Maatstaf. Jaargang 6(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 833] [p. 833] Paul Snoek Vier gedichten Een in het donker geknepen kat Zie je de maan die sissende dooier in olie. Zij is niet eetbaar, neen. En ook de wolken stinken die ouwe, trouwe, overal dezelfde. Zij moeten het bed houden. Zij horen bij de vetplanten thuis. En dan de liefde, mens, afmattend als een waterpolomatch. En tenslotte, ja, de handen van de liefde zitten vol splinters. Hoe slaap ik? Ik slaap mijn bed vol appels zo rood als een afgrond. Ik proef de zon, die ronde gezonde non. [pagina 834] [p. 834] Ik wil oud worden, moeder, met armen als laarzen, met alle dagen een voedzame boom op tafel. Zo slaap ik Regenlied van een koning Nadat de regen gegeten had onder de huid van een boze vogel, heb ik uit doodstille ovens een loodzware toren gegoten. In de hoogste oven als node juwelen mijn rode koningsogen gelegd boven mijn mooi geroosterde oren. Daaronder in doorboorde dozen de blauwe boter van mijn reuk. In de vierde oven mijn lichaam van merg, slapend op de schat van mijn drinkende troon. En in de laagste de heupen van mijn gapende leegte. Maar toen de regen uit mijn slaap ontwaakte met bomen in mijn spieren, droeg ik aan elke vinger een mooiere vinger, woog op elk hoofd als een schaduw vol mieren, een mooiere kroon van honing. [pagina 835] [p. 835] Een reus Een reus kent zichzelf. Hij zoekt een meisje zoet als een konijn om weg te goochelen in en uit de grote hoed van zijn hart. Maar een reus is te hoog voor een meisje en zij te blauw van onderdanigheid. Het ras der reuzen sterft uit. Spijtig, want hij kan zijn ogen openrekken als spek en zijn spieren als slangen doen spelen tot vervelens toe. Een reus is op ijskreem verlekkerd en op honing van dikke hommels, die de longen van de rots doen brommen als dwergen in een waterdichte kerker. Een reus weet wat hij wil. Vorige Volgende