Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 955]
| |
S. Vestdijk
| |
[pagina 956]
| |
zin en zijn flegma een object, zonder dat men kon zeggen, dat zin en object samenvielen, net zo min als Rick en Dick elkaar in alles imiteerden. Vroeger was dat misschien anders geweest. Oudere ingezetenen herinnerden zich wandelingen langs de kade, die plotseling onderbroken waren door de aanblik van twee nogal spookachtige, zij het bijzonder mooie jongetjes achter tralies. Op die leeftijd, vijf, zeven jaar, waren Rick en Dick nog zo onwennig, dat ze niet goed buiten hun tuin durfden, en zich daar voorlopig alleen nog maar aanboden aan de blik van voorbijgangers, in identieke winterjasjes, het hoofd wat scheef, vriendelijk glimlachend, de rechterarm schuin naar voren, en die armen liepen dan vrijwel parallel. Zo stonden ze daar, roerloos, uiterst gewillig en geheimzinnig, en lieten zich bekijken door wie maar wou, wel wetende dat dat er nooit veel zouden zijn. Twee bruine panopticumjongetjes daar vlak achter het hek van een tuin van een huis in een straat helemaal aan de andere kant. Al waren zij nooit in de oost of in de west geweest, zij kwamen in elk geval toch uit Den Haag, waar Thieme Backer zonder overtuiging een praktijk had trachten op te bouwen, om er ten slotte alleen maar zijn vrouw vandaan te halen, en na een pauze van zes jaar - voor het fatsoen, of uit koppigheid, en zeker niet ter wille van zijn vrouw - naar het land van zijn vaderen terug te keren. Hier had hij onmiddellijk een grote praktijk, en hij zat in zoveel besturen, dat hij iedere maand op zondagochtend een lijst ervan opmaakte, zoals een oosterse potentaat op gezette tijden de ridderordes bekijkt, die andere vorsten hem hebben verleend. Toch brachten zij geen opschudding te weeg, de jongetjes, toen zij zich eenmaal permanent buiten dat hek waagden en als een soort tweeling, alleen in verschillende klassen, schoolliepen. Zij werden niet uitgescholden, vochten nooit, hielden zich evenmin op een afstand als zij zich bij anderen aansloten, stonden te boek als matig schrander, matig lui, en in het sportieve meer uitmuntend door lenigheid dan door kracht of uithoudingsvermogen. Rick, de oudste, was iets brutaler en luidruchtiger, Dick, de jongste, dromeriger, en iets lelijker. Hun eenkennige glimlachjes hadden zij allang | |
[pagina 957]
| |
afgelegd, maar voor het overige mocht men aannemen, dat, als in die tuin, hun rechterarmen nog altijd parallel liepen, en dat zij degenen, die hen wilden bekijken, geen strobreed in de weg zouden leggen. Zij waren welgemanierd, maar niet overdreven, zij hadden een zeker standsbesef, maar niet meer dan Thieme Backer zelf, die zich wel met tollenaars en schreeuwers op kaatslanden omringde, en algemeen werd geloofd, dat zij dol op hun moeder waren. Hier was wel iets op af te dingen, want toen mevrouw Thieme Backer een half jaar weg moest, - men mompelde van overspel, anderen van miskraam, - was er aan de jongens evenmin iets te merken als aan hun vader, die in deze tijd wel meer dronk dan gewoonlijk, maar alleen omdat hij, naar zijn zeggen, niet tegen het gezicht kon van de nicht, die het huishouden waarnam, en daarom altijd een half uurtje langer in de café's bleef plakken. Men vatte dit op als een bewijs, dat hij het met de nicht hield, iets wat de nicht zelf logenstrafte- en voor bijzonder geslepen geesten bevestigde - door lang voor de afgesproken dag te verdwijnen, onder achterlating van een kattebelletje. Later lekte uit, dat Rick en Dick haar nogal hadden geplaagd. Dat hun parallelisme zich niet tot de armen beperkte, en ook in verticale zin kon