek als handelsobject een der belangrijkste voorwaarden vormen voor een uitgebreide studie van boeken en hun invloed in sociologische zin. Zolang evenwel het merendeel onzer uitgevers blijft werken met mysterieuze ‘drukken’, zonder op enigerlei wijze aan te geven, hoe groot die drukken zijn, blijft het een uiterst moeizame taak voor de onderzoeker, uit te vinden, wat met een geringe moeite in de Brinkman's Catalogus van boeken enz. aangegeven kon worden. Dit zou van bijzonder belang zijn voor een historisch onderzoek en geen schade behoeven te doen uit het oogmerk van concurrentie wanneer de cijfers bijvoorbeeld bekend werden gemaakt in de vijfjaarlijkse catalogus en niet in de jaarcatalogi. Deze cijfers, hoe belangrijk op zichzelf ook, zijn voor studies over invloed evenwel lang niet voldoende. Duidelijke en zorgvuldig gegradueerde gegevens over de uitleningen der leesbibliotheken en die der openbare leeszalen zijn dan even noodzakelijk. Hoe belangrijk die zijn, blijkt uit de berekeningen van de uitgever Gollancz, zoals men die geciteerd kan vinden in New Developments: The Book Front van A. Calder-Marshall [1947], die bij een verkoop van vijfduizend
| |
| |
exemplaren het aantal lezers op driehonderdduizend schat.
Hoe dit nu verder zij, ik heb mij in hoofdzaak moeten bepalen tot het beschikbare buitenlandse materiaal, een materiaal, dat voor algemene gevolgtrekkingen trouwens interessant genoeg is. Praktische Amerikanen hebben reeds bijna zestig jaar lang feiten verzameld over de verkoop van het boek. Zij hebben zich niet vergenoegd met ‘zoveelste druk’ en best-seller terminologie zonder meer, maar nuchter gevraagd: ‘How many copies?’ De antwoorden zijn voorhanden. De omstreden wijze waarop ze beschikbaar kwamen en het sociologisch belang van dat materiaal even daargelaten, is het nu mogelijk op enigszins bevredigende manier literaire criteria af te meten aan de mate der verbreiding en dus aan de populariteit.
Wat literatuur is en wat niet, wordt in grote lijnen bepaald door een elite, waarvan men kan beweren, dat zij zichzelve gewoonlijk benoemt, zichzelf voortzet en over het geheel autoritair optreedt. Het is een elite, wier oordeel, buiten vakkringen om, zelden wordt aangevallen en wier vonnis gewoonlijk als finaal wordt geaccepteerd. Appèl er tegen duikt wel eens op in een artikel, dat dan gewoonlijk als titel draagt: ‘Een vergeten figuur’ of ‘Een vergeten hoofdstuk’, maar over het geheel geldt toch, dat er in ieder land autoriteiten zijn [die dat worden volgens ongeschreven wetten], die beoordelen [volgens zeer uiteenlopende maatstaven] wie meedoet en wie niet. Edmund Wilson schrijft simpel weg: ‘The implied position of the people who know about literature [as is also the case in every other art] is simply that they know what they know, and that they are determined to impose their opinions by main force of eloquence or assertion on the people who do not know’. Hoger beroep is niet mogelijk, behalve dan door de tijd. Laten we gemakshalve aannemen, dat deze rechters steeds de ‘first class minds’ zijn, die vanzelf naar voren komen en de regeling in handen nemen en dat ze hopelijk nooit seniel worden. Wat zij als ‘literatuur’ afscheppen, wordt veelvuldig geanalyseerd, van commentaar voorzien en opgeborgen in de musea der literaire handboeken, waar teksten en commentaren als materiaal zullen dienen voor de geleerde dissertaties
| |
| |
van komende geslachten. Deze literatuur mag dan, wat de kwaliteit betreft, het beste zijn van de totale boekenproduktie, het aantal op die wijze uitverkoren werken is natuurlijk gering.
