Maatstaf. Jaargang 7(1959-1960)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] M. Mok [Gedichten] Bloedvlekken Bloedvlekken in het wit van mijn geheugen dat tussen slaap en leven wordt ontbloot. Er moet een wond geweest zijn waaruit eens die pijn is weggedruppeld en in mijn wezen blijven staan. Met bleke ogen ziet het bloed mij aan, terwijl ik opstijg door de schemerlagen. Nog éen moment kan ik de schrik ontgaan. Dan, door de grondmist heen van het ontwaken, voel ik de bliksem in mijn leven slaan. Een dode hand reikt mij haar leegte aan. De horizon begint zich breed te maken. [pagina 65] [p. 65] Doden Doden in mijn hoofd verzonken, stenen op de bodem van mijn slaap. Ik heb geen ademhaling meer voor hun verstikkend zwijgen, geen vingerwijzing naar de duisternis van hun verlorenheid. En toch, ik woel en wentel in mijn lijf door het luchtledige, ik houd beraad voorbij mijn wanhoop, sla mijn handen tussen de sterren, hamer nacht aan nacht diepere stilten open, enkel om nog éen vergankelijk atoom te vinden van wat zo hopeloos vereeuwigd is. [pagina 66] [p. 66] Zwerfgestalten De levens die zich hebben doodgeschreeuwd. Er is geen stilte diep genoeg om mijn gehoor in te verbergen. Overal dringen splinters van hun pijn mijn leden binnen. Overal sterf ik met hen mee en voel hun laatste ademtocht tot niets verbranden. Steeds, bij het ontwaken van de nacht, stoot de einder zwerfgestalten los die hun onrust door het donker jagen en blijven hangen in de dode wind buiten mijn raam. Ik roep en zwijg, ik loop en lig. Ik slaap mij weg tot minder dan een mens. Ik slaap mij onder hun verlorenheid verloren. [pagina 67] [p. 67] Vergeefs ontwaken Jaren vallen om. Mensen ontstaan uit steen en vegen met levende handen de dood van hun gelaat. Er drijven wolken weg. Hun mond begint zijn spraak te zoeken. Ogen gloeien aan en drinken ruimte. Lichamen zuigen zich huiverend vol met waterkoelte; zij worden weer gewogen door de adem van het licht. Zij baden zich opnieuw in ondoorgrondbaarheid en nemen een diepe onrust over in hun bloed. Zij lopen uit tot bomen. In hun armen rijzen zij boven hun krachten uit en worden dooraderd met nacht en wind. Zij dalen stil naar hun verlies terug. Lijkwaden dekken hun vergeefs ontwaken. Hun dood valt samen met de duisternis. Vorige Volgende