Maatstaf. Jaargang 7
(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 481]
| |||||||
Wim J. Simons
| |||||||
[pagina 482]
| |||||||
De eerste reis, die drie weken duurde, werd, meer dan oorspronkelijk bedoeld was, een studiereis met betrekking tot het Russische strafrecht en penitentiair recht, zowel voor volwassenen als voor jeugdige personen. De Haan die de reis met zijn vrouw, de arts Johanna van Maarseveen, maakte had zich van tevoren trachten te voorzien van de nodige introducties. Hij riep zo o.m. de hulp in van Jan Feith en ook van Frederik van Eeden, die internationaal vele contacten had. In een brief aan laatstgenoemde van 28 juni 1912 schrijft hij:Ga naar voetnoot* ‘Wij gaan 19 Juli weg, als mijn pas nog in orde komt. Als ik Zondag 7 Juli eens naar Walden kwam? 's Middags tegen een uur of vier. Het is dan vacantie. Ik zou je willen vragen om een introductie voor Dr. Dillon in St. Petersburg. Misschien kent hij menschen van het gevangeniswezen. Van Jan Feith heb ik een introductie voor den chef van de politie in Warschau’. Dillon, met wie Van Eeden reeds sinds 1898 in contact stond, woonde in St. Petersburg. Hij had in 1909 een bezoek aan Walden gebracht. Op 4 juli van dat jaar noteerde Van Eeden in zijn dagboek: ‘Eergisteren bezoek van Dillon, die mij veel vertelde van de Europeesche politiek, waarin hij zelf een gewichtige rol speelt. De Tsaar haat hem, maar kan hem toch uit Petersburg niet wegsturen. Hij is een bescheiden, beminnelijke man, en ik voelde hoezeer ik hem genegen was, en hoe dat wederkeerig was. Ik zag dat hij wel iets meer dan vroeger voldaan was over zijn gewichtig werk. Maar hij zeide toch het verblijf in Petersburg zeer onaangenaam te vinden’. Van Eeden schijnt overigens niet veel haast met de introductiebrief te hebben gemaakt, want een paar dagen voor zijn vertrek, in een brief van 16 juli, dringt De Haan nog eens aan: ‘Wij vertrekken Maandag. Denk je nog eens aan den brief aan Dillon’. | |||||||
[pagina 483]
| |||||||
De pas, waarover De Haan in zijn vorige brief schreef, was inmiddels klaar gekomen. Hij werd in ieder geval op 28 juni te Amsterdam geregistreerd, een indrukwekkend document, waarin de Minister van Buitenlandse Zaken uit naam van Hare Majesteit de Koningin verzoekt: ‘tous les Amiraux, Généraux, Gouverneurs, Commandants, Magistrals et autres Officiers, tant Civils que Militaires, quels qu'ils puissent être des Princes et Etats, Amis et Alliés de Sa Majesté non seulement de laisser passer Monsieur Jakob Israël de Haan, juriste, né à Smilde et domicilié à Amsterdam avec ses Hardes et Bagages, allant en Russie sans lui donner ni souffrir, qu'il lui soit porté aucun trouble ou empêchement quelconque, mais aussi de lui donner, ou faire donner au besoin, tout aide et secours, ce qu'Il sera prêt à reconnaître’. Wij lezen er verder uit, dat de houder van de pas 30 jaar oud is, blauwe ogen heeft, 1.67 lang is en als speciaal kenmerk een pince-nez draagt. Dat Van Eeden werkelijk aan Dillon heeft geschreven, blijkt uit de volgende brief van De Haan, geschreven op briefpapier van het Hospiz des Evangelischen Vereins te St. Petersburg en gedateerd 24 juli/6 augustus: ‘Beste Van Eeden, ik kan je niet zeggen van hoeveel nut je brief aan Dr Dillon is geweest. Want niemand van de anderen voor wien ik een brief had was in St. Petersburg. Dillon is anders in den zomer ook nooit hier. Maar nu was hij er voor politieke zaken, waarnaar ik niet vroeg. Hij hielp mij prachtig. Wij lunchten samen. Hij woont in een mooi huis in een mooie straat. Een heel goed menu: visch, kip, salade, ijs, koffie. Maar ik had van allerlei te vragen. Hij vroeg naar jou. Ik zei: ‘Wij komen samen in St. Petersburg’. Hij maakte er ernst van. Ze willen je hier in de Hollandsche kolonie ook graag eens horen lezen. Als het eens kon, zou 't prettig zijn. HansGa naar voetnoot* en haar collega Van Kesteren gaan vandaag naar Moskou. Ik blijf nog hier voor die gevangenissen. Dillon was in Finland. Hij kwam eerst heden terug. Zonder hem had ik niets kunnen doen. Ben dus blij, dat ik wachtte. Ik heb al in geen 14 dagen kranten gelezen. Schrijf | |||||||
[pagina 484]
| |||||||
eens een kaart: Poste Restante Riga. Die krijg ik nog wel als je 't gauw doet. Ik houd niet van Rusland. Vanmorgen gaf een moeder een kleinen jongen de borst op het graf van den Czaar Alex. III in Peters en Paulsvesting. Dat was ontroerend en ik dacht: ‘Eeuwig leven beheerscht eeuwigen Dood’. Ik zie alles waarover Kropotkin schrijft. Dat is fnuikend. Later meer. Ik ben moe. Maar tevreden over wat bereikt. Veel liefs aan allen Joop’. Naast een bezoek aan strafinrichtingen voor misdadige jeugd waren het vooral de politieke gevangenen, die de aandacht van de jonge jurist De Haan hadden en het zijn ook vooral zijn contacten met dezen, die hem tot grote activiteit brachten, waarover ik hier het een en ander wil vertellen. Uit de aard der zaak moest De Haan voor zijn bezoeken aan de gevangenissen toestemming hebben van de Russische regering, die op bezoeken als deze waren voorbereid, zoals blijkt uit officiële gegevens, die zij zelf beschikbaar stelde en uit rapporten, die in deze jaren in verschillende landen van Europa over het Russische gevangenissysteem verschenen. Bij zijn aankomst te St. Petersburg ontving De Haan van de heer E. de Khrouleff, chef van de hoofdadministratie der Russische gevangenissen, dan ook een tweetal rapporten: Notice sur le développement de l'organisation des prisons et du système pénitentiaire en Russie de 1905-1910 en A propos des bruits sur les prétendues oppressions des détenus dans les prisons russes. Démenti officiel., waarvan het laatste o.m. een verdediging bevatte tegen de aanvallen die Kropotkin en Karl Kautzky tegen de Russische regering hadden gericht in verband met de mishandelingen van de Russische politieke gevangenen. Ook ontving De Haan een officiële regeringstolk om hem tijdens zijn bezoeken te vergezellen, al bleek in de praktijk dat juist de politieke gevangenen voor een groot deel ook in Frans, Duits of Engels konden spreken. Van de ruim 700 gevangenissen die Rusland in die jaren kende bezocht De Haan er zeven. In totaal werden 125 duizend gevangenen geregistreerd, waarvan het aantal der | |||||||
