| |
| |
| |
R. Blijstra
Iemand is de ander
Drie dialogen
I
Iemand ligt in de cel van een gevangenis op een brits. De deur van de cel wordt geopend en een cipier treedt binnen. ‘Er is hier een bezoeker voor u’, zegt hij. ‘Wilt u hem ontvangen?’ De man op de brits richt zich op en kijkt naar de man, die met de cipier is meegekomen. Hij knikt. De cipier gaat weg en sluit de deur achter zich. De beide mannen zijn alleen. De man op de brits gaat rechtop zitten.
Hoe wist je, dat ik hier was? Niemand kent mijn verblijfplaats, behalve mijn vrouw. Het leek me een goed denkbeeld om me in een gevangenis op te laten sluiten en zo mijn vijanden, mijn landgenoten te ontlopen. Ze hebben me ter dood veroordeeld wegens samenwerking met de vijand. Hun vijand. Om twaalf uur vannacht zou het vonnis worden voltrokken. Ik heb hier bescherming gezocht, maar als jij weet waar ik ben, kan een ander het ook weten. Heeft mijn vrouw het je verteld? Ik had haar uitdrukkelijk verboden het aan iemand, wie dan ook te zeggen.
Mijn leven staat op het spel. Heb je er op gelet of iemand je heeft gevolgd?
Ik had het kunnen voorzien. Ik had mijn geheim en mijn vrees voor me moeten houden. Maar als mijn list niet zou lukken, als ze me voor twaalf uur toch zouden vinden, dan wilde ik niet sterven zonder dat iemand het wist. Dwaas natuurlijk, want waarom heb ik haar dan niet gevraagd bij me te blijven. Ofschoon, dat zal niet kunnen, in een gevangenis. In elk geval dwaas,
| |
| |
want als ik hier uitgehaald wordt, verdwijnt mijn spoor. Dan sterf ik toch ongeweten en ongekend. Niemand zal me vinden.
Ik denk, dat men je zal vinden. Het zal de bedoeling zijn, dat iedereen op de hoogte wordt gesteld van de voltrekking van het vonnis. Ondanks jouw pogingen en die van je vrienden om je te beschermen. Je zult niet ongeweten, niet ongekend sterven. Dat kan je, zo nodig, een troost zijn.
Je stem klinkt dreigend en je woorden zijn niet bemoedigend al spreek je over troost. Maar je bent de broer van mijn vrouw en je bent geen partijganger van mijn vijanden voorzover ik weet. Je bent bang, net als ik, je wordt achtervolgd net als ik. Je hebt raad gevraagd aan je zuster en zij heeft je naar hier verwezen.
Je hebt gedeeltelijk de waarheid geraden.
Ik heb mijn zuster gevraagd waar je je had verscholen onder het voorwendsel, dat ik zelf achtervolgd werd. Je vrouw heeft je niet verraden, doch slechts haar broer willen helpen.
Maar jij hebt tegen haar gelogen.
Ik heb haar niet de volle waarheid verteld. Ik word gestraft als ik mij niet van mijn opdracht kwijt. Men heeft mij opgedragen je te vinden en het vonnis om twaalf uur te voltrekken.
Je hebt me gevonden. Je bent hier dus gekomen om me te vermoorden, mij, de echtgenoot van je zuster.
De familierelatie doet er niet toe. Zij vormde slechts het middel om je verblijfplaats te vinden. Het was geen nodeloze wreedheid, die hen er toe bracht juist mij te kiezen. Ze hebben het verst verwijderde familielid uitgekozen, geen bloedverwant, geen vader, geen broeder, geen zoon. Slechts de broeder van je vrouw. Verder konden ze niet gaan: aan een neef had je vrouw je schuilplaats niet verraden.
Hoe verfijnd menselijk en hoe sluw zijn je opdrachtgevers. Onze patriotten, onze vaderlandslievenden, onze vrijheidshelden. De vrijheid kopen met ver-
| |
| |
raad en dwang, dat kunnen ze.
Zij beschouwen jou als een verrader en je vrienden, onze bezetters, als de dwingelanden.
Ik wist niet, dat je aan hun kant stond. En mijn vrouw evenmin. Wij zijn het slachtoffer van onze argeloosheid.
Ik sta niet altijd aan hun kant. De zich vrij wanende mens wordt echter in een dwangpositie gedrongen door de besluitvaardigheid van degenen, die niet denken doch daden verrichten.
Ik ben altijd lid van de organisatie der vrijheidslievenden geweest, maar behield me het recht voor hen slechts te steunen met eigen gekozen middelen, omdat ik mij niet wilde binden aan hun methoden. Nu hebben ze mij gebonden. Als ik deze gevangenis verlaat moet ik mij melden: ze wachten daar buiten op me. Ik sta met mijn leven borg voor jouw dood. Ze konden, nadat ik van mijn zuster je schuilplaats had vernomen, niet iemand anders sturen: je had hem niet toegelaten. Jouw leven of het mijne: zelfs als we de waarde van het ene niet tegen het andere willen of kunnen afmeten, blijft de omstandigheid, dat ik je weliswaar niet als een verrader doch als een tegenstander, een belangrijk en gevaarlijk tegenstander beschouw.
De mens staat de mens naar het leven. Jij staat mij naar het leven. Er is altijd een reden.
