| |
| |
| |
Gerard Messelaar
Mag William vieze woorden zeggen?
Wellicht hebt u bij of na het lezen van dit artikel wel het idee, dat hier een erg wijd-open-staande deur is ingetrapt, doch troost u, u staat in dat gevoel niet alleen: ik heb het ook. Ik schreef dan ook alleen voor hen, die ondanks de open deur nog nooit naar binnen zijn gegaan, of, als ze het wel deden, proberen te vergeten wat ze er achter gezien hebben. Ik ben blij, dat de redactie van dit tijdschrift mij in de gelegenheid heeft gesteld, een paar opmerkingen te maken over de triviale en obscene passages bij Shakespeare, niet omdat ik die passages zo belangrijk of opwindend vind, maar wel omdat er toch altijd nog een aantal mensen zijn, die niet willen toegeven, dat hun ‘bard’ bijwijlen zo plat en ‘vies’ kan zijn, dat het werkelijk [voor hen] niet om aan te horen is. Aangezien Shakespeare nu eenmaal reeds lang gecanoniseerd is, krijgt dan de vertaler de schuld. Een paar opmerkingen dus; geen psychologisch-literaire uiteenzetting over dit facet van Shakespeare's werk.
In een dagblad las ik onlangs een van die obscure artikeltjes waarbij een werk, door er enkele, misschien minder geslaagde details uit naar voren te halen, als geheel in een ongunstig licht wordt gesteld. Het ging i.c. over de Macbeth-vertaling van Joris Diels. Ik weet niet of de dagbladschrijver enige kennis van zaken bezit waar het vertalingen in het algemeen en die van Shakespeare's werk in het bijzonder betreft, maar wel wist hij pikante bijzonderheden over Dr. L.A.J. Burgersdijk. Deze zou nl. in nogal hoge mate zelfingenomen zijn geweest en een hoge dunk hebben gehad van de kwaliteit van zijn vertalingen. Nu is zelfingenomenheid bij een ander, zo niet een van de om wraak roepende, dan toch in ieder geval wel een van de meest afschuwelijke zonden en het is dus prettig, dat we dat ook al weer van een van onze opvoeders weten. Aan de opvoeding van de een zal hij wel wat meer gedaan hebben dan aan die van een ander -
| |
| |
dat ligt er maar aan in hoeverre Shakespeare bij die opvoeding te pas is gekomen- maar hoe dan ook, de eerste kennismaking met Shakespeare zal wel voor de meesten van ons via Burgersdijk zijn gegaan. Ook als het niet bij een vluchtige ontmoeting is gebleven, dan zal Burgersdijk toch veelal tolk zijn gebleven; want laten we ons geen illusies maken over het lezen van de klassieken in het origineel, zodra dat niet meer gedwongen gaat. Waarom zou men zich trouwens voor het lezen van vertalingen schamen? Hebt u ‘Oorlog en vrede’ in het Russisch gelezen en de sprookjes van Andersen in het Deens? Maar goed, we lezen Shakespeare in het Engels, maar dan met Burgersdijk er vlak naast. En zeker hebben we Burgersdijk weer ontmoet als we Shakespeare in de schouwburg gingen zien, want tot voor kort werden zijn vertalingen daar nog praktisch altijd gebruikt. Dat men nu meer en meer nieuwe vertalingen gaat gebruiken, is zeker niet de schuld van Burgersdijk. Zeker, men kan heel gemakkelijk gebreken in zijn vertalingen aanwijzen, maar dat is bij iedere vertaling mogelijk. De hoofdzaak van hun mindere geschiktheid voor het hedendaagse toneel is het feit, dat het door hem gebruikte Nederlands niet meer ons Nederlands is, zodat Shakespeare er even bestoft bij komt te staan als zijn complete werken in prachtband. Verder zijn ook bepaalde opvattingen, die Dr. Burgersdijk over vertalen had, verouderd of in ieder geval veranderd. Het is niet mijn bedoeling, hier een artikel te schrijven over de verschillende manieren waarop men kan vertalen en nog minder over de manier waarop men moet vertalen, maar ik geloof toch wel te mogen constateren, dat een vertaler er praktisch niet aan ontkomt om, hoezeer hij er ook naar mag streven een getrouwe overzetting te geven - toch de te vertalen tekst te interpreteren, d.w.z. die gedeelten te benadrukken, die het meest stroken met zijn eigen opvattingen,
welke opvattingen merendeels de opvattingen van zijn tijd zullen zijn. Hieruit volgt, dat andere gedeelten weer wat minder belicht of zelfs onderbelicht zullen worden. Het resultaat hiervan is, dat iedere vertaling op haar beurt ouderwets wordt, ook al zou zij niet onderhevig zijn aan de veranderingen in de taal.
