Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 190] [p. 190] Catullus Passer meae puellae Lugete, o Veneres Cupidinesque, et quantum est hominum venustiorum. Passer mortuus est meae puellae, passer deliciae meae puellae, quem plus ilia oculis suis amabat, nam mellitus erat suamque norat ipsam tam bene quam puella matrem nec sese a gremio illius movebat, sed circumsiliens modo hue modo illuc ad solam dominam usque pipiabat. Qui nunc it per iter tenebricosum illuc unde negant redire quemquam. At vobis male sit, malae tenebrae Orci, quae omnia bella devoratis: tam bellum mihi passerem abstulistis. O factum male! O miselle passer! Tua nunc opera meae puellae flendo turgiduli rubent ocelli. [pagina 191] [p. 191] Het musje van mijn meisje Rouwt goden, mensen rouwt, gij klein en groot Die door wat liefelijk is wordt bewogen: Het musje van mijn meisje is heengetogen, Het musje van mijn lieve meisje is dood. Zij minde 't meer nog dan haar eigen ogen Het lieve diertje, 't hipte in haar schoot, Kende zijn moeder als een kindje en floot Zijn vrouwtje toe, nooit is het weggevlogen. Nu hippelt het de weg langs van de Dood, Vanwaar nog niemand ooit is weergekomen; Vervloekte nacht, die al te gulzig zijt! Mijn mooie musje hebt ge mij ontnomen. O wrede slag! Arm musje lief! Nu schreit Mijn meisje van verdriet haar oogjes rood. nederlands van w. van elden Vorige Volgende