[pagina 485]
| |||||||
politieken door De Haan op ruim 30.000 wordt geschat, een aantal dat sinds het revolutiejaar 1906 in de Russische gevangenissen terechtkwam. Het is hier niet de plaats om uit te weiden over het speciale systeem dat de Russische regering van die dagen toepaste: administratieve veroordelingen zonder enige rechtsgrond en verbanningen naar Siberië, waarover een vloed van literatuur bestaat, zowel uit de litteraire als de wetenschappelijke sector. In een van zijn opstellen noteert De Haan: ‘Ik ben volstrekt niet in Rusland gekomen als een groot vriend van de politieke gevangenen, maar als een volkomen objectief rechtsgeleerde. Dat ik weg ben gegaan als iets beters dan een volkomen objectief rechtsgeleerde, dank ik aan de Russische gevangenisadministratie’. Inderdaad, na de affaire met P.L. Tak, de hoofdredacteur van het socialistische dagblad Het Volk, waarover ik reeds eerder schreef,Ga naar voetnoot* waren De Haan's affecties heel wat minder links geworden dan te verwachten viel van zijn opgekropte rechtvaardigheidsgevoelens. Hij kon bij zijn aankomst te St. Petersburg dan ook rustig verklaren, in Holland niet tot de socialisten of anarchisten te behoren, al zal hij later in een van zijn opstellen schrijven: ‘Mijne verhouding tot de socialistische partij in Holland was sinds meer dan acht jaren eene van openlijke vijandschap. Ik heb nog nooit op een socialist gestemd. Maar de Russische regeering heeft gezorgd, dat ik voortaan altijd op een socialist zal stemmen. Iedere socialistische stem is een deeltje, hoe klein dan ook van de bevrijding der Russische politieke gevangenen’. Later, in 1914, als De Haan een grootscheepse actie tegen de toestanden in de Russische gevangenissen tracht te organiseren, zal hij echter aan Van Eeden schrijven: ‘helaas, natuurlijk komt de S.D.A.P. erbij of het gegooi in de glazen begint’. Wat De Haan bij zijn bezoeken aan de diverse gevangenissen steeds het meest treft is het gebrek aan recht en het | |||||||
[pagina 486]
| |||||||
bestaan van slechte, mensonterende toestanden. Het heeft geen betekenis hier in den brede in te gaan op de bezwaren, die door deze Nederlandse jurist naar voren zijn gebracht. Het is geschiedenis van een voorbije tijd, en alleen van belang voor hen, die een studie zouden willen maken van de toestanden in het czaristische Rusland. Wat ons vooral interesseert, is de mens Jacob Israël de Haan en de contacten, die hij tijdens zijn bezoeken aan de diverse gevangenissen heeft gemaakt. In zijn opstellen heeft De Haan veel namen verzwegen omdat hij door zijn publikaties zijn vrienden niet in ongelegenheid wilde brengen. Toch komen verschillende namen meer dan eens voor. En de omstandigheden waarin verschillende figuren leven worden vaak breed uitgemeten. Een van de mensen, voor wie De Haan direct grote genegenheid opvatte, was de gymnasiast Georges Dmitrenko,Ga naar voetnoot* die in de centrale gevangenis te Moscou als administratief gevangene werd vastgehouden. ‘Hij scheen mij niet’ - zo schrijft De Haan - ‘een van de meest felle onder de jongere revolutionnairen te zijn. De gevangenisambtenaren brachten mij uit eigen beweging in de cel. George sprak Fransch. Hij klaagde niet. Hij wist niet, waarvoor hij gevangene was. Er was iets in den blik van zijne blauwe oogen, dat erger was dan iedere klacht. Daarom stond ik er sterk op hem den volgenden dag nogmaals te zien, ofschoon hij geene belangrijke mededeelingen zou doen. Dien volgenden dag, eenen Zondag, sprak ik met den knaap nogmaals in het bureau van den commandant, in het bijzijn van den adjunct-inspecteur der gevangenissen in het gouvernement van Moscou, den tolk, en eenen gewapenden bewaarder. Want geen gevangene wordt ooit met eenen gevangenis-ambtenaar alleen gelaten uit vrees voor aanslagen. Alles was heel eenvoudig, maar dit bezoek is eene van de schrikkelijkste ervaringen geweest. De jongen kwam binnen, schuw, niet wetend wat hij des Zondags in het bureau van den commandant moest doen. Dan: het herkennen en de blijdschap. Hij was heel lief in zijn Russische bloese van zwart satijn, met een paars koord om het midden. | |||||||
[pagina 487]
| |||||||
En dan: in zijn verheugde verwarring drukte hij mij de hand en zat lachend in een stoel, als ware hij een kameraad. Maar een gevangene mag niet zitten in het aanwezen van ambtenaren. Een snauw, de jongen was de eenige niet, die in mijn bijzijn dusdanig vernederd werd: de knaap stond recht. Hij bloosde. Toen stond ik ook op, want waar mijn dappere kameraden moeten staan, behoef ik niet te zitten. Ik gaf hem kleine geschenken, die ik voor hem gekocht had. Ieder woord was ijdel. Den jongen vernederd te zien, deed pijn. Wij scheidden: in zijn oogen was de vage dwaling die erger is dan eenige klacht. George, George, wat wordt er van u in de Centrale Gevangenis te Moscou gemaakt? Een dwaas? Een verrader? Want wanneer de Regeering meent, dat in een bepaalde groep eenige opstand wordt voorbereid dan neemt zij administratief gevangen niet de meest verdachte, maar de minst-krachtige van de deelnemers, hopend dat die verraden zal, wanneer hij ontzenuwd is door langdurige eenzaamheid en vrees voor administratieve verbanning. Moge George bestand zijn’. Het is aan deze Georges Dmitrenko dat Jacob Israël de Haan enige gedichten wijdde, die in zijn bundel Liederen herdrukt werden. O, Knaap, in 't stijgen van uw vlucht gevangen
Als vogel en gekooid in nauw verblijf,
Hoe langt naar vrijheid uw machtloos verlangen,
Hoe kwelt angst voor wat u wacht ziel en lijf.
