Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 824] [p. 824] Edithe de Clercq Zubli [Gedichten] Stad 's nachts de maan: het tedere speelgoed van de nacht. de stad is een doos van muziek en een dronken vrouw hangt sterren in het haar. in rode steegjes hangt paniek: vannacht nog geen bezoek en geen vertier. een allerlaatste bus slingert zich moeizaam door de straten. alleen de huizen praten: eeuwig verliefde taal. mijn lichaam is een wijnglas van plezier [pagina 825] [p. 825] Opkomende drift de bloemen scheppen een behagen in mijn verdriet. kleine wrede bloemen van leedvermaak. droomvogels bovendien verpesten de zaak met hun eentonig zenuwlied. en aan de ramen hangt de wanhoop als een vlek, de nacht houdt verder angstig zijn bek en alles doodsbang wacht op wat er gaat gebeuren: ik zal een grote steen van pijn stukgooien aan de deuren. [pagina 826] [p. 826] Nocturne de nacht is te mooi om waar te zijn te mooi om dicht te vouwen. bomen staan als lichte vrouwen en hun smalle benen trappen gaten in de kiezelstenen van de tuin. de maan hangt in het rood-wit-blauw te kijken. de smalle lijken van de bloemen waaien langs een watergraf. zelf sta ik bijna mooi en bleek en lijd aan manesteek om van te huilen. [pagina 827] [p. 827] Regen en nacht er is een verliefd musiceren in de verdronken bomen. een zwaaiende dirigent graait met houten vingers naar het zachtste instrument. de tweede violist is vanavond weer te laat gekomen. de zwarte vogels moeten er weer aan geloven: de kleine wanhoop uit hun keel - een pizzicatolied - valt onderstboven naar beneden en hecht zich in het zwart fluweel de maan zinkt schokkend tot op de bodem van het verdriet. zelf kit ik al mijn krachten samen voor de grandioze finale: hoe zal ik blij en pijnloos en wit het morgenuur nog halen? de blanke morgenmelodie die elke regen biedt? [pagina 828] [p. 828] Advertentie kwam je maar weer zoals je kwam die ene keer dat dood en leven leken weggewist door het ogenblik. nu spelen 's avonds de kinderen weer op straat. met sproeten en glimlach op hun gezichten. en in de kranten staan onder elkaar nuchter de doodsberichten van die en die. maar 's nachts lees ik op de muren waar mijn gedachten in kolommen staan, de kleine advertentie dat je bent weggegaan en niet meer zal keren [pagina 829] [p. 829] Van bloemen bloemen liggen zo licht en naakt aandachtig op hun smalle flanken: er is een klein en raadselachtig leven in hen zoekgeraakt. trillend in een regen van geluid liggen zij zonder zelf te spreken. het hart achter hun dunne huid klopt zwak om 's nachts onder de wind te breken. en zwerft de groene wereld uit. en in de jonge ochtend strijken kleine insekten verbaasd langs smalle bloemenlijken. [pagina 830] [p. 830] Ballade van nu, straks en toen 1 hij wist de zee te raden onder mijn huid, trok de grijze avond uit en ging op reis. bijtend op de nagels van de tijd wacht ik op de trein die langs de railsen van mijn adem dezelfde grijze avond binnenrijdt. en hij zal mist verzinnen achter mijn ogen en regen spreken in mijn mond en boten liegen op zee. ‘daar voer ik mee’ zal hij zeggen ‘van noord naar zuid’. misschien zal hij zijn handen op mijn haren leggen. [pagina 831] [p. 831] 2 maar toen... een hartslag later vervloekte hij de huizen. ‘hier is het stil’ zei hij ‘en luister er is regen op til’. ‘ik houd van grijze bomen zonder meer’ zei hij en vertaalde hun gefluister in de taal van ademhalen. ‘de herfst gebeurt’ zei hij ‘en jij gebeurt. ik zal je laten gebeuren. straks in de winter zul je verkleuren en zul je me haten’ zei hij. ik heb een kleine doodsangst losgelaten om niet meer te praten. ‘ik wil je zomaar kussen’ zei hij. Vorige Volgende