worden uitgelegd, bewezen zij door op het dak van de lagere school te klimmen, - Rick zat toen in de hoogste klas, - en aan vier lakens van de meid, die ruwer en grauwer en dus steviger hadden geleken dan hun eigen lakens, achter elkaar naar beneden te klimmen, of te zweven. Het was een groot, hoog gebouw, waarin ook normaallessen werden gegeven en repetities gehouden van het stedelijk harmoniecorps, en zij hadden hun voornemen niet verzwegen, want afgezien van wat leeglopers, dienstmeisjes en een enkele heer, stond het schoolplein vol met leerlingen. Eerst was Rick boven de dakrand verschenen, toen Dick, zij hadden een laken aan de goot vastgemaakt, Rick had zich laten zakken tot aan een raamkozijn, vervolgens Dick, en daarbij had men kunnen zien, dat zij omwikkeld waren met andere lakens, hetgeen hun het uiterlijk verschafte van kerstmannetjes na het invallen van de dooi. Op het plein beneden was het doodstil, en de aanwezige onderwijzers | |
[pagina 958]
| |
begrepen, dat het geen zin had om te roepen of te dreigen of ook maar de politie te halen. Van te voren moesten zij alles zorgvuldig hebben overwogen, want aan drie opeenvolgende kozijnen vonden zij steeds geschikte uitsteeksels, haak of betrouwbare spijker, om het laken aan te bevestigen. Het laatste laken was te kort voor de afstand, zodat zij nog anderhalve meter naar beneden hadden te springen, op gymnastiekschoenen, die zij óok hadden aangetrokken. Er werd zwakjes gejoeld. De lakens hingen nu als een vierdelige brandslang van het dak tot op anderhalve meter boven de grond, en daar de ramen naar buiten opengingen, moest later de brandweer er nog aan te pas komen om ze weg te halen. Rick, de oudste, ging onmiddellijk naar het hoofd van de school, nam een soort militaire houding aan, en zei: ‘Het was een weddenschap, meneer’. Het hoofd zei: ‘Vind je het niet laf om ons zo in onze... om ons zo bang te maken? In mijn jonge tijd zouden jullie van school zijn gestuurd.’ Hij wist wel, dat daar niets van komen zou. Thieme Backer ging met iedereen praten, tot de politie toe, en beloofde het hoofd, dat hij Rick en Dick eigenhandig zou afranselen met een rietje, wat hij niet deed. Hij was veel te trots, vooral op Rick, die zich voortreffelijk had weten te gedragen, bescheiden, niemand anders de schuld gevend; en zijn flegma raakte dermate doorbroken, dat hij bij een gesprek onder vier ogen, waarschijnlijk het eerste van die aard, de jongen vroeg wat hij later wilde worden, waarbij hem iets voor de geest zweefde als marine, of het leger, of ontdekkingsreiziger. Rick zei: ‘Jurist, net als u’, hetgeen Thieme Backer minder opvatte als een blijk van vaderbinding dan van gebrek aan verbeeldingskracht. Daarmee had Rick nog vijf of zes jaar de tijd, en op de H.B.S. deed hij de eerste jaren niets om de juristerij opnieuw tot iets saais en hem onwaardigs te stempelen. Dick volgde hem hierin, ongeveer; alleen bleek nu toch wel meer en meer, dat Rick het flinkst en het sportiefst was, - op kaatsen na beoefende hij achtereenvolgens alle bestaande takken van sport, en enkele niet bestaande, waaronder het schieten met een windbuks op goudfazanten in een hoenderpark, wat Thieme Backer op een boete kwam te staan. Op | |
[pagina 959]
| |
