| |
| |
| |
Hans Andreus
[Gedichten]
Een nacht
Lichaam, wees stil. Wij moeten slapen,
jij en ik, in het hart van de nacht.
Wees niet bang. Je hebt wel veel verloren,
lachen, liefde, een soort gelukkige rust,
maar wat kunnen wij doen? Wij deden het zelf,
riepen verlies naar ons toe, een sneeuwstorm,
en weten niet waarom. Of weten het toch,
maar zoals men nietsziend kijkt naar een bloem.
Lichaam, ga slapen. Het is laat.
Morgen begint de dag van de stenen.
| |
| |
| |
Klassiek
Waar je een mens bent anders dan planten
en anders dan een dier van angst en snel bloed,
waar je zo naakt staat als een witte bundel
nerveus licht, - daar, tenger mens van liefde,
kan ik, onzeker mens van je liefde,
je gaan ontmoeten met een zekerheid van licht.
Omdat het niet waar is dat de goden zijn gestorven,
omdat het niet waar is dat de tempels zijn vergaan.
Omdat er op aarde en onder het zonlicht
nog mensen leven die met blinde gezichten
en verminkte gebaren spreken tot het licht.
| |
| |
| |
Hier, waar wij wonen
Mijn God, ik wist niet wat het was:
een handvol bittere en lieflijke
werkelijkheid, een handvol liefde:
een lichaam dat breekt met het breken van het licht.
Dat mijn vingers haar lichaam tekenen,
op zichzelf betekent het weinig -
maar dat het dier hier onder mijn borstbeen
roept als een ster en haar kent,
mijn God, dat is het harde van de liefde,
is een vallende stersteen, een geduldige zon,
is het wanhopig tasten naar menselijke tweevoud,
is de eindelijke en glanzende kalmte
van het goede bestaan op de onderworpen
en trotse en sprakeloze aarde.
| |
| |
| |
Altijd...
Altijd hetzelfde, altijd hetzelfde land:
rotsen en eenzame vogels,
Liefhebben is een hongerig woord
en een eenzame steen in het land.
Dag liefste staat er op geschreven,
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Tot mijn dood
Tot mijn dood een dichter,
die ik liefheb, al de mensen
en het leven dat ik liefheb.
| |
| |
| |
| |
| |
| |
Omdat...
Voor N.
niet beter was of slechter
dan iedere hond misschien -
en vrees en vrees het meest,
dat niet kan worden gezegd
zonder het op te drijven,
daarom moest ik wel leven
hier naast een blinde vrouw
leven tussen de werelden in.
| |
| |
| |
Slapende vrouw
Vrouwen zijn mooi als zij slapen.
Zij worden kinderen van een warmere wereld.
Zij liggen zo stil als hun wimpers.
| |
| |
| |
Lied om te leven en dood te gaan
Niet in de cocon van een god,
maar in de huid van een mens,
een mens om het licht heen gebouwd,
met een horizon achter de hand,
een horizon die niet bestaat.
Maar het hart zoekt begrenzingen hier,
in een huis van steen, in een vrouw,
in een boom van verbluffende bloei.
Het water stijgt, het vuur brandt
en de lucht valt langzaam als sneeuw
en de mens gaat rond in zijn huis
en in zijn lichaam om het licht heen gebouwd.
O lichaam dat niemand begrijpt,
o lichaam dat vraagt om gehoor:
de stem die het lichaam verwoest
denkt niet aan de pijn van de huid,
de pijn aan de huid van de mens,
de pijn in het merg van het been,
de pijn van het lichaam dat hongert,
de pijn van de liefde die dorst.
En zo duidelijk is niet een mens,
dat hij weet wat er met hem gebeurt.
En die wij dan liefhebben, zij
schaduwen ons naar het dal,
| |
| |
naar de nauwe vallei van een mens,
naar zijn lichaam, zijn huis en een vrouw
en een boom in verbluffende bloei.
Maar wij weten niet wat er gebeurt.
Behalve dat namen vervagen
tot bleke en stervende manen;
behalve dat mensen verdwijnen
en de stem zelfs verdrinkt in het licht.
Maar dat is teveel om te zeggen
en lang niet genoeg om te leven.
Wat namen heeft heeft nooit bestaan
en ik geloof niet dat ik ben.
Als de dood niet meer denkt aan de pijn,
als de liefde de grens van de huid
overschrijdt in de nacht van de stilte,
dan zullen de woorden gaan slapen
Tot dàt uur de huid van een mens
en niet de cocon van een god.
Tot dat uur het niet willen weten,
dat alles hier leeft van alsof.
Alsof wij de huizen bewoonden,
alsof wij ons lichaam bewoonden,
alsof wij de vrouw antwoord vroegen,
alsof wij hier stonden in bloei.
Alsof wij onder angst bukten,
alsof wij de tranen verdrongen,
alsof wij van hoop op redding
bestonden als van een soort brood.
| |
| |
Zolang dan de huid van een mens
en niet teveel denken aan vlinders.
- Gelovigen, vromen en bidders
of warm of waanzinnig leeft,
geloof aan de huid van de mens,
de mens om het licht heen gebouwd -
maar de mens en de mens en de mens.
|
|