Maatstaf. Jaargang 5
(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 641]
| |
Gerrit Borgers
| |
[pagina 642]
| |
je De Driehoek. Hij trof mij toen als onhandig, achterdochtig en voorzichtig. Later heb ik gemerkt dat hij in de intimiteit, d.w.z. als hij zijn achterdocht had afgelegd, een groot gevoel voor humor had en zelfs hartelik lachen kon om de officiële posten: wat men de galons en strepen zou kunnen noemen van de literatuur.’ Deze Jozef Peeters had eerst met Fernant Berckelaers [ = Michel Seuphor] de redactie gevoerd van het tijdschrift Het Overzicht, waarvan het laatste nummer, een driedubbel nummer 22-23-24, in februari 1925 was verschenen. In zekere zin is De Driehoek dan ook als een voortzetting van Het Overzicht te beschouwen, al blijken bij het verschijnen van het eerste nummer op 1 april 1925 de omvang gereduceerd en de medewerkers streng geselecteerd: de geschreven bijdragen zijn uitsluitend van Peeters, Perkens en Van Ostaijen. Van Ostaijen had tevoren reeds enkele malen aan Het Overzicht meegewerkt en in het slotnummer stond van zijn hand o.a. een bespreking van Het roerend bezit en Kwartier per dag door Duco Perkens. Voor een goed begrip van de eerste twee brieven van Du Perron, volgt hier het begin van deze - niet in het Verzameld werk opgenomen - boekbeoordeling: ‘Met het bijna gelijktijdig uitgeven van een kleine roman en een bundel “gedichten” [dit zelfstandig naamwoord alleen kortheidshalve] debuteert Duco Perkens. Het romannetje heeft vele verdiensten. De gedichten zijn bijna zonder. Een veeleer instinkmatig dan wel bewust weten om wat een roman dient te zijn, leidt “Het roerend Bezit”. Dit weten maakt gewoonlik met vrij grote zekerheid het onderscheid tussen de handeling en de psychologiese verklaring daarvan. Met beslistheid, zonder openingen, volgen de handelingen elkaar op. De psychologie wordt door deze opeenvolging zelve gegeven, niet door het inschuiven van verklaringen bij elke handeling [Proust]. Dit is wat ik bedoel met de kennis van wat een roman dient te zijn: een ontwikkeling - of een gedeelte van een ontwikkeling - uit de specifieke opeenvolging van juist deze ontwikkeling zelve, te verklaren. Het instinktmatige weten om deze vereiste is groot bij Perkens. Niet een ogenblik blijkt deze kleine roman een novelle of een vertelling. Het is een zeldzame eigenschap bij een nederlands- | |
[pagina 643]
| |
schrijvend auteur’. Aan het einde van zijn bespreking zegt Van Ostaijen nog over de gedichten: ‘Hier is in de voorstelling soms wel een belangwekkende perspektieve, doch het instinktieve weten om de noodzakelikheden van de lyriek ondersteunt zo onvoldoende deze voorstelling dat er slechts voor zoekenden, - voor mensen die durchaus hoedanigheden in deze gedichten willen ontdekken - iets van te recht komt. Men zou kunnen konkluderen dat, met de voorstellingselementen van “Kwartier per Dag” die hier lyries slecht worden gebruikt, Duco Perkens met zijn instinktieve neiging daartoe een interessante roman had kunnen schrijven’. Naast het maandschrift De Driehoek werden door Jozef Peeters ook de z.g. Cahiers van De Driehoek in 1925-1926 uitgegeven, afzonderlijke uitgaafjes, waarover herhaaldelijk in de brieven der beide vrienden sprake is, daar in deze serie zowel Claudia en Een tussen vijf door Duco Perkens als De trust der vaderlandsliefde en Het bordeel van Ika Loch door Paul van Ostaijen verscheen. De eerste der ons bewaard gebleven brieven - alle thans in het bezit van Gaston Burssens - is van de hand van Du Perron: | |
Brux. 3 rue Belle-Vue, 16-3-25Geachte Heer Van Ostayen, Sta mij toe u per zelfde post een exemplaar herzien Roerend Bezit te zenden; de cijfers en twee plaatjes, die ik op de lange duur onbenulliger vond dan de andere, zijn vervallen; verder is hier en daar een zin, een uitdrukking gewijzigd. Natuurlik is het verhaal overigens aan zijn vrijwel ‘banaal’ gegeven blijven vastzitten; ik zag trouwens geen reden dàt ook te veranderen. Heeft u het grappige artikel van de heer U. van der Voorde in de Nwe Rotterdammer gelezen? De vraag aan het slot, die bijna tot God gericht schijnt te zijn, is treffend, - daarbij een doorslaand bewijs van 's mans géést. Verder is het R.B. begrijpelikerwijs voor hem een novelle, want, nietwaar, het beslaat maar een paar bladzijden... Vermakelik is dat, die klassifikatie gebaseerd op zoveel of zoveel c.M.2 druk. Letterlik de énige die wat verder heeft gezien, is uzelf. Woorden van dank en dgl. komen tussen ons [ondanks de onderlinge | |
[pagina 644]
| |