En toen ik kwam [gij waart zoolang alleen]
En toen mijn oogen in uw oogen blonken,
Werden als gloeiend goud aan goud geklonken
Die macht noch man scheidt onze zielen één.
En hoeveel vreugd deed u mijn klein geschenk
Van zoete zomervruchten en geen dank
Heeft ooit meer dan uw lach mijn hart verheugd.
Mijn lied stikt in mijn hart als 'k aan u denk:
Muren des daags en 's nachts voor bed een plank,
Neergeslagen de vlucht van uwe jeugd.
| |||||||
[pagina 488]
| |||||||
Het lot van Georges Dmitrenko houdt De Haan, als hij in Holland terug is, steeds bezig. Hij probeert contact met hem te houden. Ook knoopt hij relatie aan met Victor Dmitrenko, een oudere broer van Georges, die in 1908 administratief naar Siberië verbannen werd, verdacht van geheim lidmaatschap van een revolutionaire beweging. Hij wist echter te ontvluchten en ontkwam naar België waar hij in deze jaren technologie studeerde te Luik. Op 8 december 1912 ontvangt De Haan bericht van Victor, dat ‘de politieke gevangene Georges Dmitrenko verbannen is naar het land der Yakoeten’. Diep onder de indruk van dit bericht schrijft De Haan op 15 december een brief aan Van Eeden: ‘Ach, ik zit zoo in de ellende. Georges Dmitrenko, de jongen, dien ik in de Moscousche gevangenis heb gezien is verbannen naar Siberië, naar Jakoetsk. Schrikkelijk. Ik moet alles doen om hem te helpen. Dat begrijpt ieder en ieder steunt mij. Dillon is in Londen. Ik heb hem geschreven of hij mij ontvangen kan. Ik vraag je: zend per expresse een brief aan Dillon, adres ‘The Daily Telegraph’ aangetekend. Vraag hem mij te ontvangen. Dan doet hij het. De moeder van den jongen, die juist 18 jaar is, liet mij schrijven door een zoon, gevlucht naar Luik. Dillon kan helpen en hij is in Londen. Prof. Van Hamel heeft mij eenen brief gegeven voor den Russischen minister van Justitie. Ik ga zoo mogelijk zelf naar Petersburg. In haast, veel liefs aan allen. Joop’. Dat Van Eeden opnieuw bemiddelde en De Haan inderdaad naar Londen reisde om Dillon te bezoeken, blijkt uit de brief van 25 december, die De Haan vanuit Parijs schrijft, waar hij in Hotel Lutetia aan de Boulevard Raspail verblijft. ‘Beste Van Eeden, zooals CarryGa naar voetnoot* je al verteld zal hebben heeft mijn bezoek bij Dillon weinig of niets gegeven. Toch is het nu het goede moment. De Russische Regeering aarzelt. De verkiezingen voor de Doema zijn niet geworden wat zij daarvan hadden gehoopt. Oorlog voeren met Oostenrijk durven en kunnen ze niet, omdat ze de spoorwegwerkers | |||||||
[pagina 489]
| |||||||
absoluut niet kunnen vertrouwen en de andere arbeiders evenmin. Er dreigt zelfs een ministrieële crisis. Ik heb nog geen couranten gekregen maar heb hierover goede informaties. De Russen hier zeggen: het is nu het goede psychologische moment, wij moeten nu ingrijpen. Ik doe mijn uiterste best, maar mijn kracht en vooral mijn invloed is niet onbeperkt. Wat ik je nu namens de Russen hier vraag is dit: in de Frankfurter Zeitung of in een ander groot Duitsch blad naar aanleiding van mijn artikelen een feuilleton te schrijven over den onhoudbaren toestand in de Russische gevangenissen. De Russen raden aan vooral kalm en objectief te schrijven. Niet een beroep te doen op politieke gevoelens, maar op gevoelens van menschelijkheid. Laat vooral niet merken, dat ik er zelf achter zit. Ik heb nog niet geheel met de Russische Regeering gebroken. Morgen moet ik naar een neef en nicht van den Tsaar gaan. Ik heb introducties voor hen en een gekleede jas. Zij ontvangen mij. Maar of het veel geven zal? De Russen vertrouwen op je steun en op je invloed. Heb je geen relaties bij de groote bladen in Parijs? Dillon wil niets publiceeren in de Daily Telegraph. Zaterdagavond laat ben ik weer thuis. Van de stad zie ik absoluut niets. Hoe gaat Paul.Ga naar voetnoot* Ik heb nu al twee rijtuigen schuld bij je. Wij vertrouwen op je. Ik schrijf ook aan ZangwillGa naar voetnoot**. Veel liefs in haast van Joop’. De Haan's plannen om een tweede reis naar Rusland te maken, vooral ten behoeve van Dmitrenko, krijgen steeds meer concrete vorm, maar het vlot toch niet erg. De Russische regering, die volledig op de hoogte was van de opstellen in De Beweging, aarzelde ongetwijfeld om hem opnieuw te ontvangen, al had zij steeds verklaard voor buitenlandse juristen en journalisten niets te willen verbergen. Een brief aan Van Eeden, van 15 januari 1913, geeft de volgende informatie over de stand van zaken. ‘Beste Van Eeden, ik heb Carel Scharten over eene vertaling | |||||||
[pagina 490]
| |||||||
van mijn stuk in het Italiaansch geschreven in het belang van den Heer Mariatti.Ga naar voetnoot* Ziehier zijn anwoord.Ga naar voetnoot** Misschien was het goed als de Heer Mariatti Scharten eens schreef. Hij mag gerust mijnen naam noemen. Wie geld wil verdienen moet zijn best doen. De Russische zaken gaan om te huilen slecht. Ik heb nog van niemand uit St. Petersburg antwoord gehad, en er is nog meer slechts gebeurd. Ik voel mij ellendig. Ik kan niet beschrijven hoe. Maar wat doet dat er ook toe? Heb je al iets van de Frankfurter Zeitung gehoord. Nu iets zeer belangrijks: kun je mij een onderhoud bezorgen met den Heer Mendelssohn, den Duitschen bankier? Ik stel daar zulk een hoogen prijs op, dat ik daarvoor alleen naar Berlijn zou willen zelfs al ging ik niet naar St. Petersburg. Nog is alles niet verloren. Minder dan ooit moed verliezen. Als je graag het adres van mevrouw