De mens verstrekt die reden maar al te bereidwillig. Door zichzelf te verraden, verraadt hij anderen.
Dus toch! Ik ben een verrader in jouw ogen en dat terwijl je me zo vaak verzekerd hebt, mijn standpunt niet te delen maar wel te begrijpen. Maar neen, dat is het niet. Ik vergat, dat je in een dwangpositie verkeert. Je moet je opwinden, je kwaad maken om de moed te vinden, jezelf te redden.
Ik neem aan, dat jouw leven jou evenveel waard is als mij het mijne. De vraag wie van ons beiden moet sterven wordt beslist door de gemeenschap.
Welke gemeenschap? De mijne of de jouwe?
| |
| |
Wij hebben dezelfde gemeenschap. Jij behoort niet werkelijk tot onze onderdrukkers. Je maakt geen deel uit van hun wezen. Afkomst, taal, uiterlijk, zeden, gezin, stempelen je tot één van de onzen.
Ik ontzeg iedereen het recht mij in te delen bij een gezelschap, dat ik niet wil kennen. Jouw zogenaamde vrijheidshelden vertegenwoordigen mijn volk niet.
Je weet, dat zij die met de bezetters, de kolonisten, samenwerken in de minderheid zijn. Ons volk wil onafhankelijk zijn..
En economisch te gronde gaan of nog afhankelijker worden dan het al is.
Het doet er niet toe. Men wordt eerst verstandig als men de vrijheid heeft zijn verstand te gebruiken. Onder voogdij gedijt geen overleg.
Onder tirannie evenmin. Alle koloniën, die onafhankelijk zijn verklaard, zijn op democratische grondslag begonnen en als dictatuur geëindigd, waarbij het volk even onmondig is als voorheen.
Dat betreuren wij. Niettemin is dit de weg, welke wij moeten gaan.
En wie niet met jullie meegaat wordt opzij geschoven.
Als hij tot de onzen behoort en ons belemmert in onze bewegingen moeten wij hem vernietigen. Overigens: jouw vrienden doen hetzelfde met ons.
Ik ontken dat niet. Ik betreur het. Ik zie niet in, dat de noodzaak hen dwingt. Ik heb alle mogelijke moeite gedaan, ik heb al mijn invloed aangewend om terechtstellingen of strafexpedities te voorkomen of tot het uiterste te beperken. Ik kan niet eens zeggen, dat ik geweld haat. Geweld is mij zo vreemd, dat ik het nooit kan aanvaarden als oplossing van een conflict. Door het geweld wordt het conflict pas geschapen, een misgeboorte van de daad.
Door je uitdrukkelijk tegen de methoden van je vrienden te verzetten en toch bij hen te blijven en eveneens de strijd van de vrijheidslievenden te veroordelen zaai je tweedracht in ons kamp en versterkt het leger
| |
| |
der weifelmoedigen. In de ogen van mijn medestanders ben je de gevaarlijkste verrader, in de mijne onze gevaarlijkste tegenstander. Je ondermijnt onze strijdlust.
Ik verzet me tegen jullie terreur.
Ik ken het liedje: onschuldige vrouwen en kinderen vallen als slachtoffers van onze aanslagen. Het spijt ons, het spijt ons, hoor je dat? Maar er is geen andere weg. Men, zij, jouw vrienden en jij laten ons geen keuze. Geef ons de vrijheid. Dat is alles wat wij vragen.
Je bent nu in de goede stemming. Je kunt me nu doden. Ga je gang.
Vergeef me. Ik weet, dat je eerlijk tracht te zijn, dat je eerlijk bent misschien. Maar je dwaalt en zelfs een terugkeer op het goede spoor zou je niet meer helpen. Het is te laat: je hebt te veel schade aangericht, je bent te zeer een symbool geworden, een symbool van redelijkheid in de wereld en een symbool van wankelmoedigheid bij ons volk. Men kan je niet meer sparen.
Wie zegt je, dat ik om lijfsbehoud vraag?
Je stem, je gebaren, je gelaat klagen mij aan. Je angst, die in mij de wanhopige wil vinden.
Je gewetenswroeging kan alleen door de wanhoop worden overwonnen. Pas als je radeloos bent, kun je de kracht vinden mij te doden. Ik help je daarbij door de redeloosheid van je standpunt aan te tonen. Alleen in blinde woede kan een fatsoenlijk mens doden. En misschien dan nog niet eens. Hij moet eerst zijn fatsoen kunnen afleggen en daarna kwaad worden. Alles wat de mens bewust maakt van zijn gedachten en handelingen moet hij achter zich laten om in staat te zijn iemand van het leven te beroven. Iemand te beroven van het enige wat hij werkelijk bezit: het leven. Ik vraag mij af of een misdaad ooit zo groot kan zijn, dat een ander het recht heeft iemand te doden.
Een verzuim kan erger zijn dan een misdaad. Men kan schuldig zijn door iets niet te doen.
Zoals je wilt. Ik vraag je dus of iemand zo schuldig kan zijn, dat een ander daardoor het recht heeft hem te beroven van het enige, dat hij bezit: het leven?
| |
| |
Zou je het leven van je vrouw en kinderen niet hoger achten dan het jouwe? Zou je je leven willen redden ten koste van het hunne?
