Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 705] [p. 705] Gerrit Achterberg Ballade van de tijd Memorandum Punt waar de nacht zijn rooster opendoet: een put met roet en kabbelende slijken. Maar u regel na regel weer bereiken, als treden van een ladder voor mijn voet. Onder het klimmen naar de bodem kijken, hoe zich de spiegel in het donker spoedt. Me langs de stenen wand voelen ontwijken. Staan op de rand vol nieuwe overmoed. Het zonlicht binnen de zoveelste keer, heb ik vandaag een andere datum voor, in een dagboek geschreven en vergeten. Nergens te achterhalen in 't weleer, ga ik tussen de middag bij u eten, gewoon een heer die komt van zijn kantoor. [pagina 706] [p. 706] Tête à tête Bij het weerzien valt niets aan je te merken van misverstand. Wij gaan de kamer in. Elk ander feit houdt zijn voetstappen in. Dan sluiten zich de deuren als grafzerken. Je was, voordat ik kwam, aan het handwerken. Er ligt van een pullover het begin. Je houdt het stuk omhoog onder je kin. Of het er, dacht ik, op begint te lijken? De buren tegenover knikken ons vriendelijk toe. Wij, van gedreven brons, zitten aan tafel, druk gesticulerend, het ene woord het andere proberend. Het dia-positieve cirkelt juist tegen de wijzerplaat. De leiding suist. Dies irae Zo gauw ik weg moet is het niet meer goed. De maaltijd brokkelt af, muren ontwrichten tot in hun wortels en mij staat te duchten, dat ik de tijd van Pontiac ontmoet. Gedaantes trekken voort, een lange stoet; het stempel van de dood op hun gezichten. Uit hoge megafoons klinken berichten waar elk zijn meervoud achterlaten moet. [pagina 707] [p. 707] Vijfuurgevoel, een soort examenvrees, maakt in het huis onderafkoeling gaande; een paralyse onze stemmen hees. Het oordeel groeit en wij bevriezen staande. Diep in de bouwput steunt nog het beschot primordiaal op centimeters God. 0.00 Het groot horloge is al in de straat. Rechtstandig op een auto aangebracht, schuift het vooruit en vult de hele schacht; convexe cijfers op zijn bol gelaat. De afgod lacht. Uurwerken leven zacht in vestzakken, aan polsen en gewaad; aan gevels, tegen torens, in de maat met deze vader die ze onderbracht. Hij drukt de menigte voorzichtig plat, bang als hij is zijn kinderen te kneuzen. De mensen moeten in het schema passen. Mogen zij ook op snipperdagen vlassen om in andermans woning rond te neuzen: op alle uren rijdt hij door de stad. Vorige Volgende