Maatstaf. Jaargang 6(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 747] [p. 747] Edithe de Clercq Zubli [Gedichten] Ik adem... ik adem ontroeringen door mijn huid die zich van binnen in mijn weefsels zetten ik ben zozeer ontroering dat het kleinste geluid mij raakt en wondt. hoe dan om niet tot cellen te ontbinden tot allereerste pijnen te vergaan wanneer mijn handen plotseling je lichaam vinden waarop al mijn ontroeringen geschreven staan. Vogels weten niets van sterven ik ben wel dood maar de vogels kunnen het niet weten, wat weten de vogels van bederven? zij zijn van geluid. [pagina 748] [p. 748] zij storten hun kleine kelen over mijn ontbonden huid nee vogels weten niets van sterven. zij hebben een vaag vermoeden van de mist en van de regen in mijn dode haren. 's avonds aarzelen ze even voor mijn schaduw aan de blaren maar gaan weer door met spelen: een oeroud spel dat ik als kind niet wist en niet mocht weten. Onweer Achter de huizen stamelen wij de teksten van de herfst toonloos en zonder maat en met dode handen. daarom: ik schrijf je. het onweert achter de stad een wereld water stort zich van het blauwe dak ergens is er een wanhoop ingeslagen. daarom: ik roep je brandweerman van mijn lichaam trek met koele handen de herfst uit mijn haar en blus en blus mijn zomerwonden. [pagina 749] [p. 749] Onrust Nu is de avond bevend van dronkenschap de nacht in gelopen. ik vertrouw deze stilte niet. ik wil de nacht openvouwen in haar vruchtbaarheid en het slijk van de stad driftig mijn gevoelens toevertrouwen: dat zijn de vrouwen met de witgeverfde haren. ik moet de lucht ontleden in spiralen en maanlicht en in grijze slaap. Vorige Volgende