| |
| |
| |
R. Blijstra
De lafaard van Thermopylai
Op het ogenblik, dat de man van de steile bergrand neerkeek op het veld van eer, besefte hij, dat hij zelf eerloos was geworden. Zijn kameraad, vuriger dan hij, was hem vooruitgesneld en beklom juist de lage heuvel, waar een tiental landgenoten nog stand hield tegen de oprukkende vijand: een snel oplossende knoop, een flauwe draaikolk in een gewoel van mannen, paarden en wagens. Een enkel zwaard blonk in de felle zon, een helm schitterde, een lans brak, dan was het geschied en werd het leger der Perzen een vloed, die tegen de heuvels opdrong in een forse stroom of die zich in de dalen vertakte als tegen de natuur in wassende beken. De dijk van Lakedaimon was gebroken, weggevaagd door een van achteren komende golf, geleid door een verrader, overspoeld door een overmacht van metaal en mensen.
Aristodemos keek over de vlakte, tot waar het oog reikte bezaaid met klein gebroed, als mieren krioelend, nochtans geordend oprukkend naar de smalle landstrook aan de voet van de rots, waarop hij stond. De zee lag blank als een beslagen spiegel naar de einder gebogen en naast hem schoot een gifgroene hagedis, opgeschrikt door een onwillekeurige beweging van zijn hand, tussen de lage struiken. Hij had dit gebaar moeten maken om zich te herinneren, dat hij nog leefde en niet meer deel uitmaakte van hen, tot wie hij behoorde, en die eensgezind de dood hadden verkozen boven een smadelijke terugtocht.
Nu, achteraf beschouwd, leek het, dat Eurytos gelijk had gehad, toen hij hem, reeds op het punt hem te verlaten, voor lafaard had uitgemaakt, terwijl nog geen kwartier geleden zijn standpunt niet slechts te verdedigen, maar het enige juiste was geweest. Hoe zinloos had hem het nodeloze offer geschenen, het offer van Leonidas om te sterven ten einde Sparta te redden, het offer van zijn landgenoten om ter wille van Sparta's naam te sneuvelen, het offer van Eurytos om deel te nemen aan een gevecht, dat reeds verloren was. De krioelende mieren bewezen hem, dat hij gelijk had, dat
| |
| |
elke heldendood hier het verlies van een krijgsman betekende, een krijgsman, die in de eerste plaats tot taak had zijn vaderland te verdedigen. Dit spiegelgevecht met het oordeel van voor- of nageslacht was ijdele waan, voortgekomen uit het beperkte gezichtsveld van de landedelman, die slechts de grond en nimmer het water als een deel van de bewoonbare aarde kon zien. De Atheners en andere kustbewoners waren maar al te graag vertrokken, zij zaten nimmer in de val van hun dalen, gedoemd om tot de dood toe stand te houden: als het hun tegenliep bemanden zij hun schepen en zochten hun fortuin elders. Maar zijn landgenoten, die domme ratten, vochten zich dood tegen een muur, tegen een warme poort, ook al was het gat in die poort nog zo groot. De ingewortelde gewoonte de plek grond, waarop zij geboren waren als de dierbaarste op aarde te beschouwen, had hen kortzichtig gemaakt. Zij waren kortzichtige helden, die liever wilden sterven dan wijken. En wat zou het gevolg zijn? Dat de Lakedaimoniërs, zich vergeefs offerend, niet voldoende kracht zouden hebben de Perzen te weerstaan en dat de Atheners, vluchtend of stand houdend naar eigen keuze, de eer van de overwinning zouden verkrijgen. De zee was blank: geen schip van de Hellenen was in zicht, de vloot zou zich ongetwijfeld terugtrekken nadat ze vernomen had, dat Xerxes de Thermopylai had gepasseerd. Zij had de tijd en de ruimte tot haar beschikking, van Artemision tot ver voorbij zijn geboorteland.
Aristodemos draaide zich om en gaf zijn knecht een teken hem te volgen: zijn geboorteland, het was de enige plaats waar hij heen kon gaan ondanks alles, ondanks het feit ook, dat hij er niet verwelkomd zou worden.