diezelfde grillige en onstandvastige manier leek Dick van de twee het meest geporteerd voor de muzen, want niet alleen dat hij een tijdlang aardig tekende en een half jaar pianoles had, hij nam ook danslessen, en in de 3de klas liet hij Rick een gedicht zien, dat hij maar meteen in het Engels had opgeschreven, hetgeen hij liet volgen door de Nederlandse vertaling, die Rick evenmin begreep. Maar daar bleef het ook bij. Op school waren zij zwak, in alle vakken; maar wat men hun had kunnen verwijten was veeleer, dat zij maar voortgingen iedereen in het gelijk stellen, die hen voor onbeduidend hield. Toen hij in de 5de klas zat, verleidde Rick de vroegere pianolerares van Dick, een hittepetitterig, wat sluw onnozel uitziend wezentje van 24, een relatie van een relatie, een soort protégée, en het is heel goed mogelijk, dat zij ten tijde van de lessen Rick verleid had, omdat Dick nog te jong was, en dat Rick er toen mee doorgegaan was haar te verleiden. Hij deed dit zo goed, dat zij Thieme Backer kwam vertellen, dat zij een baby moest krijgen van Rick, welke mededeling Thieme Backer verwerkte door er geen geloof aan te slaan. Rick was bijna 18, maar hij had nooit iets gemerkt van een hitsige geaardheid, en zelf had hij altijd opperbest van de vrouwen kunnen afblijven, zelfs van zijn eigen vrouw. Maar bij het tweede gesprek onder vier ogen, dat hij met Rick had, viel deze niet alleen allerruiterlijkst door de mand, maar nam ook alle schuld op zich met betrekking tot de allereerste stappen, en verklaarde zonder enthousiasme dan wel met de juffrouw te zullen trouwen. Ook bekende hij haar naar zijn vader te hebben toegestuurd; hij had het haar gevraagd; zelf had hij het niet durven zeggen. Dit viel Thieme Backer toch weer in hem tegen; maar hij zei dadelijk, dat trouwen nou óok niet direct hoefde, hetgeen hij liet volgen door een poging om Rick iets bij te brengen omtrent zekere technische mogelijkheden om de natuur een loer te draaien, welke poging mislukte, omdat Rick hem te strak aankeek. Thieme Backer's kennis van deze mogelijkheden was summier, en om dat knappe, bruine jongensgezicht daar tegenover hem te belagen met wat hij als de meest onsportieve acrobatiek ter wereld had leren beschouwen, daartegen | |
[pagina 960]
| |
verzette zich iets in hem. Hij zei: ‘Voortaan oppassen’. Rick zei: ‘Ja, vader’, en Thieme Backer ging met de enige gynaecoloog in de stad praten, en bedong een vriendenprijsje. Na deze transactie, en de gelukkige afloop, verleidde Rick de pianojuffrouw nog enkele malen, maar de gynaecoloog scheen haar bidwijs te hebben gemaakt. Toen hij eenmaal in Leiden was, zag hij haar niet meer. Toevallig was het de zoon van diezelfde gynaecoloog, een jongen bij Dick in de klas, die van een en ander de zwaarste gevolgen had te dragen. Van zijn vader kon hij niets gehoord hebben, maar de pianolerares had hier en daar gebabbeld over Ricks trouwbelofte, die hij nooit teruggenomen had. Niet dat zij hem daaraan wilde houden, maar het vleide haar ijdelheid, en er was ook nog een moeder die zij in vertrouwen had genomen, zodat vrij spoedig iedereen op zijn minst een stuk van de waarheid wist. Maar de zoon van de gynaecoloog, een jaloerse jongen, was de enige die zijn mond voorbijpraatte. Niet tegenover Dick, laat staan tegenover Rick zelf, maar tegenover derden, die niet aarzelden Dick in te lichten. ‘Hij heeft gezegd, dat je broer moet trouwen’. Dick dacht hierover twee uur na, en ging in de pauze naar de zoon van de gynaecoloog. Ooggetuigen berichtten later, dat zijn gezicht verwrongen was van drift, en dat hij, anders zo rustig en onverstoorbaar, eenvoudig niet uit zijn woorden kon komen, en al maar uitstootte: ‘Zeggen wat je gezegd hebt, - zeggen wat je gezegd hebt,’ - waarna hij de aanrander van de familie-eer vijf tanden uit de mond sloeg. Daarmee had hij zich weer geheel naast Rick geplaatst, bij wie hij de laatste jaren wat achtergeraakt was, ofschoon van enigerlei rivaliteit tussen de twee broers geen sprake kon zijn. De gynaecoloog stuurde Thieme Backer de belachelijk hoge rekening van de tandarts. Maar dit werd amicaal en per telefoon geregeld: de gynaecoloog werd gevraagd hoe hij een aanklacht wegens laster zou vinden, wat zijn zoon betrof, en er waren misschien nog andere juridische mogelijkheden wat hemzelf betrof. Diezelfde dag had Thieme Backer een gesprek onder vier ogen met Dick, hun eerste, en ook het eerste waarin hij een van zijn zoons alleen maar had kunnen prijzen, zo hij daar de man voor was geweest. Hij zei: ‘Mik | |