Je tracht me te ontwijken. Er is geen sprake van, dat ik mijn leven tegen dat van mijn vrouw en kinderen kan afwegen.
Ik wil je alleen maar aantonen, dat je eigen leven zelfs voor jezelf niet het kostbaarste is wat er bestaat.
Je tracht me in verwarring te brengen. Het enige wat ik werkelijk bezit is mijn leven. Niemand heeft het recht mij dat te ontnemen. Als je me aanvalt, kan ik me verdedigen.
Buiten de gevangenis staan gewapende mannen op mij te wachten. Als jij er uitkomt of als we er samen uitkomen word jij of worden wij beiden gedood. Maar samen verlaten we dit gebouw niet. Als jij je niet laat doden moet ik het mijzelf doen. Ik heb gezworen het vonnis te voltrekken. Gelukt me dat niet, dan moet ik in jouw plaats sterven.
Dat ook, maar het is tevens een vaste regel om de discipline te handhaven in een groep, die nog geen geschreven wetten kent. Als eenmaal het doel is bereikt, kan men zachtmoediger en misschien zelfs verdraagzamer worden.
Je wilt dus zeggen, dat ik mijn leven alleen kan redden ten koste van het jouwe. Want ik kan het mijne redden door eenvoudig tot de dageraad te wachten en mij onder geleide naar huis te laten brengen en voortaan bescherming te eisen van mijn vrienden.
Je kunt je leven voorlopig redden ten koste van het mijne. Met het voorbehoud, dat je je tegen mij wilt en kunt verdedigen. Ik ben gewapend, jij niet.
Zo staan we dan eindelijk naakt tegenover elkaar, zonder de windselen van onze vermeende beschaving. Behalve dat jij een dolk of een revolver verbergt en ik niet. Zo is het altijd geweest, zo zal het altijd zijn: de mens staat de mens naar het leven. Het recht staat aan beide zijden, voortbrengsel van het vernuft, maar de
| |
| |
sterkste wint. Kom op met je recht, sterkste. Laat het maar zien. Mijn vrienden zullen je hier vinden met je slachtoffer. Ze zullen mij wreken.
Daar zullen ze de kans niet voor krijgen. Als ik je gedood heb, wikkel ik je in een deken en leg je te slapen op deze brits. Na middernacht klop ik en zeg de bewaker, dat je, aanvankelijk ontdaan, nu het tijdstip van het vonnis is verstreken, bent ingeslapen en dat ik niet wil, dat men je wakker maakt. Ikzelf geef er de voorkeur aan mijn gezin gerust te stellen en ook het jouwe. Dat zeg ik hem. Hij zal me geloven en eerst morgenochtend ontdekken, dat je dood bent.
Voortreffelijk bedacht. Ga nu je gang, moordenaar. Je bent er in geslaagd mij meer dan mijn leven te ontnemen.
Ik zal mij niet verwaardigen mij te verdedigen. Zal ik je mijn rug toekeren? Of mijn ogen sluiten?
Dat lijkt me juister. Ik zal doen wat je vraagt.
| |
II
Iemand betreedt een modern kantoorgebouw, begeeft zich naar de lift, laat zich een aantal verdiepingen hoger brengen, loopt door een brede gang, opent een deur en zegt tegen een elegant geklede secretaresse, die haar kapsel in een spiegeltje bewondert: ‘Ik word verwacht’. Zij knikt, staat op en gaat hem voor naar een deur, die toegang geeft tot een hel verlicht vertrek, waar een man achter een breed schrijfbureau troont. De secretaresse sluit de deur zachtjes. Beide mannen zijn alleen. De man achter het bureau kijkt ietwat glazig voor zich uit, wijst dan op een stoel.
Als op een gegeven ogenblik een zeker misverstand niet meer door middel van een schriftelijke uitwisseling van gedachten uit de weg geruimd kan worden, is het
| |
| |
beter, dat één van beide partijen zijn valse trots laat varen en om een onderhoud vraagt, zelfs al loopt hij de kans dat dit hem wordt geweigerd. Dat je mijn voorstel om samen te praten hebt aangenomen, ondanks de raad van alle advocaten in zo'n geval om niets buiten hen om te doen, bewijst me, dat je een oude en dikwijls beproefde vriendschap niet helemaal bent vergeten.
Een fraaie redevoering. Maar ik heb liever, dat je meteen tot de zaak komt.
Je zult hier niet beslag komen leggen op mijn, zoals je weet, kostbare tijd, als je niet een voorstel hebt te doen, dat voor ons aannemelijk is.
Eerlijk gezegd kwam ik hier alleen om te zien wat een persoonlijk woord, een woord van man tot man, kan uitrichten.
Dat lijkt me een uit sentimentaliteit voortkomende vergissing. De kwestie als zodanig is immers helder als glas. Bij de inkopen van ons kartel wordt voor goederen, afkomstig uit landen, die niet bij het kartel zijn aangesloten, subsidie verstrekt. Een maatschappij, één der onzen, heeft een ambtenaar uit één van de aangesloten landen omgekocht en hem certificaten van oorsprong laten verstrekken, volgens welke binnen de kartellanden gekochte goederen uit één der niet aangesloten landen afkomstig zouden zijn, zodat zij door het kartel gesubsidieerd werden. Deze maatschappij heeft dus het kartel opgelicht. Iedereen weet dat. Dank zij jou.