Hij droeg de bijnaam ‘Aristodemos de vluchteling’ gelaten. Gelaten ook de weigering hem vuur te geven voor de haard, gelaten de zwijgzaamheid van zijn vrouw, die de kinderen verbood met hem te spreken. Een banneling in zijn eigen gemeenschap, een eenzame, die door de velden dwaalde, een man, behept met de ziekte der vrees.
Toen hij in Sparta teruggekomen was na een moeitevolle tocht had hij zich bij Pausanias, regent voor zijn neef, de
| |
| |
zoon van Leonidas, gemeld. Deze ontving hem aanvankelijk vriendelijk en zei, dat hij zijn oordeel wilde opschorten tot een nader onderhoud kon plaatsvinden. Chileos van Tegea zou er bij moeten zijn en Poseidonios. En toen mocht hij vertellen wat er gebeurd was en hoe het kwam, dat hij als enige van Thermopylai was teruggekeerd.
Aristodemos vertelde hoe hij met Eurytos door Leonidas naar de achterhoede was gezonden om een mededeling aan de zich daar bevindende troepen over te brengen, hoe hij op de terugweg tot het besluit was gekomen zich niet bij zijn landgenoten te voegen en hoe Eurytos hem voor lafaard uitmakend nog net op tijd gekomen was om met zijn kameraden te sterven.
Hierop vroeg Pausanias hem, waarom hij dit besluit genomen had.
‘Ik meen’, zei Aristodemos, ‘dat wij tot nu toe altijd het gevecht hebben vermeden als de nederlaag zeker was. Ons beginsel is steeds geweest, dat een man, die zonder noodzaak zijn leven in de waagschaal stelt niet zo moedig is als een man, die vecht met het doel zijn vijand afbreuk te doen en zelf het leven te behouden. De ware held is niet roekeloos’.
‘Dit mag in het algemeen waar zijn’, meende Pausanias, ‘doch in dit geval achtte Leonidas het beneden de eer van de Spartaan om een eens bezette post op te geven’.
‘Waarom in dit geval?’ vroeg Aristodemos.
‘Omdat de vijand hen reeds gezien had en het feit, dat zij terugtrokken, aan lafheid geweten had kunnen worden’.
‘Ik zie dit niet in’, zei Aristodemos. ‘Dan zou men bij elke strijd moeten vechten tot het einde, hetgeen in vele gevallen onverstandig is’.
‘Dat is op zichzelf juist’, meende Poseidonios, ‘maar Leonidas had deze tactiek bevolen’.
‘Leonidas had ongelijk’, meende Aristodemos.
‘De soldaat dient de aanvoerder te gehoorzamen’, meende Pausanias.
‘Tijdens het gevecht en in het verband van de troep’, zei Aristodemos. ‘Ik was niet bij de troep en had het recht zelfstandig te handelen’.
| |
| |
‘Je had het bevel terug te keren’, meende Pausanias.
‘De omstandigheden hadden zich gewijzigd. De Perzen hadden, geleid door Epialtas en Hydarnes, onze flank reeds omsingeld’, zei Aristodemos.
‘Leonidas wist, dat dit zou gebeuren, en beval je niettemin terug te keren’, zei Poseidonios.
‘Leonidas kon niet weten of ik wel in staat zou zijn terug te keren’, meende Aristodemos. ‘Hij moest de beslissing aan mij laten’.
‘Maar Eurytos keerde wel terug’.
‘Het feit, dat Eurytos terugkeerde mag men mij nooit verwijten’, meende Aristodemos. ‘Als ik alleen geweest was had ik eenvoudig kunnen zeggen, dat ik niet in staat was geweest me bij de troep te voegen. Men had mij geloofd. Ik had me hier kunnen melden en kunnen zeggen, dat de troep reeds omsingeld was. Men had mij niets verweten. Ik heb er de voorkeur aan gegeven de waarheid te vertellen, omdat mij, naar ik meen, geen blaam treft’.