[pagina 961]
| |
voortaan een beetje hoger, of een beetje lager, maar niet al te laag’. Dick zei: ‘Ja vader’, en de beide broers zakten weer in hun onbeduidendheid terug, waaruit Rick ook door zijn eindexamen en zijn staatsexamen en de groentijd in Leiden niet werd verlost, terwijl het Dick niet scheen te drukken, dat hij op school nu de eer van hen beiden had op te houden. Hij was nog wat stiller geworden dan hij al was, had veel vrienden en geen enkele vriend, en wist niet wat hij na zijn eindexamen zou gaan doen. Hij was wel degelijk van plan íets te gaan doen, en het vermoeden, dat zijn vader een zekere geheime voorliefde voor hem had opgevat, zodat hij, legde hij het er op aan, gemakkelijk enkele jaren een soortgelijk bestaan had kunnen leiden als Le Roy bij zijn moeder, betekende geen verleiding voor hem.
Geheel ongebruikelijk was het niet, deze uitnodiging van een leraar of lerares om iets van de persoonlijkheid te komen openbaren in ruil voor een kop thee. Rick bijvoorbeeld was vroeger eens bij Brouwers geweest, een lange, nogal elegant geklede man met een rood baardje en veel prestige, die hem zo erg aan het praten had gebracht, dat hij zich na afloop de ogen uit het hoofd had geschaamd en Brouwers verder zoveel mogelijk genegeerd, met een onvoldoende voor Duits op zijn eindexamen tot besluit. Maar aangezien er aan twee selecties moest worden voldaan (leraren die wilden dalen, leerlingen die konden stijgen), kwam dit geïmproviseerd contact zelden genoeg tot stand. Er was trouwens nog een derde voorwaarde, een ongeschreven wet: men nodigde leerlingen niet uit, omdat [en soms zelf niet wanneer] ze veel hoge cijfers op hun naam verenigden. Het moest een karakterkwestie blijven. De leerling moest zich geven ongedwongen, natuurlijk, zonder verworven waardigheden; er werd niet van hem verwacht, dat hij in het huis van zijn leraar wanordelijk zou zijn, maar dat dan ook alleen, omdat hij niet met een hele troep kwam. Alles met elkaar waren het de laatste tijd toch maar drie leraren die eraan deden, drie taalleraren, Brouwers, Mia Goudswaard, een jong kind nog, die alle leraren boven de 30 en achter haar rug alle leerlingen ‘Mia’ noemden, en juffrouw Rappange, deze laatste | |
[pagina 962]
| |
voornamelijk op het voorbeeld van Mia. De Engelse leraar, meneer Stibbe, was te oud om zich aan te passen, te slordig en te verstrooid ook, te gewild moppig, en vaak ziek; hij zou vergeten thee in te schenken, of zijn pijp uitkloppen in een kopje. Mia was begonnen met meisjes. Zij had een leuk, fris heksengezichtje, en scheen altijd te stikken van het lachen over haar eigen onnozelheid of ingénuïteit: een vorm van onbeschaamdheid veeleer, want op die manier lokte ze leerlingen uit hun tent en kon voor zichzelf nagaan hoe lang ze bleef lachen terwijl ze bezig was zich een beetje kwaad te maken. Ook juffrouw Rappange had zich tot dusverre tot meisjes beperkt. Dat waren stille bijeenkomsten geweest, erg ongezellig, hoewel niet eigenlijk kil. Niemand was er geweest om haar te zeggen, dat het een tactische fout was er twee of drie tegelijk te vragen. Aan de