Von Polowtref wilt weten schrijf mij dan maar. Dan kan ik het wellicht te weten komen. Hoe gaat Paul? En Dillon? Natuurlijk sterf ik niet van ellende, maar ik kan niet werken en ik heb al weken lang hoofdpijn. Ik zal proberen Hugo'sGa naar voetnoot*** verjaardag niet te vergeten. Veel liefs aan allen, Joop’. Op 17 januari schrijft De Haan opnieuw aan Van Eeden, de man in wie hij een groot vertrouwen stelde, en die hij tot aan zijn dood als een van zijn beste vrienden zou beschouwen ook al ging hun belangstelling niet altijd naar dezelfde zaken uit. ‘Beste Van Eeden: ik denk wel, dat ik naar St. Petersburg zal gaan, over ongeveer 4 weken want eerder zal ik mijn papieren wel niet klaar hebben. Bovendien moet er nog een brief uit Engeland komen via Rumenie. Ik zie nu erg tegen de Russische reis op, niet omdat ik bang ben, maar omdat ik vrees, dat het niet veel geeft. Toch zal ik wel gaan. Denke- | |||||||
[pagina 491]
| |||||||
lijk kom ik Hugo zelf feliciteeren. Dan kun je mij nog eens ten goede raden. Wel prettig zou ik het vinden als je den Heer RatenauGa naar voetnoot* schrcef om een introductiebrief voor mij aan den Heer Mendelssohn. Want in Berlijn zal ik slechts zoo kort mogelijk blijven en alleen den Heer M. bezoeken. Ik krijg misschien eene introductie voor hem van een ander, maar dat geloof ik zelf niet heel hard. Ik houd goeden moed, maar een sterker en verstandiger man zou meer kunnen bereiken. Het beste met Paul. Houd maar goeden moed. Mijn broer, die nu volkomen gezond is had ook maandenlang koorts. Veel liefs van Joop’. Van Eeden's hoofd moet in die dagen weinig naar de Russische zaken hebben gestaan. Zijn zoon Paul was zwaar ziek en er was weinig hoop op herstel; bovendien werd hij gekweld door geldzorgen. De Haan vraagt zich dan ook af of hij er goed aan doet, zijn vriend zo lastig te vallen en of het niet beter is, de aandacht op de Nederlandse vrienden te richten dan op die in het verre Rusland. Uit een brief van 21 januari citeer ik de volgende passage met betrekking tot dit alles: ‘Die arme lieve Paul! Maar hoop blijft er altijd. En zelf is hij niet neergeslagen. Maar ik kan je niet troosten, omdat ik het zelf verschrikkelijk erg vind. Voor de bakkerij vreesde ik al toen ik zag, dat eene vergadering van aandeelhouders is uitgeschreven.Ga naar voetnoot** Als ik niet naar Rusland moest zou ik je wel met wat geld helpen, en ik denk wel eens of ik goed doe zooveel te wagen voor George Dmitrenko, en een zoo getrouwen vriend als jij steeds voor mij bent geweest niet te helpen, zooveel ik maar kan. Ik kom Zaterdagmiddag stellig. Dan kun je altijd zeggen als je geld noodig hebt, en dan vind ik 't wel. Er zijn vele repetenten.Ga naar voetnoot*** Er is niets uit Rusland, | |||||||
[pagina 492]
| |||||||
maar dat behoeft nu ook nog niet. Houd je maar goed. Groet Paul en al de anderen zeer van je vriend, Joop’. De vijftiende februari 1913 vertrekt Jacob Israël de Haan voor de tweede maal naar Rusland. Hij heeft weinig hoop iets te zullen bereiken, ook al beschikt hij over de nodige aanbevelingen. Hij was op alles voorbereid. Het was hem bekend, dat de geheime politie hem terdege in het oog zou houden. Reeds van tevoren had een hooggeplaatst persoon in St. Petersburg hem gewaarschuwd, dat de geheime politie zijn brieven opende. In zijn korte aantekeningen over deze reis lezen wij: ‘...ik wist dadelijk, dat er veel verloren was. Mijne inlichtingen waren doorslaand slecht. Verschillende personen, waarvan de politie wist, dat ik hen kende, stonden onder politietoezicht. Meerderen lieten mij verzoeken hen niet te komen bezoeken. Dat ik zelf ten nauwste bewaakt zou worden, leed volgens mijn zegsman, geen twijfel. Men vraagt zich af: ‘waarom dit alles?’ Intusschen werd mijn verblijf in de schoone stad St. Petersburg verbitterd en was mijn vertrouwen op welslagen gering. Om niemand te compromitteeren vernietigde ik mijn Dagboek en adressenboekje’. Verschillende personen werden door De Haan opgezocht, vele gesprekken gevoerd, maar nergens kon hij ook maar een sprankje hoop krijgen ten aanzien van zijn actie voor een verbetering in de toestand van Georges Dmitrenko. Zelfs de introductie van professor Van Hamel, waarover hij in zijn brief van 15 december schreef, mocht niet baten. Wel vinden wij in de aantekeningen van de Rusland-reis het gedicht: Aan zijne Excellentie den Generaal Djounkovsky met de tussen haakjes geplaatste opdracht: ‘Dat hij Georges Dmitrenko spare’, waarvan hier de eerste vijf strofen volgen: Ik kom, een smeekeling, die nimmer smeekte
In eigen nood, gedreven door het leed
Van mijn Makker, dat mijn hart wreed vervreet,
Tot U, die streng zijn stout vergrijpen wreekte.
| |||||||
[pagina 493]
| |||||||
Nu weet ik goed: niets blijft ons meer dan smeeken,
Want tegen U valt machtloos elke macht.
Gebroken zijn, die uw macht wilden breken,
Zij sterven traag in ballingschap en nacht.
Laat strijd en streng Recht Georges in wreede nood,
O Man, heerschend over maatlooze machten,
Mocht de bee van een Dichter U verzachten
En redde een Knaap van ban en barren dood.
Ik kom tot U: wat is mijn macht? Het klagen
Van droever liedren dan ooit Dichter zong.
Uw Macht? Die stoute strevers nederdwong
En bant waar ook de moedigsten versagen.
Gij, machtig Man, wees voor mijn bede zwakker
Dan gij waart voor gewelddadende macht,
Verwoest geen schat van stout verstand en kracht,
Betoon genade aan mijn verloren Makker.