Op het gehele terrein van het boek en ook bij deze selectie, wordt men getroffen door een ‘happy-go-lucky-method’. Ook in Amerika, waar het gehele verschijnsel ‘boek’ aan een veel nauwgezetter studie wordt onderworpen dan bij ons, blijkt, dat het boek zich halsstarrig individualistisch blijft gedragen. Uit een jaarproduktie van enkele duizenden fictiontitels kiest de dagbladpers daar het materiaal, dat om redenen van sensatie of actualiteit voor een bespreking in aanmerking komt. De maatstaven der letterkundige weekbladen zijn zonder twijfel meer literair, al speelt de sensatie ook daar een rol en is ook hun keuze betrekkelijk toevallig. De maandbladen en ‘highbrow quarterlies’ komen achteraan en werken als fijnere zeven. De literatuur-historicus zal zich bij de noodzakelijke schifting van zijn materiaal voor de handboeken uiteraard met die ‘quarterlies’ en de meest serieuze der weekbladen bezighouden en het kan niet anders, of er moet hem hierbij vrij veel ontgaan, dat incidenteel of ‘einmalig’ was. Te meer omdat hij zich niet zal laten beïnvloeden door de vox populi of door oplagen - een populair boek is nu eenmaal nooit literatuur, nietwaar? - of door andere overwegingen dan literaire en toch ook persoonlijke. De meest gevolgde methode is de voorzichtige. Met dien verstande, dat de modernsten in het algemene handboek òf niet vermeld, òf met een enkele regel behandeld worden en er aan de ouderen des te meer plaats wordt ingeruimd.
Over die populariteit en literatuur heb ik enkele gegevens verzameld met behulp van een merkwaardig boekje: A Century of Best Sellers, een uitgave uit 1934 van de National Book Council in Londen. De ‘Century’ is de periode van 1830 tot 1930, de maatstaf noemt de samensteller vreemd genoeg ‘a psychological one’, wat er kortweg op neer komt, dat hij een minimum oplage van honderdduizend exemplaren als criterium gebruikt om een titel op te nemen. Het boekje vermeldt 94 van die titels. Ik heb er enkele buiten beschouwing moeten laten omdat ze niet-Engelse boeken betroffen:
| |
| |
Beecher Stowe, Anita Loos, Remarque, Zane Grey en enkele anderen. Ik hield na die schifting 81 titels over, alle dus ‘genuine best sellers’, het roompje van de populariteit van een eeuw, 53 uit de negentiende eeuw en 28 uit de twintigste.
Bij gebrek aan een ‘first class mind’ van mezelf heb ik de beoordeling van wat literatuur is en wat niet onder deze titels, overgelaten aan het bekwame oordeel van George Sampson, die de zeer bruikbare Concise Cambridge History of English Literature [Cambridge, repr. 1945] geschreven heeft. Van die genoemde 53 best sellers van vóór 1900, met oplagen boven de honderdduizend dus, vermeldt Sampson nu 39 auteursnamen wél en 14 niet. Van de 28 ná 1900 evenwel noemt hij er slechts 5 wél en liefst 23 dus niet! Dat is de vermelde, voorzichtige methode. Dat de mazen van zijn net toch vrij fijn waren, bewijst mij het feit, dat hij, van vóór 1900 onder anderen Conan Doyle vermeldt, Rider Haggard, Mrs. Humphry Ward, Jerome K. Jerome, George du Maurier, Marie Corelli, W.W. Jacobs en Hall Caine, stellig toch geen schrijvers van ‘grote literatuur’. Maar waarom wél Corelli uit een vorige eeuw en niet Florence Barclay, wier Rosary in 1909 verscheen en waarvan in het eerste jaar meer dan 150.000 exemplaren verkocht werden? Waarom, bij zoveel twijfelachtigs uit de Victorian Age niet uit onze eeuw een Robert Hichens, Jeffery Farnol, Ian Hay, Gilbert Frankau, A.S.M. Hutchinson, Michael Arlen, Margeret Kennedy, Warwick Deeping, wier namen althans ‘publishing history’ zijn? Dit zijn geen verwijten aan het adres van de Concise History, maar vaststelling van het feit dat het ‘de officiële literatuur staat in de handboeken’ van Dr. Huygens al evenmin een maatstaf kan zijn als de ‘first class mind’ definities en dat de kansen van de veel gesmade best seller - een populair boek is nu eenmaal nooit literatuur, nietwaar? - om toch in de handboeken te komen, niet eens zo slecht staan en blijkbaar beter worden naarmate de jaren verstrijken.