En tot dank sluit het kartel mij uit van levering.
Het kartel is wel wijzer. Niemand sluit je uit van levering. Ons bureau kan niet helpen, dat je onvolledige offertes maakt, geen prijzen noemt, aanbiedt op een tijdstip, dat wij niet kopen, kortom je niet aan de regels houdt.
Dat is het: ik heb me niet aan de regels gehouden, maar in andere zin dan jij hier bedoelt.
Als je dat nu zo goed weet, waarom kom je dan
| |
| |
hier? Waarom aanvaard je niet de consequenties van je daad?
Wij zijn heel oude vrienden. Ik heb je destijds aan deze posistie geholpen.
Terwille van die oude vriendschap, die ik niet loochen, hoewel ik het niet bepaald van goede smaak vind getuigen er een beroep op te doen, terwille van die oude vriendschap wil ik je vragen wat je bezield heeft ons die kool te stoven.
Ik dacht juist het kartel hiermee een dienst te bewijzen.
Ik wil een ogenblik aannemen, dat je me niet voor de gek houdt. Maar dan is je houding voor een ervaren zakenman toch wel grenzeloos naïef. Welke idioot loopt nu naar de politie als één van de mensen waar hij het van moet hebben, als één van zijn zakenvrienden even een zijsprong maakt? Bovendien: je hebt niet gezegd, dat je handelde in het belang van het kartel. Je hebt verklaard, dat je handelde in het algemeen belang, dat je door heilige verontwaardiging en overmaat van eerlijkheid gedreven onze knoeierijen niet meer kon aanzien. Je hebt niet geschuwd alles aan de grote klok te hangen en met journalisten te praten, die alles even heilig verontwaardigd als lekkere kopij met grote koppen in de krant hebben gezet. En dan durf je te beweren, dat je het aanzien van ons kartel, van ons, je zakenvrienden hebt willen bevorderen? Ik weet niet welke wrok je heeft bezield, maar eenmaal op het pad van het verraad ben je gedreven door een verachtelijk soort ijdelheid: het verlangen een krantenmartelaar te worden.
Die krantenmartelaar zou je nog lelijk dwars kunnen zitten als hij werkelijk alles vertelde wat hij weet.
Je komt dus dreigen. Je wilt beide: de voldoening een publieke eerlijkerd te zijn en toch nog meevreten aan de ruif. Maar dat zal je niet glad zitten: behalve brodeloos kunnen we je ook belachelijk maken. Je begint al heel aardig de naam van een brievenschrijvende maniak te krijgen. Nog een paar ingezonden stuk-
| |
| |
ken en ze nemen je epistels niet meer op.
Ik heb niets verteld van onze vertrouwelijke gesprekken, van de rol, die ons kartel op politiek gebied speelt, van onze invloed op de wereldmarkt, van onze methoden hoger geplaatsten dan simpele referendarissen naar onze hand te zetten.
En daarvoor zou je graag je beloning willen ontvangen.
Ik wil niets, ik had de behoefte deze kwestie persoonlijk smet een heel oude vriend, geen zakenvriend, maar een èchte vriend, die niet aan mij behoeft te verdienen en aan wie ik nooit iets heb willen verdienen, te bespreken.
Zoëven heb je het enigszins anders geformuleerd.
Het kan zijn, dat ik, nog in de behoefte mij te verdedigen, termen heb gebruikt, die in een vriendschappelijk gesprek niet op hun plaats zijn.
Je komt dus als vriend om raad vragen of om een gedachtenuitwisseling op gang te brengen. Welnu, als je mijn mening wilt horen dan is die als volgt: nog nooit van je leven heb je zo'n stommiteit uitgehaald en nooit meer van je leven zul je in staat zijn zo dom te handelen. Zoals een koopman failliet gaat als hij de markt verkeerd beoordeelt, zo gaat een zakenman als jij er aan als hij de machtsverhoudingen verkeerd beoordeelt. Denk je nu heus, dat dat beetje geschreeuw in de kranten het kartel iets kan doen? Een lichaam dat een volkomen onafhankelijke internationale status heeft?
Maar kun je je dan niet één ogenblik indenken, dat fraude, omkoping, oplichting geen reële basis, ik zeg met opzet reëel, niet goed of behoorlijk of zedelijk verantwoord, maar reëel, geen reële basis kunnen vormen voor een soepel lopende gemeenschap, soepel lopend, alweer niet zedelijk verantwoord of netjes of fatsoenlijk, soepel lopend.
Zo'n gemeenschap loopt immers spaak van corruptie of bedrog?
Over welke gemeenschap heb je het eigenlijk?
Over de gemeenschap, de maatschappij, het con-
| |
| |
glomeraat van mensen, dat moet samenwerken om elkaar het leven niet al te zuur te maken.
Ik geloof, dat je al ver bent afgedwaald en niet eens meer weet aan welke gemeenschap je solidariteit verschuldigd bent. Of liever, dat je niet eens weet wat een gemeenschap is. Een gemeenschap veronderstelt gelijkheid. Een samenraapsel van ongelijken kan nooit een gemeenschap vormen. De maatschappij, die vage, alles en allen omvattende maatschappij van jou is geen gemeenschap. Wij, dat wil zeggen, wij zonder jou of wij met jou, toen je je nog niet als een dwaas bij de ongelijken geschaard had, vormen of vormden een gemeenschap. Met eigen, ongeschreven wetten. Ik kan me toch heus niet voorstellen dat je zo achterlijk bent geweest dat niet te begrijpen. Hoe ben je ooit in ons gezelschap geraakt?
