Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 542] [p. 542] A. Roland Holst Voor viool Zij zong alsof zij sprak terwijl zij werd gestreeld en keek hem aan of hij haar streelde. Waarvandaan - een leven lang wel onderzeil - was, uit het schuim, zij hier geland? Zacht zong zij van haar overkant en hoe voorbij dood's helder tij daar altijd nog geleefd wordt. Hij luisterde maar, en hem beving herinnering, herinnering aan alles wat verloren werd omdat hij hier geboren werd en leven bleef en blijven wilde - Zij zong niet langer, en hij rilde bij de gedachte dat de dood hem weldra in zijn stervensnood hier zou vergeten. Maar blijkbaar werd zij, de zalige, gewaar wat in hem omging, want al zong zij nu dan langer niet, hij hoorde haar lachen hem met zoveel woorden beloven dat hij eeuwig jong zou kunnen blijven als hij zich - zoals een leven her toen hij tenger en bleek de dood nabij gelegen had - maar weer naar licht en wind zou wenden en naar water - naar water wel vooral zolang hij hier gevaar liep, en dan later weer meer naar licht, en naar gelang [pagina 543] [p. 543] het beter gaan zou minder naar de wind, die in zijn vaag aanklagen de wereld en haar werken maar niet kan vergeten - en daar lagen - al spelende, van lieverlee al woelende - die lichte handen over zijn haren, en gedwee liet hij de zalige begaan, mild en aanhalig als geen ander aan deze zijde van de zee. ‘En laat voortaan dan alles hier aan mij maar over - ik moet nu gaan.’ Dit prevelde zij, die tot zover gezongen en gelachen had, en liet hem los. Toen hij zijn ogen van langvergeten weelde nat, weer opende, was zij gevlogen. Hij keerde naar zijn dorp en bleef er wonen, maar wat men aan hem had wist geen meer. Die hem overleefden wisten alleen te zeggen, hoe een strandvonder wat jaren later zijn oude kleren, na de vloed, vond liggen in een plas zeewater. Vorige Volgende