Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 628] [p. 628] Wim Gijsen [Gedichten] Uit de eerste, de bloedeigen hand Zo word ik langzaam 26 jaar een oud vlaggeschip van jeugd, een overluid levende mens. Met een taal die geen voegwoord kent sla ik zinnen over de ruimte een te korte brug naar de ander. Dit is waardoor het leven wordt bepaald, langdurig spreken zonder antwoord. Maar ik blijf oog in oog met mijzelf, een groeiende wolf in de winter. Om deze reden geloof ik niet in een betere plaats voor de sterken ieder schept zijn eigen roofdier hij verslindt tenslotte zichzelf. Groter gevaar dan dit is nergens te duchten er zal nimmer blauw gras groeien, plunderziek en moorddadig maar de schroeiende groei van een handpalm is bitterder dan alles, want hieruit lees ik de waarheid; ik ben onoverkomelijk mijzelf. Ik leef een steenworp van U verwijderd. [pagina 629] [p. 629] Een spaarzaam woord uit vroeger Wij waren toen nog jong onze ouders zeiden wees voorzichtig maar wij hadden roekeloze gebaren ontdekt en wisten wel beter. Denk maar goed na het regende soms in snelle neerwaartse geluiden, haar ging plotseling naar augustus ruiken en je kreeg een nieuw gezicht van water. Moeder zei dat het niet goed was maar naderhand scheen de zon weer en droegen wij een hernieuwde schaduw, een vogel die in de avond groeide. Ik zei, houd van mij en kijk de maan paste precies aan je vinger. [pagina 630] [p. 630] Mijn vader nam mij mee. Mijn vader nam mij mee, hij zei je zult het niet herkennen er staan nu flats en overal zijn kinderen. Hij wees me met zijn hand en ja het was het weiland waar ik vroeger speelde dezelfde benige lucht met vogels maar tussen het gras waren nu huizen gegroeid de bodem was onleesbaar. Vader, zei ik, zou ik nog vindbaar zijn onder deze huizen? Maar hij antwoordde niet, over zijn wijzende hand moest ik terug naar vandaag. Vorige Volgende