Een gemeenschap dus, die zich niets aantrekt van het algemeen belang.
Het zit nog of het algemeen belang door ons niet beter wordt gediend dan door een log wetgevend en uitvoerend apparaat, dat ten gevolge van de wijze, waarop het tot stand komt en voortdurend gecontroleerd wordt, nooit snel en goedkoop kan werken. Het is de vraag of dat beetje smeerolie dat jij met een groot woord corruptie noemt, de belastingbetalers, en dat zijn wij zelf, niet voordeliger uitkomt dan een logge procedure volgens spelregels, die waarachtig niet door ons in het leven zijn geroepen.
Ik ken al die schijnredeneringen en schijnlogica, die voortkomen uit het waandenkbeeld, dat de mensen niet alleen niet gelijk zijn, maar tevens ondergeschikt zijn aan een verschillende moraal. De moraal van de heren en de moraal van de knechten.
Ik geloof, dat je nu de terminologie van een politiek schendblaadje gaat gebruiken. Je tracht van beschuldigde beschuldiger te worden. Vergeet niet, dat niet jij, maar dat wij de beledigde partij vormen. Wat jij gedaan hebt is erger dan elke schijnredenering, schijnlogica, corruptie, bedrog en wat dies meer zij. Je hebt
| |
| |
je zegje gezegd in de krant en voor het gerecht. Waar wij je in het openbaar niet van kunnen beschuldigen weegt niettemin zwaarder dan alle maatschappelijke rechtvaardigheidszwijmelarij. Je schijnt te vergeten, dat je je vrienden hebt verraden. Ik houd niet van grote woorden, maar daar komt het op neer.
Ik heb eerst het bestuur gewaarschuwd en op de hoogte gesteld van de malversaties, die hebben plaats gevonden. Het bestuur heeft niet gereageerd. Daarna heb ik het bestuur een brief geschreven, dat indien het geen maatregelen zou treffen, ik zelf de zaak aanhangig zou maken bij het gerecht. Ik heb nog enige tijd gewacht. Het bestuur heeft niets van zich laten horen.
Dat zij maatregelen zouden nemen. Het kartel als geheel was de benadeelde partij. Wij werden bestolen door onze eigen vrienden.
En als het bestuur dat niet wist, hetgeen ik betwijfel, en door jou op de hoogte werd gesteld, zou het dan niet mans genoeg zijn de schuldigen te straffen en soortgelijke handigheidjes in de toekomst te verhinderen zonder tussenkomst van de rechter?
Ze lieten niets van zich horen.
Zou het verstandig zijn geweest je te verwittigen, dat het bestuur kennis had genomen van je onthullingen en geen hulp van de rechter nodig achtte, omdat het zijn eigen boontjes wel kan doppen? En gaf het bestuur door te zwijgen met te kennen, dat je vriendelijk verzocht werd je er verder niet mee te bemoeien? Heb jij zo'n ongelooflijk hard hoofd, dat zulke overwegingen eenvoudig niet tot je doordrongen? Nogmaals, ik begrijp niet, hoe je in ons gezelschap verzeild bent geraakt. Te meer, omdat je toen besloot je eigen vrienden te verraden en onze vuile was aan de blikken van Jan Publiek prijs te geven.
Ik dacht, dat het bestuur de dieven de hand boven het hoofd hield.
En wat dan nog? O, neen, ik vergeet het. Dat kostte je natuurlijk geld. Want al ben je ten slotte maar
| |
| |
een klein mannetje in het kartel, aan iets van dat ongerechtvaardigd toegekende subsidie heb jij meebetaald. Al je zogenaamde heilige verontwaardiging komt neer op de angst in je eigen beurs te worden getast. Maar daarbij vergat je dan toch, dat je gehele vermogen en je gehele inkomen, je gehele bestaan van het kartel afhankelijk is en dat als je vrienden je voor een kleinigheid zouden hebben bestolen, ze je in staat gesteld hebben te leven. Bekrompen zuinigheid, angst voor het kleine bezit was de drijfveer van je als edel geafficheerde gevoelens, die nog een beetje werden opgeblazen door je ijdelheid en die ploften ten gevolge van de publiciteit, die je kreeg.
Je oordeel is onrechtvaardig.
Je vrienden oordelen zo over je. Het spijt me, mijn waarde, maar je ligt er uit. Je kunt beter een ander vak kiezen. Bij ons kun je niet meer terecht.
De kaarten liggen dus nu open op tafel. Daar ben ik blij om. Ik heb nog een ogenblik getwijfeld en gedacht, dat mijn offertes serieus werden bekeken. Daar is dus geen sprake van.
Je behoeft heus niet zo nadrukkelijk te zijn. Als hier een band loopt, waarop alles wat we bespreken is opgenomen, blijft die in mijn, in ons bezit. Ik wil je het genoegen wel doen: neen, jouw offertes worden niet meer serieus bekeken. Je kunt je rommel gratis aanbieden of tegen een prijs waarbij je zelf zo gauw mogelijk kapot gaat.
