| |
| |
| |
A. Roland Holst
[Gedichten]
De paarden
Langzaam aanlopend kwamen uit de dageraad
de blanke paarden naderbij die naar hem zochten,
nog toen hij om het voorste paard al moest opzijgaan -
Zagen zij hem dan niet, de hogen, die hij nooit
verwacht had nog te zullen zien? - en toch, zij liepen
niet door, maar bleven zoeken op die plek, als was
het daar toch afgesproken. Was hij dan een dode?
maar die, gehouden aan die afspraak, onderweg
vergat dat hij gestorven was? Rond om hem heen
schenen zij nu het zoeken op te geven, maar
hem nog niet, want zij bleven: in dat vroege licht
bleven zij wachten, de drie paarden, of hij daar
nog komen moest. En hij, onzichtbaar, hij verging er
van heimwee naar hun leven, maar die verre vroegte
het meest toen voor het allereerst zijn kim, zijn einder
uitsloeg in dat ver hinniken, het wild alarm
van een voorwereldlijk geluk, het dreigement
tegen de wereld van het onverzoenlijk heimwee.
Toen was hij daar tot eersteling geworden.
van wroeging, een gefaalde schim, bedacht hij dit
met de gekomen paarden om zich heen, en hoe
tot na het midden van zijn jaren dat geluk
nog tot drie malen toe alarm sloeg. Hij keek op
en, zelf onzichtbaar en onzalig, moest hij 't aanzien
hoe zij, nu ook het wachten moe, de halzen strekten
- zijn drie voormenselijke godendieren -
en langzaam de terugweg kozen. Toen zij nog
in duidelijk zicht waren, werd die kuststreek met eenmaal
door de zeewind verrast: als opgegeven sein
zag hij de paarden stampende tot stilstand komen,
| |
| |
overeind steigeren, en dan, bezeten weer
door dat meedogenloos geluk, dit dodenrijk
en nu voorgoed achter zich laten, pijlsnel
den einder in verdwijnende.
scheen toen de dood het leven aan die kim het zwijgen
te hebben opgelegd: voor de laatste maal sloeg
daar dat wild hinniken nog uit, met blijde haat nu,
van het heimwee de folter nu. Toen werd het dag.
| |
| |
| |
Volgens afspraak
Na een lang leven wanorde,
ziekte en ontucht, sterk te worden
ten overstaan van de dood -
in gevaar maar uit die nood
van wie goud tot geld kleineren
als een zaak die men behoudt.
Oud en sterk geworden, goud
goud te kunnen laten, leven
leven, en de wereld geven
wat zij waard is. - Wie dit haalt
heeft niets meer, hij is, en taalt
naar niets meer dan zo te blijven,
binnenkort in levenden lijve
eindelijk weer oog in oog
met een die hem nooit bedroog
in zijn spel met schade en schande,
vijand van al de vijanden
waarmee ontrouw vriendschap sloot.
Komt een ander dan de dood
zo laat nog? De wilgeblaren
suizelen tot bang bedaren.
Daar, voorbij het akkerhek
altijd nog. Een leven her
stond een mens daar - staat hij er
weer? of nog? - hij staat er, want
al werd dit een ander land
dan het land waar het in lag
en maakt niets hier meer gewag
| |
| |
van wat wie ook ondernam -
hij, die uit de duinen kwam,
die van zee terugkwam - hij,
die daar volgens afspraak staat -
als die hem straks gadeslaat
| |
| |
| |
Slotsom
voor Jeanne Bieruma Oosting
Wat heeft het leven in ons aangesticht?
een gouden bitterheid, een opgericht
en helder werken met de dood voor ogen.
Zo oogst wie oud wordt uit jeugd's vuur het licht.
|
|