Als niets maar baten kan, reist De Haan terug naar Nederland. ‘Ten slotte had een verder verblijf te Petersburg geen nut’ lezen wij in zijn aantekeningen. ‘Van alle kanten werd ik gewaarschuwd en bedreigd. Zóó vertrok ik, met een vertrek dat veel van een vlucht had. Er bleef geen tijd om de pas bij de politie af te laten teekenen. Een telegram, dat ik de grens passeeren kon, zou naar Wirballen worden gezonden. Dan de nachtelijke aftocht over de eindelooze witte vlakten, onder het licht van een maan zoo schitterend als een zon. De hoop later beter te slagen, heeft mij staande gehouden. Te Wirballen was het beloofde telegram van de politie en Eydtkuhnen ligt in Duitschland’. Als De Haan bij de Nederlandse grens aankomt en een Handelsblad koopt, treft hem een nieuwe slag als hij uit een advertentie de dood van Paul van Eeden leest. Op 5 maart 1913 schrijft hij Van Eeden weer. Zijn condoleantie aan de bedroefde vader is echt en getuigt van diep medegevoel: | |||||||
[pagina 494]
| |||||||
‘Beste Van Eeden, ik kan mij wel begrijpen, dat je meer van mij hadt verwacht bij den dood van den braven Paul. Maar ik wist niet wat te doen, wat te zeggen. Zondagavond aan de grens kocht ik een Handelsblad en zag de doodsadvertentie. Wat moet ik nu nog zeggen? Ik weet niets. Groet Martha zeer van mij. Ik weet niet wat ik zeggen zal. In Rusland staat de zaak voorloopig hopeloos. Maar ik geef den moed nog niet verloren’. De Haan blijft ijveren voor Dmitrenko en tracht contact met hem te krijgen. Het baat niet veel. Op 30 oktober 1913 schrijft hij Van Eeden bericht te hebben ontvangen dat Georges te Yakoetsk is aangekomen. In een brief van 7 juni 1914 komen wij zijn naam opnieuw tegen: ‘Van Georges heb ik nu heusch een telegram gekregen. Hij kon niet schrijven, want de rivier was nog niet open en de wegen waren kapot’. Regelmatig blijft De Haan in contact met Victor Dmitrenko om zich toch geen levensteken van Georges te laten ontgaan. Aan hem droeg hij het in Liederen opgenomen gedicht op met het veelzeggende motto: ‘Dum nos fata sinunt oculos satiemus amore’Ga naar voetnoot*: Wat bindt mijn hart aan uw hart? Maat, het lijden
Van uwen broeder, mijn verloren Vriend.
Zal deze reis mijn wanhoop hem bevrijden,
Die meer dan iemand vol geluk verdient?
Of zal ik keeren, weer in 't hart geslagen,
En vluchtend over de Russische grens,
Mijn dag verwoesten met wanhopig klagen,
Mijn nacht doorwaken in rustloozen wensch?
Het gedicht, dat ik hier in zijn beginstrofen citeer, draagt als ondertekening St. Petersburg, 13-26 Dec. 1913, waaruit | |||||||
[pagina 495]
| |||||||
wij moeten opmaken, dat De Haan voor de derde maal naar Rusland moet zijn geweest. Verdere gegevens hierover heb ik echter tot nu toe nergens kunnen vinden. Als op 1 augustus 1914 de wereldoorlog over Europa losbarst, is alle hoop op verder contact vervlogen. In een brief van 11 september van dat jaar aan Van Eeden lezen wij: ‘...ik heb van zijn hospita bericht gekregen, dat Victor Dmitrenko 1 Augustus als vrijwilliger in dienst is gegaan bij het Belgische leger en sinds dien tijd heeft niemand meer iets van hem gehoord. Nu zijn er drie mogelijkheden:
Ik heb mij ter zake sub 2 genoemd gewend tot het Duitsche gezantschap in den Haag en inliggend antwoord ontvangen. Nu is mijn verzoek of jij den Amerikaanschen gezant wilt schrijven. Je kent hem toch? En zeker kent hij jouw naam. Ik zal den Belgischen gezant schrijven en vrienden te Antwerpen’. Op 13 oktober moet hij aan Van Eeden schrijven: ‘Neen: van Victor heb ik niets meer gehoord. Helaas! Ik voel mij zeer ongelukkig’. In ons verslag van de gebeurtenissen rond Georges Dmitrenko zijn wij vooruitgelopen op de loop der dingen en met opzet, want het is vooral Georges geweest om wie De Haan zich zoveel moeite gaf, al lag ook het lot der andere gevangenen hem na aan het hart. Van de namen, die in zijn opstellen voorkomen, noemen wij vooral die van Maria Philippof, die tot levenslange verbanning naar Siberië werd veroordeeld ‘wegens het invoeren en verspreiden in Rusland van geschriften, uitgegeven door de partij van de socialistische terroristen’. Verder Joseph Minor, een van de zeer bekende leden van de socialistisch-terroristische partij. Hij werd reeds in 1889 naar Yakoetsk verbannen voor 20 jaar, maar kreeg gratie na 19 jaar en vestigde zich in Frankrijk. In 1908 maakte hij in het belang van zijn partij in het geheim een tocht door Rusland. Hij werd opnieuw gearresteerd en tot levenslange verbanning naar Siberië veroordeeld. | |||||||
[pagina 496]
| |||||||
Toen De Haan van zijn eerste Rusland-reis naar Holland terugkeerde, was hij vol goede moed. Zijn gevoel voor rechtvaardigheid, zijn neiging op te komen voor hen die verdrukt worden, zette hem tot daden aan. Typerend is wat Frederik van Eeden over hem in zijn dagboek noteerde [dinsdag 17 september 1912]: ‘Gisteren bij Jacob de Haan, dien ik benijdde om zijn tocht naar Rusland. Ik was blij voor hem. Hij kon nu al zijn speciale talenten gebruiken. Zijn insolentie en roekelooze oprechtheid zelfs ook. Heerlijk, bij al die arme martelaars als weldoener te koomen’. Een eerste daad waren de artikelen in De Beweging, die de verdere activiteiten van De Haan ondersteunden. Bij het lezen van het slot moet men onwillekeurig aan Multatuli denken in zijn grootse retorische opdracht van de Max Havelaar, waarin hij ook opkwam voor het recht van verdrukten. Hoewel een vergelijking tussen beide figuren hier te ver zou voeren, zijn er voldoende punten van overeenkomst, die tot een merkwaardige vergelijking zouden kunnen leiden. In het geheel van de geschiedenis willen wij onze lezers het bedoelde gedeelte zeker niet onthouden, omdat het zoveel opmerkingen bevat, waarop De Haan bij zijn acties voor de Russische politieke gevangenen steeds terug zou grijpen. Hartstochtelijk schrijft hij dan: ‘Ik doe een beroep op de Russische Regeering om deze smartelijke, schandelijke toestanden, die haar sinds tientallen van jaren volkomen bekend zijn, te doen eindigen. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolsk, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen waar ik ben geweest, en in de vele gevangenissen waarin ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel van het Engelse volk, welks regeering thans met Rusland is bevriend. En wij zouden moeten vragen wat de zedelijke waarde is van de vriendschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder het verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als een beroep op de Russische regeering niet helpt, dan namens de | |||||||
[pagina 497]
| |||||||
duizenden en duizenden, die lijden in Orel en Sarátof, in Tobolsk, Pskov, Sebastopol, Tiflis, Nicolajevsk, in de weinige gevangenissen waar ik ben geweest en in de vele gevangenissen, waar ik gaan wil, namens die duizenden en duizenden zou ik een beroep doen op het rechtsgevoel van het Fransche volk, welks regeering thans met Rusland is verbonden. En wij zouden moeten vragen, wat de zedelijke waarde is van een bondgenootschap met eene regeering, die niet kan staande blijven zonder verbannen, vermoorden, mishandelen van duizenden van hare beste burgers. En als het Engelsche volk en het Fransche volk zwijgen en lijdelijk blijven toezien? Wij bidden dit: een oud gebed: ‘Hij, die bloedschuld opeischt, zal zich hunner herinneren. Hij zal niet doof zijn voor het schreien der verdrukten. Hij zal rechten over groote volken en de machtigen der aarde zal hij breken’.