En wat ik weet, heeft voor jullie geen waarde, neem ik aan.
De rechtvaardige, die chantage pleegt, maakt ons niet bang. Ik heb je gewaarschuwd. Dit gesprek wordt opgenomen. Maar je hoeft niet te schrikken: wij zullen er nooit gebruik van maken in naam van het openbaar belang. Daar zijn wij te trots en ook te sterk voor.
Ik zal mijn armoede weten te dragen in het besef, dat ik goed gehandeld heb. Want je kunt me wel het woord chantage naar het hoofd gooien, je weet, dat ik daar niet aan gedacht heb, toen ik het over de waarde
| |
| |
van mijn kennis had. Behalve dat ene geval zijn er meer, waar het bestuur niets van weet.
Het bestuur heeft geen belangstelling voor de praatjes van iemand, die zich gecompromitteerd heeft. Alleen voor het geval er met een schone lei begonnen zou worden, zou het bestuur kennis kunnen nemen van de mededelingen van één der leden van het kartel, dat alles onder voorbehoud van volledige vrijheid van handelen.
Maar ik ben nog lid van het kartel.
Des te beter, des te beter. Als je er nu ook nog naar weet te handelen, zijn we klaar.
Jullie eisen dus, dat ik mijn verklaringen aan de pers herroep en dat ik mijn beschuldigingen intrek of mij althans zo veel mogelijk van deze zaak distantieer. En dan willen jullie wel overwegen mij weer in genade aan te nemen.
Wij kunnen nooit iets beloven of garanderen.
Ik moet me op genade of ongenade overgeven. Ik begrijp het. Maar ik kan weigeren.
Waarom ben je dan hier komen praten? Je kon onze voorwaarden raden.
Er blijft mij zelfs niet de troost, dat ik mijn geweten althans heb laten spreken.
Het zweeg al bedenkelijk toen je me opbelde met het verzoek je te willen ontvangen.
Als ik mijn woorden herroep maak ik me belachelijk en kunnen jullie me volkomen te gronde richten.
Ik geloof, dat je geen keuze hebt, tenzij je in armoede en eenzaamheid je dagelijks brood wilt verdienen. En je kinderen later kunt laten zeggen, dat hun vader een slecht zakenman was, die de bloeiende onderneming, welke hem werd toevertrouwd, verprutste.
Ik zal doen wat jullie vragen.
| |
III
Iemand loopt de brede trappen van een niet zeer hoog, maar wel zeer statig en indrukwekkend door soldaten be- | |
| |
waakt regeringsgebouw op en meldt zich bij de portier. Buiten het glazen portiershok in de marmeren gang op en neer lopend, wacht hij tot de geüniformeerde ambtenaar hem zegt, dat hij door kan lopen naar de eerste verdieping. Hier wordt hij ontvangen door een bode, die hem naar een kale zijkamer brengt, waarvan een bestoft raam een niet zeer volledig uitzicht geeft op een smalle betegelde binnenplaats. De man loopt enige malen in het kleine vertrek op en neer, gaat zitten op één van de harde, met oud leer beklede stoelen met hoge ruggen, speelt met de balletjes van een rood tafelkleed, dat verschoten is, staat weer op, loopt naar het raam, kijkt uit naar niets, gaat weer zitten en blijft ruim een half uur onbeweeglijk in dezelfde houding, in ongeformuleerde of althans onafgemaakte gedachten verzonken. Dan treedt de bode binnen, brengt de man weer langs een aantal soldaten in de gang naar een hoge deur, opent deze en sluit haar achter hem. In een hoog vertrek zit een man aan een enorme, van snijwerk voorziene schrijftafel met zijn rug naar de hoge ramen en zijn gezicht naar de deur. Hij wijst op een stoel, die voor het schrijfbureau staat en kijkt de bezoeker zwijgend aan.
Ik heb u laten ontbieden. U bent de schrijver, die succes heeft gehad, opzien heeft gebaard met een roman, waarin de toestanden in zijn land gehekeld werden. Het manuscript van deze roman, die niet gepubliceerd is in de taal, waarin hij geschreven werd, was het land uit gesmokkeld.
Het manuscript is gewoon over de post naar een uitgever in het buitenland verzonden. Ik heb hem, kort nadat ik met collega's over het werk had gesproken, geschreven, dat ik het boek in deze vorm niet wilde laten verschijnen en enkele wijzigingen wenste aan te brengen.
Waarom wilde u die wijzigingen aanbrengen?
Mij werd te verstaan gegeven, dat ik mijn bevoorrechte positie als schrijver zou verliezen en wellicht zelfs gestraft zou worden als ik dat niet deed.
| |
| |
Bedoelt u, dat u alleen doordat men u dreigde, bereid was woorden, die uw overtuiging weergaven, te herroepen?
Ik was niet van plan wijzigingen van enige betekenis aan te brengen. Ik liet het lot beslissen. Had hij het manuscript teruggestuurd, dan had ik het kunnen vernietigen.
Het kwam niet in u op u tot anderen dan uw collega's, bij voorbeeld tot mij, te wenden?
Het risico leek me te groot.
Nu is het ook groot, maar minder. Ik kan niet meer zonder gerucht verdwijnen.
Het verzoek aan de buitenlandse uitgever om uw manuscript terug te zenden was dus niet ernstig gemeend?
