Maatstaf. Jaargang 6
(1958-1959)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermdA. Roland Holst
|
1. | Een Vrouw van thans, die voor ‘ik’ een tijdlang aan zee in levenden lijve de bezielde schoonheid was, en die hem toen verliet en verdween naar de Stad, waar zij vermoedelijk teloor ging. |
2. | Helena van Troje, van wie, opgeroepen door de herinnering aan die eerste vrouw, het beeld en de beteekenis de achtergrond bepalen: de bezielde schoonheid die éénmaal in staat bleek, de Stad der Wereld in vlammen te doen op- |
gaan, toch die, door de stad van heden ontluisterd, thans Oud en verbitterd rondwaart, door geen meer gekend. | |
3. | De Wereld van Thans, zooals zij gezien en ervaren wordt vanuit het verlangen of het heimwee naar die voormalige Stad der Wereld en zulk een zegepraal der bezielde schoonheid. |
Het boek werd verdeeld in tien afdeelingen, in het meerendeel waarvan één dezer motieven overheerscht.
Vijf dier afdeelingen bestaan uit gedichten, die min of meer op elkaar volgen en dus een reeks vormen; de andere vijf bestaan uit geheel afzonderlijke gedichten, die dan echter door één der drie motieven of door hun grondtoon toch een groep vormen. De gedichten van een reeks zijn niet genummerd; die van een groep wel.
In de 1ste afdeeling [een groep] overheerscht het 1ste motief, hoewel het 3de er al in meeklinkt, zooals dat trouwens in elk der afdeelingen min of meer aanwezig is. Het lste en het 2de gedicht geven al dadelijk de kern van het geheele werk.
De 2de afdeeling [een reeks] wordt bepaald door de Helena-figuur, maar het 3de motief overheerscht dan volkomen de 3e afdeeling, [een groep]; alleen in het 5deGa naar voetnoot* gedicht er van [‘der volken sombre maren’] wordt de verdwenen vrouw even genoemd.
De 4de afdeeling bestaat uit slechts twee op elkaar volgende gedichten, waarin de wereld van thans bedreigd wordt van uit een buitennatuurlijke wereld. Dit is een kort intermezzo.
De 5de afdeeling [een reeks] wordt weer geheel door de vrouw van thans [1ste motief] beheerscht, toch thans minder als een herinnerde dan wel als een terugverwachte, zij het dan door den dood.
Door het sneeuwlicht verliest de tijd zijn werkelijkheid tot in het middelste gedicht van deze reeks Helena's verhaal onmiddellijk door het lste motief wordt opgeroepen.
De 6de afdeeling [een groep] ontstaat weer uit het 3de motief, doch de lyrische toon is hier sterker dan in de 3de
afdeeling. In het laatste gedicht hiervan groeit echter het eigen inwendig conflict uit tot het beeld van wat de Europeesche mensch thans is geworden.
De 7de afdeeling [een reeks] bestaat weer uit slechts twee gedichten en geeft een tweede intermezzo, waarin de bedreiging van het buitennatuurlijke zich weer gelden doet.
In de 8ste afdeeling [een groep] komen het 1ste en het 3de motief tot een lyrische synthese. De gedachte, dat de beide geliefden aan zee samen konden zijn, omdat zij toen tijdelijk bevlogen waren door twee volstrekter wezens uit een voortijd [gedachte, waaruit het slotgedicht der 5de afdeeling reeds ontstond] beheerscht hier het 6deGa naar voetnoot* gedicht.
Meer dan één der anderen is de 9de afdeeling een reeks. Zij gaat geheel van het 1ste motief uit, doch daar zij het heengaan van de geliefde en haar teloorgaan in de stad bezingt, neemt zij ook het 3de motief ten volle in zich op, terwijl het voorlaatste gedicht ervan, zonder Helena te noemen, toch als het ware Helena's lot in de stad van thans uitspreekt.
De 10de afdeeling [een groep] is overwegend lyrisch en wil niet anders geven dan een verdwijnen van al het voorafgaande, een uitruischen, waarin de erkenning zou mogen worden verstaan van hoezeer het eigen wezen ontoereikend bleek ten aanzien van den droom, waardoor het werd bezocht.