Vrijwel direct begint De Haan met het maken van zijn plannen om opnieuw naar Rusland te gaan, maar nu niet alleen. Hij wil Van Eeden meenemen. Reeds Dillon had dit gesuggereerd en ook De Haan was ervan overtuigd, dat Van Eeden, die zozeer de publiciteit aan zijn kant had, een grote steun zou kunnen betekenen. Terug in Holland schrijft hij aan Van Eeden [9 september 1912]: ‘Beste Van Eeden: schreef ik je al uit Holland? Dillon heeft veel voor mij gedaan. Ik heb veel gezien. Lees eens mijn liederen in de laatste Beweging. Ik schrijf een groot artikel over Russische gevangenissen in De Beweging. Ik wou samen met jou eens naar Petersburg gaan. Ik ben zoo moei. Toe: kom eens een middag bij ons eten, dan zul je ophooren. Hoe is Paul? Veel liefs van Joop’. De reacties op de artikelen in De Beweging zijn zo belangrijk, dat De Haan besluit ze als boekje te doen uitgeven. Hij vraagt Van Eeden, die hem heeft toegezegd hem te helpen, een voorwoord te schrijven, al vraagt hij zich af of het verstandig is, want dan zal Van Eeden in Rusland ook geen voet aan de dijk kunnen krijgen. Het geheel van plannenmaken is slopend. Doorlopend lijdt De Haan in die weken | |||||||
[pagina 498]
| |||||||
aan zware hoofdpijn. Hij vraagt L. Simons van de Wereldbibliotheek het boekje uit te geven en de opbrengst te besteden voor de Russische gevangenen. Hij weet dat deze uitgever zeer sympathiek tegenover zijn streven staat, omdat hij in zijn Volksbibliotheek een door Carry van Bruggen vertaalde en door Mr. Frans Coenen ingeleide brochure van Françis de Pressendé uitgaf over De verschrikkingen der Russische gevangenissen. Voortdurend kwelt hem de angst, dat zijn bedrijvigheid kwaad zal doen aan zijn Russische vrienden. 17 september schrijft hij hierover aan Van Eeden: ‘Ik leef in angst, dat ze de gevangenen die ik gesproken heb knoeien zullen: vooral Minor. En vooral dit: ik heb een postpakket aan een Rus terug gekregen als onbestelbaar, daar geadresseerde vertrokken was zonder adres. Als die maar niet gevangen is genomen! Ik heb dadelijk geschreven, maar 't duurt 5 dagen eer antwoord komt. Het wordt te zwaar voor mij. Help mij. Ik wou dat een ander het had gezien, sterker en verstandiger dan ik. Nu reken ik op jou hulp. Van dr. Dillon nog geen adres. Als die terecht is moeten wij samen zien te gaan. Vergeef dezen korten brief. Ik kan niet meer’. Met de hulp van Van Eeden probeert De Haan zijn artikelen in de buitenlandse pers geplaatst te krijgen, wat niet zo heel gemakkelijk gaat. Hij blijft in mineur-stemming. Op 19 november schrijft hij aan Van Eeden: ‘Ik heb veel verdriet, mijn moeder is overleden en ik hield veel van haar. Ik ben vermoeid en overwerkt. Van de New-York-Times geen nieuws. In Parijs wordt het stuk gedeeltelijk in het Fransch gepubliceerd. Zondag 8 December moet ik gedichten voorlezen in Hilversum. Is het goed dat ik dien middag in Bussum kom. Dank voor de Frankfürter. Ik neem hem mee om over sommige dingen nog iets te vragen’. De zaak sleept zich voort: Op 1 december 1912 schrijft De Haan in een lange brief aan Van Eeden nog eens: ‘Ik heb ellendige berichten uit Rusland: opstand in de gevangenis te Moscou. Het is wanhopig. Ik vind het veel erger dan oorlog, omdat het zoo gemeen is, zoo gluiperig’. Gesteund door de reactie in het buitenland, besluit De | |||||||
[pagina 499]
| |||||||
Haan een grote actie voor de Russische gevangenen te beginnen. Hij bespreekt een en ander met Van Eeden en zij besluiten handtekeningen te verzamelen en geld bijeen te brengen om de publieke opinie te bewerken en via de regeringsinstanties in verschillende landen druk op de Russische regering uit te oefenen. Als Van Eeden van een reis naar Duitsland terugkomt, vindt hij een brief van De Haan van 9 augustus 1913: ‘Heb je nog handteekeningen? Ik kan geen brieven meer schrijven, want ik heb geen circulaires meer. Heb jij nog. Die H.R.H. v.d. Schalk is zeker nog in Zwitserland. Ik heb weer drie vogels in de knip. 1] Mr J.A. Levy, 2] Prof. Mr W.L.P.A. Molengraaff. 3] En dat is een mooie zwarte rasvogel Dr Bronsveld, de vrij-Christelijk-Historische predikant uit Utrecht. Laat je niet ontmoedigen. Ik schrijf nog honderd brieven. Volhouden. Groet je moeder van mij, en de moeder van je kinderen met haar kinderen en haar vader, en de dikke domme Giza,Ga naar voetnoot* als ze zoo verstandig is geweest bij jullie te blijven. Ik heb twaalf mooie vogels. Hoeveel jij? Veel liefs van Joop’. Een volgende brief van 12 augustus vertelt weer over belangrijke personen die als vogels in de knippen van Van Eeden en De Haan terecht zijn gekomen. ‘Beste Van Eeden. Zondag tegen de koffie kom ik dan. Als het nu maar mooi weer is. Willem Rooyaards is mooi. Wat doet Diepenbrock? Winkler heb ik geschreven. Maar het zal, gelijk je terecht zegt, niet veel helpen. Zondag kunnen we misschien nog eens praten over het artikel in de Frankfürter. Ik heb weer een paar mooie vogels: Dr W.G.C. Bijvanck, prof. Jhr. dr. V.d. Wyck, Generaal Van Helden en dr J.Th. de Visser. Dit is een prachtig zwart rasvogeltje. Helaas heb ik geen circulaires meer’. Als het bericht doorkomt, dat Andrew Carnegie naar Den | |||||||
[pagina 500]
| |||||||