De genoemde Century of Best Sellers moet beschouwd worden als een eerste, Engelse poging om tot het verzamelen van gegevens te komen over de populariteit van romans. Het uitgangspunt van de samensteller is twijfelachtig, de
| |
| |
gegevens zijn te summier en de latere, Amerikaanse lijsten zijn veel degelijker van opbouw en samenstelling. Maar toch blijkt uit een lijst als deze reeds overduidelijk, dat het middelmatige [vanuit een streng literair standpunt bezien] een zeer grote aantrekkingskracht heeft. Dit blijkt zo overduidelijk, dat men de verleiding nauwelijks kan weerstaan de ‘sweeping statement’ op te stellen, dat literaire figuren als Thomas Hardy, Samuel Butler, George Meredith, Charles M. Doughty, Joseph Conrad, wat verkoopcijfers betreft, de minderen zijn van populaire figuren als Ouida, Marie Corelli, Elinor Glynn of Ethel M. Dell. Bij nadere beschouwing is een dergelijke ‘statement’ evenwel nauwelijks houdbaar en wordt het duidelijk van welk belang de limiet van de tijd is. Wat waar is, gemeten over een periode van tien jaar, is over een periode van honderd jaar niet meer waar!
| |
Mode en boek in Amerika
In een samenleving van pioniers is het de taak van de man zich bezig te houden met de ontginning, met geld verdienen, het maken van wetten en het besturen, kortom met de praktische dingen van de dag. De vrouwen, gering in aantal als ze eerst in de Amerikaanse samenleving waren, bleef het terrein van de huiselijke sfeer en de verbetering van de omgangsvormen en, bij uitbreiding, dat van de kunst. Hieruit moet het verschijnsel wel verklaard worden, dat in het begin van de negentiende eeuw, toen het aantal boekenlezers in Amerika reeds op een miljoen geschat werd, vier vijfde van de lezers vrouwen bleken te zijn. Het werk van Virginia Woolf, A Room of One's Own, waarin deze bijzondere vrouw het feit vermeldt dat haar - ondanks haar wetenschappelijke opleiding - alleen toegang tot de bibliotheek van een van Engelands beroemdste ‘colleges’ verleend kon worden ‘if accompanied by a fellow of the College’, welke hartekreet nog in 1929 in Engeland verscheen, had nooit in Amerika geschreven kunnen worden. In de zich ontwikkelende maatschappij had de Amerikaanse vrouw, die zich een opmerkelijk gezag verworven had inzake omgangsvormen en moraal, toch ook de behoefte aan leiding daarbij: antwoorden op de vraag hoe men zich te gedragen had in een
| |
| |
‘society’ in wording. Het beeld van de ideale vrouw had men meegekregen uit de periode van de sentimentele roman en dat legde de vrouw de verplichting op, zich ook frêle te gedragen. Het bleek nuttig daarbij enige voorlichting te hebben, hoe men zich het best broos kon voordoen, of althans zo broos als gebruikelijk geacht werd. We kunnen nergens zo duidelijk zien wat de mode vermag, wat een stroming is, als uit het feit, dat in de betekenisvolle jaren tussen 1830 en 1850, toen in Amerika de grondslagen van de grote vermogens zijn gelegd, meer dan honderd boeken over etiquette verschenen, afgezien van de herdrukken. De vraag naar dit soort voorlichting heeft zich tot de jaren na de wereldoorlogen voortgezet en blijkt uit de populariteit van het manierenboek van bijvoorbeeld Emily Post, Etiquette, dat in 1924 de best seller lijst bereikte en waarvan de verkoop in 1945 op zevenhonderdduizend exemplaren geraamd werd.
Een gelukkige bijkomstigheid uit zakelijk oogpunt was, dat het tot de verfijnde manieren gerekend werd, wanneer men op de tafel in de salon een boek had liggen. Het behoefde niet noodzakelijk gelezen te worden, maar het gold nu eenmaal als het onmiskenbare teken van cultuur en dus lag het er, werd ‘het boek’ gekocht en ten geschenke gegeven. De verfijning kwam ook al gauw tot uiting in de uitvoering en dus werden de ‘gift books’ vervaardigd, in de waanzinnigste aankledingen, gevuld met versjes en verhalen en verlucht met gravures en gekleurde platen. Een ‘almanakmode’, die ook tot ons land is doorgedrongen. Deze ‘gift books’ zijn de eerste ‘outlets’ geweest voor de verhalen van Edgar Poe. Ze zijn ontstaan in de enige ideale periode, bezien van uitgeversstandpunt. De enige periode, waarin het bezitten en achteloos neerleggen van een boek ‘mode’ was, een paradijselijke staat, waarvan heden ten dage nog alle uitgevers dromen en waarnaar zij streven in hun advertenties, die gericht zijn op de zo menselijke behoefte ‘mee te kunnen doen’ [zie V. Packard, The Status Seekers, de best seller van 1959]. Amerikaanse modellen van deze vormen van reclame zijn er te over. Een Nederlands voorbeeld vond ik in een geïllustreerd prospectus van een boekenclub. Eerste plaatje:
| |
| |
treurige heer met sombere vrouw op straat, kennelijk terug van een visite: ‘Henk, waarom kunnen wij niet zo goed praten als de Hoogeveens? Zij waren de hele avond het middelpunt van de belangstelling en wij hebben bijna geen woord gezegd’.