andere kant had iedereen haar kunnen zeggen, dat alleen Mia zich kon veroorloven er éen tegelijk te vragen, zonder te vervallen in het sondéren van gewetens en het versmelten van zielen. Mia vertelde leuke, soms rare dingen uit haar studententijd, was voortdurend zelf aan het woord, deed of de gast er niet bij was, zat te kronkellachen, stout aan haar eigen tafel, - om dan opeens tot intelligentie te vervallen en een vraag te stellen over de diepere natuur van het kind, een vraag op de rand van het gênante, die niet beantwoord werd, maar die een vriendschapsband voor het leven smeedde, waarna Mia het kind verried door haar nooit meer uit te nodigen, of, opzichtig genoeg, alleen samen met een ander, of twee anderen. Daar zat dat meisje dan, zo al niet met het antwoord op die vroegere vraag op de lippen, dan toch met aardig wat overtollige hunkerende genegenheid in haar ziel; en onderwijl Mia maar aan het kletsen en kronkelen en háar negéren, zodat er ten slotte een haat voor het leven ontstond, waar de ontrouwe Mia zeker niet geheel onkundig van was, want zij negeerde die leerlinge nu ook in de klas. Dan doofde alles uit in het eindexamen en de rest, en niemand wist van iets of iemand, en Mia ging door, zou doorgaan, want ze was nog heel jong, met gnoomachtige bedrevenheid meisjesharten te breken en te verzegelen met haat, jaar in jaar uit, net zo lang | |
[pagina 963]
| |
tot ze er genoeg van kreeg en zich verloofde met een leraar, op wie ze dit aantrekken en afstoten niet kon toepassen. Innerlijk was zij keihard, en er waren maar weinigen die haar echt mochten. De leraren behandelden haar als een kind, maar niemand had kunnen zeggen, dat zij een enfant terrible was of een aanstelster. Brouwers, een van de weinige ongetrouwde leraren, liep wel eens met haar op, en betrapte er zich dan na afloop op, dat hij veel te veel over zichzelf verteld had, tot niet helemaal juiste dingen toe, ongeveer zoals Rick had gedaan bij hém. Mia opende zielen als blikjes, óf door praten óf door zwijgen. Zelf nodigde hij alleen jongens uit, spaarzaam. Hij deed dit uit belangstelling, maar de jongens, voor wie hij zich werkelijk interesseerde, nodigde hij nooit uit, niet uit schuwheid, maar omdat hij hun niets te leren meende te hebben. Ook voor Rick had hij zich geinteresseerd; en dat was niet het enige: zoals iedereen wist hij van de pianolerares, en hij wilde zich niet blootstellen aan de gewetensvraag, of hij Rick soms uitnodigde om van hém iets te leren. Toen hij deze vermoedelijke samenhang doorzag, nodigde hij Rick uit, om zich niet bloot te stellen aan de gewetensvraag, of dergelijke gevoeligheden niet veel te ver gingen. De jongen was hem erg tegengevallen. Een banale kletskous, over politiek onder andere, ausgerechnet politiek, een lege huls, een rammelende noot, en bruin als een noot, de typische subtropische oppervlakkigheid van lieden met een heet verleden waar ze zelf geen weet meer van hebben, en waar ze af en toe naar reiken als naar een glas rum, en dat slaan ze dan achterover, en dan zijn ze stout geweest met een pianojuffrouw. In de klas had hij Rick verder zoveel mogelijk genegeerd, zodat hij niet gemerkt had, dat Rick het hem deed. Pas toen Rick allang van school was, kreeg hij spijt. Hij vermoedde, dat hij zich had vergist, dat eenvoudig de pianolerares hem dwars had gezeten, terwijl er van die hele geschiedenis misschien niet eens wat waar was. Hij had nu alleen Dick nog over om het goed te maken, en Dick zat in de 5de klas, en kwam dus voor een bezoek in aanmerking. Dick was interessant, minder door de vijf tanden, of de gedichten die hij schreef, of geschreven had, in verschillende | |