De brief was een formeel verzoek. Ik verwachtte niet, dat de uitgever eraan zou voldoen.
U hoopte, dat de uitgever er niet aan zou voldoen.
Men schrijft om gehoord te worden.
U hebt dus een roman geschreven, die op zijn minst genomen onaangenaam was voor uw landgenoten, en die de regering van uw land in een ongunstig daglicht stelde. Dit wetend stuurt u het manuscript naar het buitenland, laat het daar uitgeven en schrijft alleen maar een onnozel briefje aan de uitgever met verzoek om teruggave van het manuscript om u te dekken. Vindt u niet, dat u ons wel schromelijk onderschat, als u zo'n briefje schrijft en dat u anderzijds de zaak voor het buitenland nog erger maakt, doordat het lijkt, alsof wij dit briefje hebben laten schrijven?
Mijn collega's hebben mij aangeraden, gedwongen, dat briefje te schrijven.
En u, die zo verstandig bent en die zo goed weet wat er aan de organisatie van onze regering ontbreekt, gehoorzaamt lijdelijk zonder er aan te denken, dat u
| |
| |
ons hiermee nogmaals schade berokkent?
De president van mijn beroepsvereniging had het zo bevolen. Ik gehoorzaamde.
Wetend, dat u uw land daarmee een nog slechtere naam bezorgde dan door de publikatie van uw boek reeds zou geschieden.
Men had het manuscript terug kunnen zenden.
Uw beweegredenen zijn mij onbegrijpelijk. U hebt gespeeld met wat een schrijver zijn heiligste gevoelens of zijn overtuiging of zijn geweten pleegt te noemen, u hebt u gedragen als een karakterloze domoor of als een geslepen politicus.
Misschien als beide. Ik heb het lot laten beslissen.
Ik geloof, dat ik, zonder mij erover uit te laten of ik het met u eens ben of niet, u wel moet bewonderen om de wijze waarop u uw wil hebt doorgedreven. Misschien op geraffineerde wijze voorbereid, misschien blindelings. Onsterfelijke roem zal uw deel zijn.
Als dat niet ironisch bedoeld is, kan ik het compliment of wat het dan ook is teruggeven.
De staatsman is minder onsterfelijk dan de dichter. Men zal uw gedachten, uw gevoelens kennen, de mijne niet. Ik word hoogstens een legende, een schim, een complex van maatregelen en hebbelijkheden, geen mens. Mijn beste daden zullen anoniem doorwerken zonder dat men weet, dat het mijn daden waren.
Ik zal alleen leven zo lang men mij leest, nooit geleefd hebben als mijn woorden geen betekenis meer hebben. En eens zal dat gebeuren.
Kom, kom. Men zal later over ons praten, zoals wij spreken over alle anderen. Die anderen zullen dan in ons gezelschap zijn, dat is het enige verschil.
Wij zullen in hun gezelschap zijn. Samen met de Griekse filosofen, de Duitse componisten, de Italiaanse bouwmeesters, de Nederlandse schilders, allen van één tijd. Dat verbeelden wij ons ten minste en als we gelijk hebben behoren doden en levenden tot één geslacht. Zo niet, dan is het verschil groot.
Het verschil is mij zo reeds groot genoeg. U hecht
| |
| |
te veel waarde aan de onsterfelijkheid van een naam, die niet meer is dan een ongrijpbaar symbool. U bent dat zelf niet meer. Wat u bent, dat is degene die hier voor me staat: nog in leven.
En het boek, dat zo juist gepubliceerd werd. Op het ogenblik nog in leven. Vandaar dat ik op het ogenblik onsterfelijk ben, niet kan sterven. Later verandert dat, of liever, ik kan niet vermoeden wat er dan gebeurt.
U voelt zich onkwetsbaar. En dat nog wel terwijl ik u hier heb ontboden. Het is mijn gewoonte niet mensen als u te ontbieden.
De schrijver is maatschappelijk niet veel meer waard. Misschien heeft hij zichzelf altijd overschat, doordat over zijn collega's, de doden, steeds met grote eerbied werd gesproken en hij niet als de schilders en de musici duidelijk tot de lagere standen werd geteld maar tot de middenklasse. De omstandigheid, dat u mij hier hebt ontboden, heeft mij in mijn hoogmoed gesterkt. Ik ben vereerd en in mijn eigen ogen in waarde gestegen indien dat mogelijk ware, gezien onze spreekwoordelijke ijdelheid.
Het zou misschien gepaster zijn een toontje lager te zingen. Al wil ik van u geen martelaar maken, daarom kunnen wij nog wel zorgen dat uw leven aanmerkelijk onaangenamer wordt dan het is. Uw uitzicht op de onsterfelijkheid zal u daarbij weinig van troost zijn. Het boek is gepubliceerd, door middel van deze roman heeft men politieke propaganda tegen ons gemaakt, terecht, omdat het een werk is, waarin u verraad pleegt aan uw volk. Men wil u nu bekronen met een buitenlandse prijs. Men heeft er nog niet genoeg van en u ook niet. U hebt die prijs geaccepteerd. En u denkt, dat wij dat werkelijk mee aanzien?
Ik heb de toestanden in ons land naar waarheid beschreven.