‘Eurytos gaf er de voorkeur aan met zijn kameraden te sterven, gehoorzaam aan het bevel van Lakedaimonia.’
‘Dat is dwaasheid’, zei Aristodemos. ‘Hij had mee kunnen helpen zijn land te verdedigen door te blijven leven’.
‘Jij vindt dus het besluit van Leonidas om stand te houden terwijl hij wist, dat hij op een verloren post stond en de Perzen nauwelijks een dag op kon houden, dwaasheid?’ vroeg Chileos.
‘Ik weet, dat dit dwaasheid was, Chileos, omdat wij slechts met driehonderd man kwamen en niet ernstig van plan waren de Perzen te weerstaan. Wij hebben de Karneia en de Olympische Spelen als excuus gebruikt om een kleine afdeling te zenden en wij zonden dat om de indruk te vestigen, dat de rest zou volgen, ten einde de volken ten noorden van de Isthmos er van af te houden zich over te geven aan de Perzen. Leonidas is door de Eforen in de dood gestuurd’. ‘Als zij niet snel een besluit nemen om de Atheners hulp te bieden, zal geen enkele versterking van de Isthmos Sparta kunnen redden’, meende Chileos.
Aristodemos keek hem aan en wilde juist constateren, dat Chileos aan zijn kant stond, toen Poseidonios hem voor- | |
| |
kwam en zei: ‘Dit wetend, wetend, dat de eer van Sparta op het spel stond, had je je bij de troep moeten voegen’.
‘De eer van Sparta’, zei Pausanias peinzend, ‘de eer en het behoud van Sparta kunnen slechts gered worden door een leger, dat kans heeft de overwinning te behalen’.
‘De overwinning is reeds behaald nu Leonidas gevallen is’, meende Poseidonios. ‘De priesteres van het orakel te Delfi heeft het behoud van Sparta voorspeld, op voorwaarde, dat zijn koning zou sterven’.
‘Het is mij om het even’, meende Aristodemos. ‘Ik wil gaarne bewijzen, dat ik niet laf ben als men mij de gelegenheid geeft dit te doen onder omstandigheden, die niet gelijk staan aan zelfmoord’.
‘Die kans zul je nog krijgen’, zei Pausanias dreigend.
Zo had men hem dus verder met rust gelaten, doch men had niet de moed gehad zijn houding te verdedigen en hijzelf had dit niet kunnen doen zonder hetgeen aan een ieder bekend was, doch niet openlijk gezegd werd, uit te bazuinen, namelijk dat Leonidas en zijn mannen eenvoudigweg als schapen waren geofferd. Daarom moest men hem vuur weigeren, zijn vrouw moest hem verachten, zijn vrienden moesten hem mijden.
Het was een walgelijke komedie, waar hij aan mee moest doen om de naam van zijn land niet te schaden. Hij moest de vluchteling spelen, berouw tonen, zijns weegs gaan en in een volgende veldtocht liever de dood zoeken dan zijn man staan.
Nadat de Atheners de voorstellen van Alexander van Macedonië en daarna van Mardonios zelf hadden afgeslagen om bondgenoot van de Perzen te worden, nadat de Lakedaimoniërs de afgezanten tien dagen hadden laten wachten alvorens hulp toe te zeggen, ditmaal onder het voorwendsel, dat de Hyakinthia gevierd moesten worden, begaf zich het leger van Lakedaimon op weg om Mardonios te ontmoeten in Boiotia waar de Perzen zich voor Thebe terugtrokken, Athene en Attika op hun weg verwoestend. Aristodemos maakte met zeven van zijn Heloten deel uit van de Lakedaimonische strijdmacht. Niet ver van Plataiai, een ruïne op
| |
| |
dat ogenblik, lagen de Spartanen op de rechter flank tien dagen tegenover de vijand en op de avond van de tiende kwam Poseidonios naar de plaats waar Aristodemos zich bevond en deelde hem mede, dat de volgende dag waarschijnlijk de beslissende slag zou vallen.
