Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 265] [p. 265] J.W. Schulte Nordholt [Gedichten] Kore uit het perzenpuin Voor Heika I Wie nadert over het tempelplein? Het licht doet zijn hand een ogenblik open en dan voor eeuwen dicht. Jongen voor wien ik geboren ben, zoon van Apollo, jij bent het niet, jij gaat in een stormwind van wapengeweld achter de horizon voorbij, en onze kinderen blijven slapen, toegedekt met gestorven tijd. O grote godin, mijn jeugd voorbij, waar is de schone verwondering en het gouden geheim van de maan? Waar is de zoete diepe vrees en de bloesem die bloeden zal? Ach, het zijn vreemden, die over het plein naderen door het walmende licht, gezondenen van de god des doods, zij vertreden het zaad in de heilige akker, de voren worden met bloed gedrenkt. Al onze tederheid is gedood, al ons verlangen is verwoest, wij dalen in ons onvruchtbaar graf, waar wij eenmaal uit op zullen staan als een voorjaar vergeefs voltooid, trots in het toegesloten licht. [pagina 266] [p. 266] II Om het schone, geschonden gezicht ligt het haar in vlechten gebonden. Zo is zij in de grond gevonden en staat rechtop in het late licht. De wenkbrauwen zijn in verwondering opgetrokken boven de stille ogen die niet toegeven willen aan hun eigen vertedering, en om de volle warme mond, de in glimlach geplooide, ach nooit gekuste lippen dwaalt er een wijs berusten, verzwijgend hoezeer het hart is gewond. Dit is het meisje dat in het puin is begraven en niet mocht leven, dat aan het licht is weergegeven: een witte bloem in een stenen tuin. [pagina 267] [p. 267] Thebe Hemels eigenlijk is Kadmos' aarde, eeuwig is Thebe, de stad die hij sticht. In het grote lijden van Oidipous klopt het hart van de mensheid en in Antigone hebben wij allen lief. Ismene aarzelt zoals wij allen, Kreon is onze onverbiddelijkheid. Hemels eigenlijk is Kadmos' aarde, omdat eeuwig uit menselijk verlangen, uit de geheimen van mensenharten de hemel ontbloeit, waar zij goden zijn. Veel is er daarvoor tezamen gevloeid. Antigone's zieleadel zou immers niet zonder Kreon's trots bestaan. Ja, hemels eigenlijk is Kadmos' aarde. en het bitter leven niet zonder zin. [pagina 268] [p. 268] Polla ta deina Ach de mens, die reus op de grond, hij heeft in de wildernis de bomen gerooid en de voren gericht naar de einder toe. Hij heeft de godvruchtige grond met steden en dorpen bezaaid en de zee met zilveren schepen. Hij wordt zo groot als een god, hij verheft zich tot in de hemel, hij neemt de maan in de hand, hij ziet de zon in het oog. Ach de mens hij sterft op de grond, hij valt met zijn schaduw samen, het gras groeit over zijn graf en niemand weet waar hij is. Alleen zijn stem blijft bestaan, alleen als een lied leeft hij voort, overal gaat hij om in tedere trillingen licht, in lange golven geluid. Een witte bloei overdekt de grote aarde van God. Vorige Volgende