Maatstaf. Jaargang 7
(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |
Gerrit Kouwenaar
| |
[pagina 375]
| |
* * * Er is iets niet in orde
wanorde
zoals altijd
in mijn vlees gedoken stinkend naar
het langdurige ongeval van mijn leven
geurend naar de beslagen wintertuin
van toen en morgen
ga ik door de enig leefbare krater
afdalend naar de oppervlakte
stijgend naar het grottengebied
van de werkelijkheid
als janus
de eenheid die bestaat als een zon
als de strooiavond boven mij
als de aarde zijn zal zodra men haar verlaat
in een vuurwagen van nullen
de eenheid die niet bestaat
achtervolgt mij die niet bestaat
als eenheid
ik laat voetstappen achter op voeteneinden
op marmer op asfalt
voetstappen op papier
mijn gedichten mijn woorden
ik laat achter
ik ga verder
een voorbeschikte wanorde
zoals altijd.
| |
[pagina 376]
| |
* * * El poeta es un pequeño Dios. Grote god met één blikken gezicht
vol verstopte traanbuisjes zouden wij leven
met één leefbare leugen
tegen de metaalregen uit het plafond der aarde
zouden wij sterven
maar er zijn teveel ogen en trombones
in mijn hoofd die het slapen en schamen
verleerd hebben
er is niet één vuur waarom ik dans
de rechtvaardigheid van een volstrekt zwarte of witte
minuut aanbiddend
er is geen ladder die ik beklim
geen vleugel die ik vertrouw
ik lig vertikaal op de grond kleine
god met twee gezichten van gekneed brooddeeg
ik lig nu betrekkelijk wanhopig omdat ik
voorzie dat mijn ogen zullen doven
van het doorzien
mijn tanden zullen uitbreken door het rechtvaardige on-
rechtspreken van gerechtsdienaars
zij zullen hun god een handvol baardharen tonen
rond de piepende bron van mijn mond gewassen
| |
[pagina 377]
| |
en zij zullen lachen
en ik zal lachen met hen
het is ook werkelijk grappig
zegt mijn hand
nu nog
vuurgevend aan de onsterfelijkheid.
| |
[pagina 378]
| |
* * * Beluister het kwade malen van raderen
de sneltrein onder uw klagende peluw
beluister het wanhopig zoemen en aarden
het vliegtuig aan het plafond van uw slaap
de reizigers het verhaal in-
en uitlevend weten van niets
een geheimzinnige machine doet hen
steeds weer ontwaken
op de 11e november
hun voertuig is slechts 24 uur lang
maar gij weet beter nietwaar?
gij weet dat buiten de tijd voortraast
als een rustende landman
in een van seizoen tot seizoen
wisselend landschap
gij bent de verschrikte baanwachter nietwaar?
gij zwaait met de rode vlag
gij zendt zwetend, als een foetus
in uw verkeerstoren gekromd
uw waarheid de nacht in
het baat niet zegt ge, droomt ge?
en ik zeg, ik droom het
u na
maar zie hoe achter de verlichte ramen
de reizigers praten omarmen en slapen
| |
[pagina 379]
| |
hoe zij onwetend en vol verwachting
een sigaret roken tevreden
luisterend naar het wanhopig zoemen van hun
weerstrevende zwaartekracht
| |
[pagina 380]
| |
* * * Hoe lang duurt het in dit enige leven
voordat men een ziel en een lichaam
dood heeft gedacht?
ik weet het niet ook al denk ik vaak levend
maar droog als woestijnzand aan een vochtig wit bed
bedolven onder dat zand
een mens heeft maar één mens leven
vandaar dat ik weet
het duurt langer dan een lichaam van was
met een speldeprik doden
ik denk bijvoorbeeld
koud is de winter met warme ronde centra
partikels philip emanuel
euclidische dronkenschap
na de begrafenis gaan wij
als paarden die de stal ruiken
in marstempo huiswaarts
de schildwacht rond het huis
die de strijd voortzet weet van niets
dan de kou van een lijfvol ervaring
het leven verdedigt zich tegen een wereld
waarin woorden waar worden
als pijn
[mijn zoon over 20 jaar dit lezend trekt
de schouders op
en jubelend ten oorlog]
| |
[pagina 381]
| |
waar ben ik? zegt de ziende tot de blinde
nadat de nacht is gevallen
en de sneeuw ook zij valt en dooft het geluid
in dit gedicht
uit, vogels dalen af
naar de wereld waarin ik leef
en er is geen andere -
| |
[pagina 382]
| |
* * * In mij deze modderrivier al zijn mijn ogen helder
en het is niet om de stank niet om de neerslag
van fabrieksrook en de gevluchte gedachten
van duizenden
het vanzelfsprekend groeien der nagels
bekijk ik bewonderend
achter de muren van mijn huis
dat geen huis is omdat de woorden
talrijker zijn dan de stof
rinkelt het geld
sluipen de kleine vossen door de wijngaard
ja ik geloof in de vooruitgang
en in het wrakhout langs de oevers
het zal nooit brood regenen
als peperduur staal overvloedig
de woorden zullen steeds als een koekoeksklok zingen
vóór hun betekenis, ja
ik geloof in de vooruitgang
maar de wereld zal altijd stilstaan
in mij deze modderrivier
en het is niet om de stank
het is om de stilstand
het is om de stilstand
dat ik de slapende stenen oplicht
als een fakir met de vage herinnering aan een wonder
een zwak kuiken dat breekt uit een sterk ei
| |
[pagina 383]
| |
het is om mijn stilstaande wandelaar buiten
het is om de wereldreis binnen
mijn huis -
| |
[pagina 384]
| |
* * * Ik heb geroepen met woede als een valse
grasspriet: doordringend, nietig en eerlijk
geen tempel beefde / bankiers wogen krenten
mijn stem smoorde in onlijflijk goed bloed
in mijn eigen avondmaal
dit is geschiedenis / de foto
van een weegschaal
ik legde mij neer / leven en sterven
even nabij / de vlinder der liefde
rinkelend als een beschonken vleermuis /
ik legde mij neer mijn hand bekijkend
tot hij in het leven verdween
en nu ik opnieuw sta met knakkende enkels
op een derde verdieping mijn stem afwikkel
als een vochtige draad in een doolhof
geef toe wat ik zei
het is teveel het is dodelijk dit leven
met de onbekende kloppende groeiende dempende
evennaasten
als houtwol als steenstof hagel en as compact
rond mijn mooie machine
het wonderwerk van mijn moeder
het is een tombe / nacht
waarin de kleinste stem zelfs niet gehoord wordt
alleen de houtworm de pneumatische hamer en
de haan van de radio
| |
[pagina 385]
| |
en zo is het goed
goed
ik werp een vliegtuig uit de ramen
- schrik en vooruitgang -
en de zwaartekracht doet de rest
en dat is de waarheid.
|
|