‘Dat heb ik Jan Hoogeveen ook gevraagd en hij vertelde mij zijn geheim. We behoeven slechts een bibliotheek van goede boeken op te bouwen’, spreekt de treurige heer.
Gade: ‘Maar die zijn tegenwoordig toch veel te duur?’
‘Niet’, spreekt de heer, ‘als wij lid worden van de XXX Boekenclub. Dat kost ons maar YYY cent per maand en daarvoor krijgen we elk jaar ZZZ ontspannende, opbouwende gebonden boeken’.
Het plaatje van het gelukkige slot toont ons een blij: gezinnetje, opgesteld voor enkele planken waarop hier en daar enige pocketboek-achtige werken. Eendrachtig koor: ‘Die XXX Boekenclub heeft wonderen voor ons gedaan: onze bibliotheek is gegroeid, onze conversatie is verbeterd en denk eens aan het geld, dat wij uitspaarden!’
Ik denk liever aan die zo sterk verbeterde conversatie bij de Hoogeveentjes, maar dat daargelaten ben ik ervan overtuigd, dat de uitgever van dit prospectus er stellig goede zaken mee doet.
De opkomst van de middenstand in Amerika had als direct gevolg een enorme vergroting van de lezerskring en daarmee gepaard gaande een toename van het aantal romans. Van 1820 tot 1830 verschenen in Amerika een honderd oorspronkelijke. Van 1840 tot 1850 bijna duizend! De beheersing van de morele toon en haar overwicht op het gebied der verfijnde vormen hadden verder tot gevolg, dat er een ontzagwekkend aantal boeken voor vrouwen door vrouwen geschreven werden. Vanaf het midden der negentiende eeuw had de schrijfster zich voorgoed een plaats veroverd, een plaats vooraan in de creatie van de roman voor een burgerlijk publiek. Ook een tendens, die nog heden ten dage in Amerika geldt.
De religieuze inslag in de best seller van vroeger tot heden is evenzeer een gevolg van de overheersende vrouwelijke invloed in de Amerikaanse middle-brow literatuur. In de
| |
| |
negentiende eeuw bleek het leven zo gek nog niet. De harde tijd van de pionier was voorbij, de welvaart nam met sprongen toe, alleen het overlijden blééf een onaangename geschiedenis. Als balsem in Gilead verscheen toen, opbeurenderwijs, in 1868 The Gates Ajar, een Amerikaans kijkje in de hemel, waar alles prima in orde bleek te zijn. De schrijfster, ene mejuffrouw Phelps merkte devoot op, dat haar boek geïnspireerd was: ‘The Angel said unto me write and I wrote’. Dit hemelse dictaat bereikte al spoedig de best seller lijst. Vanaf de sulfer en verdoemenis spuitende best seller der starre puriteinen The Day of Doom van M. Wigglesworth uit 1662 tot aan de vrijzinnigheid van bijvoorbeeld Douglas' The Robe van bijna driehonderd jaar later, is ‘religious appeal’ altijd een zwaar wegende factor geweest voor populariteit in Amerika. Merkwaardig genoeg, belangrijker dan in ons calvinistische land. Wij vertonen daartegenover weer een uitzonderlijke voorliefde voor het letterkundig opmeten van het kinderzieltje: het Johannesje, Sprotje, Jaapje, Merijntje, Ciske, Bartje - het wordt trouwens tijd dat er weer eens een nieuwe geboren wordt. Het is een voorliefde, waarvan ik in andere landen geen parallel zou weten.
Slot volgt
|
|