Haag komt, laait de hoop in De Haan weer op. Dat is de man, die zij voor hun kar moeten weten te spannen. Aan een dergelijke grote figuur van een dergelijke internationale betekenis zal men niet voorbij kunnen gaan. Hij rekent op de steun van Van Eeden en op die van Henriëtte Roland Holst. Op 13 augustus schrijft hij aan eerstgenoemde: ‘Beste Van Eeden, wij moeten in het belang van de Russische vrienden een zeer fantastisch plan verwezenlijken, maar dat zeer uitvoerbaar is. Als Andrew Carnegie in Den Haag komt voor de opening van het Vredespaleis moeten wij drieën [en als mevrouw Holst niet wil wij tweeën] een onderhoud bij hem vragen en hem verzoeken iets te doen of te zeggen tegen die mishandelingen. Op dat oogenblik let de wereld op hem. Misschien is hij een Inspired millionnair.Ga naar voetnoot* Jou vriend Page in Londen kan wellicht het onderhoud voor ons aanvragen. Denk daar om. Niets is onmogelijk. In haast, veel liefs van Joop’. Een week later is er de volgende brief: ‘Beste Van Eeden, dat gaat goed. Zeker is het 't beste, zooals je voorstelt, den gezant Bryce te schrijven met verzoek met Carnegie over ons te spreken. Vandaag was Blommers bij mij. Hij moest toch bij Van Hettinga Tromp boven ons zijn. Hij zal Carnegie schrijven. Hij teekent ook onze lijst. Als Carnegie niet publiek optreden wil, dan wil hij misschien iets voor Georges doen. Als Carnegie het in Den Haag te druk heeft, zal ik naar Schotland naar hem gaan. Hem gewonnen, is veel gewonnen. Blommers zeide mij, dat de Amerikaansche gezant in Den Haag in Londen was. Zou Mr. Page dat niet weten? Misschien zien wij elkander nog. Moge alles goed gaan’. Bij informatie blijkt, dat het niet gemakkelijk zal zijn, | |||||||
[pagina 501]
| |||||||
Carnegie te spreken te krijgen. Carnegie is oud en wordt voortdurend lastig gevallen èn om zijn naam èn om zijn geld. De Haan overweegt dan maar elders een gesprek met hem te organiseren. In Brussel of eventueel op zijn landgoed in Schotland. De hulp van Carnegie loopt op niets uit. Op 29 augustus 1913 noteert Van Eeden in zijn dagboek: ‘Warm. Eergisteren ging ik naar Den Haag om bij de receptie van Carnegie te zijn bij den Amerikaanschen gezant. Ik deed het om Jaap de Haan te plezieren, die wou dat ik oover Rusland met Carnegie sprak. Ik at bij Borel. Op de receptie was het vol en lawaaierig zooals altijd bij zulke geleegenheeden en men richt er niet veel uit en heeft ook niet veel genoegen. Carnegie sprak ik, maar ik richtte niets uit, omdat ik mij schaamde en mij niet op mijn plaats voelde. Ik voelde mij zeeker niet de armste van de twee, en hij begreep daar natuurlijk niets van en was schuw en hield me van zich af. Van Rusland wist hij niets en wilde hij liever niets weeten. Hij deed mij denken aan een Barnum-phenomeen, een kleine mensch-aap, om onder glas te laten zien, het millioenenventje, dat in idealen wil gaan doen’. In november 1913 zal de kwestie van de Russische gevangenissen in het Nederlandse parlement gebracht worden. Op 1 november schrijft De Haan: ‘Beste Van Eeden, de mishandelingen in de Russische gevangenissen zullen in de Tweede en Eerste Kamer worden besproken. Een desbetreffende vraag stond reeds in het Voorloopig Verslag van de Begrooting van Buitenlandsche Zaken. Natuurlijk kan dr Loudon als Minister niet partij voor ons kiezen. Maar toch is het van zeer groot belang, dat hij sympathiek staat tegenover deze zaak. Anders kiest hij wellicht partij tegen ons. Kun je mij nu niet een briefje voor hem geven, zooals in de trant van Ehrenfest, zoodat ik hem schrijven kan. Of nog beter: kunnen wij hem niet samen eens bezoeken, of kun jij niet eens alleen gaan? Schrijf daar eens over. Veel liefs aan allen,
Joop’. | |||||||
[pagina 502]
| |||||||
De Minister is bereid de beide schrijvers te ontvangen, zoals uit de brief van 15 november blijkt. ‘Beste Van Eeden, dat is een aardige brief van Dr Loudon. Vind je Zaterdag 15 November goed om te gaan. Schrijf mij per keerende of je dat schikt en hoe laat je gaan wilt. Ik kan dan den dag openhouden. Maar schrijf je gauw? Ik ga in een colbertpak, want het is toch geen audiëntie. Uit hetgeen Dr L. over zijn vrouw schrijft, zou ik opmaken, dat hij ons thuis zal ontvangen. Maar dat vind ik voor mij weer wat moeilijk. Ook zijn dan de uren wat lastig. Vóór 10½ is te vroeg. Tusschen 1¼ en 2½ luncht hij en moet heen en weer naar het Departement. Tusschen 5 uur en dîner zou misschien gaan. 's Avonds gaat toch niet? Dat is te familiaar. Zou het nu niet het beste zóó zijn: Wij vertrekken van 't C.S. om 12.44. Zien Dr. L. 's middags op zijn departement b.v. om drie uur. Daarna breng jij alleen een bezoek bij mevrouw Loudon. Ik kom dan op het Departement, maar niet in zwarte jas. En dat moet jij ook niet doen. Nu: ik laat verder de zaak te regelen aan jou over. Maar wees erbij als ik Dr Loudon spreek. Mocht ik voor dien tijd nog naar Rusland gaan [maar ik hoor niets van Hederman] dan kunnen we nog zien. Ik werk mij rot om alles klaar te krijgen. Maandag was ik bij Verwey, dan bij de Ehrenfesten. Aardige menschen zijn dat. Hij is zeker een Jood? Zij niet. 's Avonds las ik voor de Joodsche Studenten. Heel prettig. Nu repeteer ik weer. Dag! Veel liefs van Joop’.