Nu is er in de vertalingen van Burgersdijk een facet,
| |
| |
waarin hij zich zeer een kind van zijn Victoriaanse tijd heeft getoond en dat is bij de ruwe en obscene taal, die Shakespeare op tal van plaatsen gebruikt. Burgersdijk heeft die, zoveel als doenlijk was - heel vaak was het niet doenlijk - ‘gekuist’, althans ‘afgezwakt’, opdat de ogen en oren van zijn tijdgenoten er zich niet al te zeer aan zouden ergeren. Ik geef direct toe, dat een aantal van Shakespeare's dubbelzinnigheden absoluut onvertaalbaar zijn, in dier voege, dat het onmogelijk is de vaak zeer geestige dubbelzinnigheid te behouden, maar Dr. Burgersdijk had het, als hij gewild had, zeker een heel eind verder kunnen brengen dan hij nu gedaan heeft.
Hoezeer de kennis van Shakespeare in Nederland berust op de kennis van de vertaling, blijkt duidelijk als een ‘nieuwe’ vertaler het waagt om het platte en obscene Engels van Shakespeare zo goed mogelijk in plat en obsceen Nederlands om te zetten. Een deel van het publiek en de pers wordt dan schichtig en bewijst daarmee alleen maar, dat ze ‘hun Shakespeare niet kennen’. Daar komt natuurlijk bij, dat Shakespeare voor velen, met een aan bloemlezingen en citatenverzamelingen ontleende kennis, alleen maar een verkondiger van heel diepe, heel onbegrijpelijke wijsheid is en bij dat beeld passen bepaalde passages uit Measure for Measure, Troilus and Cressida, Much ado about nothing etc. al heel slecht. Worden deze vereerders van Shakespeare dan met een dergelijke passage geconfronteerd, dan zouden zij er waarschijnlijk het liefst een allegorische betekenis aan geven, zo in de trant van de in confessionele kringen gangbare interpretaties van het Hooglied. Shakespeare maakt het hun echter nogal moeilijk; een passage als de volgende kan m.i. niet geacht worden welke diepzinnigheid ook verborgen te houden:
Romeo and Julia (I 1 18-33)
The quarrel is between our masters and us their men.
'T is all one, I will show myself a tyrant; when I have fought with the men I will be cruel with the maids and cut off their heads.
| |
| |
Ay, the heads of the maids, or their maidenheads; take it in what sense thou wilst.
They must take it in sense that feel it.
Me they shall feel while I am able to stand; and 'tis known I am a pretty piece of flesh.
'Tis well thou art not fish; if thou hadst, thou hadst been poor-John. Draw thy tool; here comes two of the house of the Montagues.
My naked weapon is out; quarrel, I will back thee.
Voor een juiste vertaling van het bovenstaande komt kennis van de volgende dubbelzinnigheden wel van pas:
Head |
= maagdenvlies. |
Sense |
= sensualiteit. |
To stand |
= penis erectus. |
Fish |
= meisje of vrouw. |
Tool } |
= penis. |
Weapon } |
= penis. |
It } |
= penis. |
Bij Burgersdijk schemert nog wel iets door van de dubbelzinnigheid van dit fragment, maar het is opvallend, dat hij in zijn aantekeningen spreekt van ‘frivoliteiten’, hetgeen mij een zwakke omschrijving lijkt van het aangehaalde. Wel heeft reeds Burgersdijk afgerekend met een mening, die echter nu nog hier en daar opgeld doet, nl. dat als Shakespeare grof was, hij dat deed om een deel van het publiek te behagen [men neemt daarbij dan ook maar, volslagen ongemotiveerd, aan dat dit uitsluitend het plebeïsche deel van de toeschouwers, de ‘groundlings’, moet zijn geweest]. Burgersdijk zegt: ‘Hier zij tevens eens voor goed opgemerkt, dat de frivoliteiten, zoals die hier in dit gesprek voorkomen, en later in het stuk door de voedster en de jonge edelman Mercutio geuit worden, bij Shakespeare steeds dienstig zijn om de personen te kenschetsen, zodat deze daardoor te meer naar het leven geschilderd zijn; nooit om haarzelfs wil, nooit met het doel om door dergelijke aardigheden enkele toehoorders te vermaken’.
| |
| |
Hoezeer het mij ook spijt voor de vereerders van Sint Shakespeare, er komt in de Hamlet [ja, uitgerekend in dit troetelkind van alle zoekers naar het Hoge, het Edele en het Wijze] een passage voor, die zelfs niet eens dubbelzinniggrappig is, maar schooljongensachtig triviaal.
My lord, I have news to tell you.
My lord, I have news to tell you. When Roscius was an actor in Rome, -
The actors are come hither, my lord.
Then came each actor on his ass.