‘Wees niet bevreesd je leven te sparen als je dat kunt zonder hetzelfde met de Perzen te doen’, zei hij. ‘Je woorden, nu ongeveer een jaar geleden, hebben mij diep getroffen en ik ben overtuigd, dat niet de angst, doch de rede je leidde, toen je bij Thermopylai het leven verkoos boven de dood. Wij hebben je slecht behandeld, zoals wij iedereen slecht behandelen, die zich verzet tegen onze vaak beperkte zienswijze. Wij hebben de Atheners tweemaal verraden uit trots en kortzichtigheid, misschien wel uit angst en zullen die smaad uit moeten wissen, al zou het ons het leven moeten kosten, doch wij moeten de schuld niet delgen met onberaden moed. Wij mogen het voorbeeld van Leonidas niet volgen’. ‘Je noemt de naam’, zo zei Aristodemos, ‘en het is juist de naam, Leonidas, die mij dit laatste jaar door het hoofd heeft gespeeld. Hij wist even goed als ik, dat hij als een lam naar het altaar werd gevoerd om geofferd te worden, een strijdbaar lam, dat echter zijn lot aanvaardde, zoals de gemeenschap het hem had beschoren. Zo'n lam ben ik nu geworden, niet omdat men mij door middel van een orakelspreuk te kennen heeft gegeven dit leven te verlaten, om Sparta te doen voortbestaan, maar omdat de taal van het volk, mijn medeburgers, onmiskenbaar is geweest. Ik ben een offerdier, dat zich heeft verzet en zo de heilige geest van de gemeenschap heeft beledigd. Ik heb als een denkend mens gehandeld, als een Athener, ik had als een deel, als een lid, een instrument van het geheel moeten handelen, hoezeer dit geheel ook faalde in zijn oordeel. Ik zal de dood niet zoeken, omdat ik mij schuldig voel, maar omdat ik mij als deel heb geplaatst tegenover het geheel’.
‘Men zal zeggen, dat je de dood heb gezocht uit schaamte voor je gedrag en dus oordelen, zoals je zelf oordeelde bij ons laatste gesprek. Hij, die zinloos sterft is niet moedig’, meende Poseidonios. ‘Ik zeg je, dat je mij hebt overtuigd en dat ik op dit ogenblik voor de keuze staande, welke jij
| |
| |
bij Thermopylai had, me niet had laten leiden door een ingeving van het ogenblik, zoals Eurytos, een automatische handeling, voortgekomen uit onze opvoeding, die weer het gevolg is van onze geografische ligging’.
‘Je vergat, dat de houding van jullie allen mij diep heeft beledigd’, zei Aristodemos. ‘Jullie hebben mij gedwongen op mijn eentje een Leonidas te zijn’.
‘Je gekwetste trots mag nooit een reden zijn om het leven af te wijzen’, zei Poseidonios.
‘Indien het slechts gekwetste trots was, zou ik in vrede de keuze doen tussen leven en sterven, maar in dit geval zou welk eerbetoon dan ook na een moedig gedrag in de strijd mij belachelijk maken in mijn eigen ogen, terwijl ik nu slechts eerloos ben in die van het volk’, antwoordde Aristodemos.
‘Door zo te denken verzet je je opnieuw tegen onze ongeschreven wetten en stel je je opnieuw buiten de gemeenschap’, zei Poseidonios.
‘Ik heb er geen deel van uitgemaakt, het laatste jaar’, meende Aristodemos. ‘De vloek, of misschien de zegen van de denkende mens is, dat hij nimmer in de kudde terug kan komen’.
‘Dat is dwaasheid’, zei Poseidonios. ‘Vaarwel’.
‘De dwaasheid bevindt zich altijd aan de tegenovergestelde kant’, meende Aristodemos. ‘Vaarwel’.
De volgende dag werd Aristodemos, nadat hij als een razende uit het gelid was gerend en onnavolgbare daden had volbracht, gevonden tussen de Perzen, die hij had gedood. Hij had zijn schuld gedelgd, meende men, doch zijn gedrag was niet zo moedig geweest als dat van Poseidonios, die de dood niet had gezocht.
|
|