Wat doet dat er toe? Als men zijn landgenoten, hen, die toch ook u het naast staan, belastert?
| |
| |
Naar waarheid belastert en bekladt. De waarheid kan alles: loven en laken, verheffen en vernederen.
Naar het geweten van iemand, die zich boven het volk verheft en buiten het gemeen plaatst.
Deze holle woorden deren mij niet.
U hebt gelijk. De gemeenplaats heeft voor u geen zin al behelst ze de waarheid. Onze waarheid. Maakt u niet bezorgd, niet de uwe, niet de uwe.
Ik zou willen, dat wij allen slechts één waarheid kenden, één weg. Het woord waarheid is te vaak bezoedeld.
Door ons, ik weet het. Niet door u en de uwen. Niet door uw vrienden, die u prijzen, die u als een martelaar beschouwen. Die u al hebben uitgenodigd zich bij hen te vestigen. Welnu, ga! Voeg u bij hen en bij het koor van de onschuldigen. De bloedjes van kinderen. Ik beveel het u, ga! Maar kom niet meer terug. Wij hebben mensen als u gekend, herkend en uitgestoten. Zij verdwenen in het niet als een steen in een moeras, wij zijn gebleven. U kunt verlof krijgen, dit land te verlaten om uw prijs in ontvangst te nemen, maar u wordt daarna niet meer toegelaten. Wij zijn bijna machteloos, maar wij behoeven u niet in ons midden te dulden.
Zo zal dus de officiële lezing zijn. Als ik de prijs accepteer en mij naar het buitenland begeef, word ik verbannen. En u weet, dat een schrijver, die van zijn volk en zijn taal gescheiden wordt, verloren is. U eist dus, dat ik een brief schrijf, waarin ik de prijs weiger en dientengevolge de uitnodiging om bij de uitreiking aanwezig te zijn afsla.
En een brief aan mij, waarin u mij smeekt in het land te mogen blijven.
In de ogen van de buitenwereld moet ik een lafaard worden, die zijn werk verloochent. Zoals de anderen, die schuld bekenden.
De schrijvers moeten hun eigen woorden opvreten, uitkotsen, herkauwen en weer opvreten. In het bij -
| |
| |
zonder de woorden ‘waarheid’ en ‘recht’.
Nu herken ik u ten minste. Het verwondert me alleen, dat u mij nog de keuze liet tussen onderwerping en vlucht.
De velen voor u liet ik de keuze tussen onderwerping en dood. Zij kozen vaak het laatste. Maar mensen van uw slag praten te veel om hun woord gestand te kunnen doen. Het is de vraag echter of de keuze wel werkelijk een keuze was. U was reeds zo intelligent te vermoeden, dat dit de officiële lezing zou zijn. Toch nog niet intelligent genoeg, want al hebt u geen keuze, ook voor het forum van uw vrienden zal zij slechts als vermoedelijke dreiging dienen; in werkelijkheid, d.w.z. de facto zult u vrijwillig afstand doen en vrijwillig uw spijt betuigen, dat men uw boek verkeerd heeft begrepen en voor politieke doeleinden heeft misbruikt en voorts zult u mij vrijwillig verzoeken in het land te mogen blijven en dat, terwijl slechts het volk, niet de regering uw verbanning heeft geëist. Welnu?
Dus toch onderwerping of dood? Het oude recept?
Niet geheel. Bij de anderen bleef het een binnenlandse aangelegenheid, van u zouden wij een martelaar maken. Maar ons land is groot en sommige delen zijn eenzaam, vooral als men gescheiden wordt van zijn gezin, zijn bibliotheek en zijn schaarse vrienden. De verhuizing zal geleidelijk plaats vinden: in enkele jaren kan men zich een heel eind van de hoofdstad verwijderen. U hebt u buiten de gemeenschap geplaatst, het is niet meer dan logisch, dat wij in geografisch en sociologisch opzicht gevolg geven aan uw wens.
U bedoelt, dat mijn lot al vast staat? Dat u mij geen keuze laat?
U zult zo karakterloos zijn, de inhoud van uw boek te herroepen, maar daarentegen de voldoening hebben uw volk om vergeving te vragen en mij te smeken hier te mogen blijven.
Wij zijn niet alleen voor onze woorden maar ook voor onze daden verantwoordelijk.
| |
| |
Dat meen ik ook. Ofschoon het slechts de staatslieden zijn, die ter verantwoording worden geroepen. Zij zijn het, die hun ongelijk met hun hoofd betalen. De anderen laat men lopen. U zult niet de eerste zijn die zijn woorden herroept in het gezicht van de strop.
Het zij zo. Ik ben oud en wil mijn laatste dagen in vrede slijten.
Ik beloof niets. Wat ik in de eerste plaats vraag is onderwerping aan de wil van het volk, dat u hebt verraden.
Dat ik heb verraden. Dat ik meende te dienen, maar dat ik heb verraden. Het is waar: het buitenland heeft zich ten koste van ons vermaakt.
U zult de brieven ondertekenen, die men u zal voorleggen. U zult wel buitenlandse journalisten ontvangen, doch hun zeggen, dat u niets hebt toe te voegen aan uw verklaringen. U zult verzekeren, dat u dit alles uit vrije wil hebt gedaan. Kortom u zult zich gedragen als een man zonder ruggegraat.
Ik zal mij gedragen als een man zonder ruggegraat.
|
|