Zaterdag blijkt echter geen goede dag te zijn om de Minister te bezoeken. De afspraak wordt gesteld op dinsdag. ‘Beste Van Eeden’, aldus een brief van 13 november 1913, ‘hoe jammer ik had de Zaterdag opengehouden. Nu heb ik natuurlijk den Dinsdag opengemaakt. Dat moet wel. Als er nu maar niet op nieuw iets tusschen komt. Ik repeteer Dinsdag tot 2¼. Dat kan zeker heel goed? Zoodra ik zeker weet, dat wij Dinsdag gaan zal ik Borel vragen met ons te Scheveningen te eten. Over het protest hoeft H.R.H. niet te schrijven, dat is klaar. In Engeland is het mislukt. Maar dat hoor | |||||||
[pagina 503]
| |||||||
je allemaal. Ik ben weer in diepe depressie. Dus tot Dinsdag. Veel liefs aan allen, Joop’. Over de uitslag van het onderhoud met de Minister is helaas niets te vinden. De brieven zwijgen er over om plaats te maken voor een nieuwe affaire en wel de S.D.A.P., die niet tevreden is met de figuur van De Haan in het initiatief-comité en die hem graag vervangen zag door Wibaut. De Haan beschouwt dit terecht als een klap in zijn gezicht en doet zijn beklag bij Van Eeden in een brief van 6 januari 1914: ‘Beste Van Eeden, helaas, nauwlijks komt de S.D.A.P. erbij, of het gegooi in de glazen begint. De bedoeling van Henriëtte R.H. schijnt te zijn, dat ik uit het comité zou gaan. Wibaut wil dat! Ze schijnt daar Zaterdagavond reeds iets over te hebben gezegd, maar toen is het niet tot mij doorgedrongen. Maar ik kan mij daar niet bij neerleggen. Eerstens om de zaak niet. Tweedens niet omdat dit een klap vlak in mijn gezicht zou zijn ten aanschouwe van het gansche land. En dat terwille van de S.D.A.P. Ik heb H.R.H. geschreven. Ik zou je willen vragen haar ook te schrijven, dat je niet wilt, dat ik op een dergelijke wijze word behandeld. Wij vormden het comité met ons drieën. Tegen de beide anderen heb ik geen bezwaar, maar ik wil niet zoo infaam worden behandeld. Je ziet: de zaak kan ze au fond niets schelen. Ik gevoel mij zeer slap. En vreemd: ik schrijf nu juist sterke gedichten. Verwey plaatst er twee in De Beweging ‘Aan Russische Vrienden’. Ik reken natuurlijk op je in deze kwestie. Veel liefs aan allen, Joop’. De volgende dag gaat er weer een brief naar Van Eeden met nadere toelichting: ‘Beste Van Eeden, officieel is mij niets bekend van moeilijkheden. Ik heb geen enkelen brief. Misschien krijg ik er morgen een. Alleen vind ik het vreemd, dat H.R.H. Zaterdag jou wilde laten zeggen, dat jij het hadt goedgevonden, dat Wibaut in mijn plaats kwam. Mevrouw Wiessing heeft tegen Carry gezegd, dat het de bedoeling was mij eruit te zetten om de S.D.A.P. tevreden te stellen. In geen geval | |||||||
[pagina 504]
| |||||||
moeten wij er uit gaan. Dan ligt de zaak geheel tegen de vlakte. H.R.H. heeft niets meer te vertellen dan jij en ik ook. Met evenveel recht kunnen wij tweeën immers haar er uit zetten. Intusschen: het zal wel zoo'n vaart niet loopen. Schrijf mij vooral als je van een bijeenkomst komt. Maar ik denk, dat H.R.H. mij wel zal schrijven, dat er geen sprake van is. Het zou toch te dol zijn om er mij uit te zetten. Ik zit er toch het beste in. Ga dus in geen geval de commissie uit, maar wij blijven er beide in’. Het is aan de vooravond van de eerste wereldoorlog, dat deze brieven gewisseld worden. Als de bom barst, blijkt alle strijd die gevoerd is voor de menselijke waardigheid, een klucht en De Haan weet zelf niet wat hij moet doen. Hij overweegt, een pas aan te vragen om naar Duitsland te gaan. Hij wil trachten als oorlogscorrespondent aan het front te komen. Maar zo eenvoudig blijkt dat ook weer niet te gaan. Als Jood en Zionist voelt De Haan zich bijzonder bezwaard. De strijd tussen Duitsland en Oostenrijk tegen Rusland wordt in het Joodse territoir gestreden. Voldoende reden om gedeprimeerd te zijn. Nu contact met Rusland helemaal onmogelijk is geworden, blijft er niets anders over dan de strijd maar op te geven. Straks als de vrede invalt zijn er nieuwe machten die in Rusland het recht in handen nemen. In de grote verwarring is het moeilijk, de oude relaties weer aan te knopen. Wat is er van hen gebleven? Is Georges Dmitrenko omgekomen in de moordende kou van het Jakoetenland of heeft hij als politiek gevangene, als revolutionair, een plaats gevonden in het nieuwe Rusland? Wij weten het niet. Jacob Israël de Haan heeft in zijn onrust weer een nieuw object gevonden om zijn krachten aan te geven. Hij promoveert, wordt privaat-docent aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam en zal na de oorlog als correspondent van het Algemeen Handelsblad naar Palestina vertrekken, zijn beloofde land, waar hem nieuwe moeilijkheden wachten, nieuwe strijd waarin hij zich met niets ontziende koelbloedigheid en koppigheid zal werpen, tot binnen de heilige muren van Jeruzalem een moordenaarshand voorgoed een einde maakt aan de nooit aflatende onrust, die deze bezeten strijder | |||||||
[pagina 505]
| |||||||
voor recht en menselijkheid een leven lang kwelde. Wij lezen zijn gedichten Aan Russische Vrienden, kreten van een mens, die uit zijn eigen lijden in zijn verzen de weg zocht naar de ander. En wat ons scheidt, één hoop heeft ons verbonden,
Breuk van uw ban en stoute wederkeer.
En keert gij nooit? Vaarwel, vaarwel, ik zweer
U trouw, mijn makker, in diepst leed gevonden.
|
|