[pagina 964]
| |
talen, - geen Duits overigens, - en die een leraar hem vroeger onder de les wel eens had afgepakt, dan wel door de combinatie daarvan. Bovendien was Dick hem persoonlijk sympathieker dan Rick. Maar terwijl hij, helemaal op de achtergrond van zijn bewustzijn, nog bezig was te overleggen, of Dick misschien minder interessant was dan hij wel leek, - waarbij hij een beroep kon doen op de zich door de jaren heen steeds duidelijker aftekenende stelling, dat geen enkele jongen interessant was, - vertelde juffrouw Rappange hem, in een pauze, dat zij die middag na vieren Dick bij zich kreeg, en dat zij niet wist wat zij tegen hem zeggen moest. Ook Brouwers wist dat niet, maar het scheelde weinig, of hij voelde zich diep geschokt, omdat zij hem voor was geweest, wellicht na soortgelijke aarzelingen. Onderwijl bekeek hij haar, en haar lelijkheid, afstotelijkheid zelfs, die zo moeilijk aan bepaalde gelaatstrekken toe te schrijven was, verergerde voor zijn gevoel nog de brutaliteit hem deze jongen voor de neus te hebben weggekaapt. Belachelijke gedachte, - hij corrigeerde zich snel. Maar natuurlijk was dit hele instituut van de bezoekjes, slechts door enkelen gehandhaafd en door een ouderwetse directeur niet aangemoedigd, belachelijk. In deze provincieplaats, met haar verharde en onverschillige naturen, en nogal wat boerenjongens op school, was het als orchideeën plukken op een mesthoop, en daarom had men met éen orchidee ook meteen mest aan zijn hand, en maakte zich zorgen, blies futiliteiten op, voor men het wist. Met een smalend lachje luisterde hij naar juffrouw Rappange. ‘Hij heeft me iets gevraagd over Mallarmé,’ zei ze, ‘wat dat voor poëzie was. Maar daar weet ik niets van af. Ik heb hem toen maar gevraagd eens te komen praten.’ ‘Heel interessant’, zei hij hoffelijk. Blijkbaar wist ze niet, dat Backer vroeger gedichten gemaakt had. Dat moest ze dan zelf maar uitvissen. Hij was niet van plan haar aan gesprekstof te helpen. ‘Het is voor het eerst, dat ik een jongen heb. Mia heeft me eigenlijk een beetje opgestookt, die zei: jij moet nu eens een jongen nemen, dan doe ik het ook.’ ‘O... Het is wel een geschikte jongen, al zal hij vermoede- | |
[pagina 965]
| |
lijk geen mond opendoen.’ ‘Daar ben ik óok bang voor’, zei ze berustend. ‘Denk erom, dat je hem wat te roken geeft.’ - Hij lachte ironisch. Ook juffrouw Rappange lachte. Die middag werd hij opengedaan door Le Roy, die in de keuken voor zijn moeder aardappelen had zitten schillen. Dick zei, dat hij voor juffrouw Rappange kwam, en dat hij Thieme Backer was, en onder de rand van zijn hoed zag Le Roy een lange, rustige jongen staan met een bruin, tamelijk hoekig gezicht, waarin de ogen wat onderuit keken. Een zoon van de advocaat. Goedgekleed, een goed shirt, maar geen rotzak toch, hij had evengoed langs hem heen kunnen lopen. ‘Ik weet niet helemaal zeker, of ze thuis is’, zei hij. ‘Ik denk het wel, want ik word verwacht.’ Le Roy voelde zich bijna vertederd: hij werd verwacht, en hij was niet langs hem heengelopen en de trappen opgestormd. Maar voor hij kon zeggen: gaat u dan maar naar boven, twee trappen, achterste deur, deed de jongen een stap naar hem toe: ‘Ik heb me niet voorgesteld, neemt u me niet kwalijk, mijn naam weet u al.’ Zonder iets terug te zeggen of zijn hoed af te nemen drukte Le Roy de bruine hand, en vond nu wel het minste dat hij doen kon de jonge bezoeker de weg te wijzen. Terwijl hij hem voorging, keek hij af en toe om of hij wel gevolgd werd. Rubber zolen waarschijnlijk. Men hoorde niets van die jongen. Een katachtige jongen, lenig. En een leerling van de juffrouw. Hij moest die jongens van Thieme Backer, twee, of waren het er drie, vroeger wel eens gezien hebben, niet op het kaatsland, maar dan misschien voor die school. In zijn verbeelding zag hij voor dat schoolgebouw drie bruine jongens van afnemende grootte in wit flanel flaneren. Zij rookten. Hij herinnerde zich, toen hij om drie uur de post van juffrouw Rappange boven had gebracht, een pakje sigaretten op tafel te hebben zien liggen. Dat was dan voor die rotzak zeker. Neen, rotzak niet. Er was een brief uit Engeland bij geweest. Een Franse lerares met een brief uit Engeland. | |
[pagina 966]
| |
‘Die deur is het’, zei hij, omkijkend tot de bezoeker zich bij hem had gevoegd, ‘zal ik even voor u aankloppen?’ ‘O, dat kan ik zelf wel’, zei de jongen met een hoffelijk lachje. Maar dat wilde Le Roy zich niet uit handen laten nemen, en met een breed gebaar liep hij naar de deur en klopte aan. De jongen stond schuin achter hem, heel rustig, helemaal niet bang voor zijn lerares. Er werd geroepen, en meteen gooide hij de deur open, en zei op fluwelige toon: ‘Er is iemand voor u, juffrouw’, waarna de jongen langs hem heen de kamer binnenstapte, terwijl juffrouw Rappange, het gezicht in de schaduw, tegen de achtergrond van de beuk, waarvan de bladeren begonnen te kleuren, hem met uitgestoken hand tegemoet kwam. De jongen keek nog om, hij wilde de deur achter zich sluiten. Maar Le Roy was hem voor. Hij had die deur wijd opengegooid, wat bruusk, wat overijverig, er school dus niets opmerkelijks in, wanneer hij een paar stappen in de kamer deed om de knop te pakken en de deur voorzichtig dicht te trekken. Die deur was hem zogezegd uit de hand gelopen. In de vijf seconden, die hij hierdoor won, zag hij niets anders dan de handdruk, en dat ze als stenen beelden tegenover elkaar bleven staan, niet zozeer verlegen als wel gehinderd door zijn kortdurende aanwezigheid. Verrek, dacht hij, als ze daar zo slecht tegen kunnen... Hij talmde nog wat op de bovengang, maar kon niets verstaan, en hij durfde zich ook niet vlak bij de deur te wagen. Zij moest niet weten, dat hij nieuwsgierig was. Nieuwsgierig! Zij moest, men moest eens weten hoe weinig nieuwsgierig hij was naar de meeste dingen, normaal. En dan zeker niet naar wat een Franse lerares met een jongen van school te verhapstukken had. Misschien kreeg hij op zijn sodemieter. Excuus vragen, een prop gegooid in de klas, of een dooie muis meegebracht, nooit meer doen, juffrouw, nou kom dan maar hier, jochie, dan zal ik je eens lekker knuffelen. Dàt zou dan in ieder geval te zien zijn... Het sleutelgat werd helemaal opgevuld door de sleutel, dat had hij ontdekt op die middag dat die andere lerares bij haar was geweest, die kleine, die zo lachte, en voor wie ze koekjes gekocht had, | |
[pagina 967]
| |
waarvan hij er ook een had gekregen. Hij had wel erg lang naar het trommeltje moeten kijken. Niet omdat hij trek in koekjes had, maar om te zien of zij het merkte. Hij ging naar beneden, naar de keuken, maar liet de deur openstaan om de buitendeur in het oog te kunnen houden. Zou hij boven iets horen, stemmen, voetstappen, dan ging hij naar de buitendeur, deed die open, en stond dan op de drempel naar buiten te kijken tegen dat die jongen beneden kwam. Misschien na tien minuten. Als hij op zijn donder moest hebben, kostte het hem niet meer dan vijf minuten, en dan nog afzoenen, dat was tien minuten, zeg een kwartier. Tot nog toe waren er alleen meisjes geweest, volgens zijn moeder, zelf had hij zich daar nooit mee bemoeid. Misschien kwamen er nu vaker jongens. Misschien kreeg ze de smaak te pakken. |
|