Burgersdijk vertaalt ‘Buzz, buzz’ met ‘Lala, lala’ maar Hamlet zegt geen ‘lala’, hij zegt helemaal niets, hij doet iets. Hij laat een wind. Hij doet dit om Polonius, die hem oud nieuws brengt, zijn minachting te tonen en hij gebruikt daartoe het geluid, dat in Shakespeare's dagen voor de ‘groundlings’ hun teken van afkeuring van slecht toneelspel was. Ten slotte maakt Hamlet met ‘ass’ ook nog een toespeling op de bron van het geluid. Heus, het is maar goed, dat het vaak onmogelijk is om de dubbelzinnigheden van Shakespeare in het Nederlands over te brengen en dat ook in de Angelsaksische landen veel er van verloren gaat, want het zou anders voor velen op een geduchte degradatie van hun vereerde meester uitlopen. Het is jammer, dat de trivialiteiten, de scheldwoorden en andere platheden over het algemeen wel te vertalen zijn, want wat moeten zij, die al schrikken bij ‘hij kan de pokken krijgen’, wel denken van deze tirade uit ‘Troilus and Cressida’ [vertaling-Burgersdijk]: ‘Mochten toch alle rotziekten van het Zuiden, snijdingen in de buik, breuken, verkoudheden, steen- en ruggemergskwalen, bezwijmingen, verlammingen, leepogen, leverziekten, borstbeklemmingen, etterbuilen, heupjicht, schurftjeukte, ongeneeslijke beeneter en het afzichtelijk erfgoed van de huidwolf immer en immer meer zulke tegennatuurlijke verschijnselen treffen’.
| |
| |
Even buiten het kader van dit artikel vallend, doch meer om, ten overvloede, aan te tonen, dat Shakespeare schoonheid zeer wel wist te verenigen met een ‘gewaagde’ beschrijving, is het volgende fragment uit: ‘Venus and Adonis’.
‘Fondling’ she saith ‘since I have hemm'd thee here
Within the circuit of this ivory pale,
I'll be park, and thou shalt be my deer;
Feed where thou wilt, on mountain or in dale,
Graze on my lips, and if those hills be dry,
Stray lower, where the pleasant fountains lie’.
‘Within this limit is relief enough,
Sweet bottom-grass, and high delightful plain,
Round rising hillocks, brakes obscure and rough,
To shelter thee from tempest and from rain;
Then be my deer, since I am such a park;
No dog shall rouse thee, though a thousand bark.’
De vrijmoedigheid waarmee Venus haar lichaam beschrijft en aanbiedt, moge dan gekuist worden door de taalschoonheid, voor de taal, die Hero, Beatrice en Margaretha er uitslaan in het derde bedrijf van ‘Much ado about nothing’ is geen verontschuldiging te vinden; het is werkelijk schandalig wat deze vrouwen, en nog wel ongetrouwde, er uitgooien. Men zou bijna geneigd zijn om er de spreekwoordelijke blozende huzaar bij te halen, ware het niet, dat hieruit wellicht ongewenste complicaties zouden ontstaan. Het fragment is te lang om te citeren, maar als uw nieuwsgierigheid mocht zijn geprikkeld, lees het er dan maar eens op na en u zult zien, dat de dames 's morgens om vijf uur al opgewekt goochelen met de volgende dubbelzinnigheden: heavy, weight, burden, (= toespelingen op het gewicht van de man]; met het zo onschuldig lijkende ‘honourable’, waarbij de nadruk op ‘on’ valt; dance with one's heels [volgens het door mij geraadpleegde glossarium: to beat the bed with one's heels during the rhythmic motion of the sexual act]; stuft [to stuff = platte uitdrukking voor ‘coitus’] en ten
| |
| |
slotte met it, prick, thistle en holy thistle als evenzoveel aanduidingen van de penis.
Zij, die nu gaan denken, dat Shakespeare een schrijver is om met rode oren te gaan zitten lezen, zullen bedrogen uitkomen; ik wil hen graag verwijzen naar de 18e-eeuwse Engelse toneelschrijvers. In het enorme oeuvre van Shakespeare nemen de werkelijk platte of obscene uitdrukkingen slechts een zeer ondergeschikte plaats in en, zoals reeds gezegd, zij komen alleen daar voor waar de situatie zulks eist. Ik kan mij ook nog voorstellen, dat men bij een opvoering, om welke reden dan ook, bepaalde passages schrapt, men doet dat ook wel met fragmenten waarop niets aan te merken valt en ik behoor niet tot die vereerders van Shakespeare voor wie zelfs ‘Buzz buzz’ heilig is, omdat Shakespeare het geschreven heeft. Maar als regisseur noch vertaler aanleiding hebben gevonden om minder oirbare passages te verdonkeremanen [en wat maakt Shakespeare het juist daar zijn vertalers vaak moeilijk], laat de geërgerden dan bedenken, dat het heus hun zo vereerde dichter was, die de gewraakte woorden neerschreef.
|
|