bewieroking waarvan de heer v.d. V. de Overzicht-mannen beschuldigt: die heer moet wèrkelik fameus goed ingelicht zijn!] niet te pas, maar mag ik u toch mijn oprecht genoegen bekennen over die juiste opmerking van u: ‘Nergens is het een verhaal of novelle’. In laatste instantie is het mij onverschillig wàt het is. Maar juist omdat ik [en niet zoals u veronderstelde ‘instinktmatig’] een roman-en-raccourci heb willen geven was die opmerking van u - die ik immers niet kende - mij bizonder welkom. Enfin, een kleine schrijversvoldoening - want overigens krijg ik van u immers ook ‘op mijn pokkel’. Heeft u - om op een ander praatje te komen - al wat uit-te-geven proza in uw papieren gevonden? verhaal, novelle, korte roman, gefingeerd of echt dagboek, proza-gedicht[en], aantekeningen, losse gedachten, weet ik wat al meer [als het maar niet direkt tot kritiek behoort], en waarmee u een klein Driehoek-uitgaafje zoudt kunnen vullen? Peeters schreef mij hierover niet meer; wel dat no 1 zal uitkomen met 3 à 4 van uw gedichten [ik had hem n.l. gevraagd met het oog op de nogal ‘zoete’ bespreking die ik in dat nummer van Burssens geef, geen gedichten van hèm daarin op te nemen, zoals aanvankelik de bedoeling was, juist om niet de schijn van onderlinge bewieroking te hebben - alsof men zich van zó gemakkelike argumentjes zou kunnen vrijwaren!] Mijnheer van Ostayen, ik groet u, in de hoop dat ik u met dit wschl. onverwachte praatje niet te zeer lastig ben gevallen. Mocht u lust hebben terug te schrijven dan zie ik gaarne enige regels van u tegemoet. Geloof mij intussen uw dienstwillige Duco Perkens
Het antwoord van Van Ostaijen op deze brief is verloren gegaan. Kennelijk heeft hij hierin zijn oordeel over Kwartier per dag nader toegelicht en zijn bekende definitie van poëzie gegeven: ‘Poëzie = woordkunst. Poëzie is niet: gedachte, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal, noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafysische geankerd spel met woorden’.
Du Perron reageert hierop als volgt: | |
[pagina 645]
| |
Brussel, 26-3-'25Geachte Heer van Ostaijen, Dank voor uw brief en gegeven uitleg; het laatste was overigens niet nodig geweest. Bij herlezing van uw bespreking zie ik dat u ‘instinktmatig’ in ruimer zin nam; dit bleek mij vnl. uit een zin aan het slot, daar waar u zegt dat in de poëzietjes het instinktmatige weten onvoldoende de voorstelling ondersteunt; ik kwam tot mijn opvatting v.h. woord door de meer direkte tegenstelling in het begin: ‘een veeleer instinktmatig dan wel bewust weten’ etc. - enfin, het doet er ook niet toe. - Wat Kwartier per Dag betreft, zeide ik u reeds dat ik het bundeltje zelf ook niet als poëzie beschouwde. Het is een serie reis-aantekeningen, wat bont en hier en daar naar het ‘poëtiese’ zwemend wellicht, maar tenslotte, in één woord, een reis-journaal met minimum van journalistiek. Ik ben gekomen tot uw definitie van poëzie. Een vaag en uiterst ondankbaar onderwerp. Ik voor mij erken ronduit dat ik er niets van weet. Iedere opvatting hier moet m.i. persoonlik zijn. Ik herinner me vroeger de definities van Wordsworth en Coleridge gelezen te hebben en na lezing even arm gebleven te zijn. ‘Poëzie is woordkunst’, zegt u; en ik heb er vreê mee. Maar eigenlik is alle literatuur woordkunst, of behoorde het te zijn. ‘Poëzie is niet gedachten, geest, fraaie zinnen, is noch doctoraal noch dada’ - mogelik, maar zowel in gedachten als in geest als in fraaie zinnen als in wat doktoraal is of dada kan poëzie zijn, is ze dikwels. Desondanks, wanneer u wilt, maar onlochenbaar; Alfred de Vigny, Tristan Corbière, Sully Prud'homme, Louis Aragon zijn voor mij poëten. Spel met woorden is heel aardig en kan een even goede uiting van poëzie zijn als een ander, pourvu er een poëet aan het woord is - van zich uit lyrieker, zoals u zegt -, maar er zijn ogenblikken waarin dit spel ontaardt in een vrij vulgaire jacht op jeux-de-motsGa naar voetnoot*. Bedoelt u daarenboven een spel, naar betekenis, of naar klank? Naar klank zou ons brengen tot het ‘De la musique avant toute chose’ van Verlaine. Veel van Burssens behoort daartoe, volgens mij; - een poëties, en zo u wilt, woordkunstig spel-met-woorden zie ik b.v. in: | |
[pagina 646]
| |
‘gierlanden
van rozen rood
om het hoofd van de minnaar
die zich doodt
onder rozen-hypnose’
maar aller-onaangenaamst vind ik een, als kinderachtige ui aandoend, [ofschoon misschien niet aldus bedoeld!] fragmentje als: ‘en in de lichtstad
jichtstad
schichtstad’ - [e.a.]
- maar, zoals gezegd, er is hierover uren-lang te praten zonder tot een vergelijk te komen. Misschien is het afgezaagde deuntje van de Génestet nog het wijste woord dat ooit over poëzie gezegd werd; maar op een definitie lijkt het niet. Heeft u over uw grotesken met Peeters reeds gesproken? Ik verklaar mij uiterst benieuwd ze gedrukt te zien. In het eerste no van De Driehoek komen, zag ik, vier verzen van u, waaronder het in Der Sturm verschenen Vlerken dat voor mij een der beste kortere gedichtjes is die ik tot dusverre van u zag. Van de 3 andere in De Driehoek verschijnende zag ik alleen de titels, ik verwacht veel van ‘Mari’! [Du Perron las de titel van Marc (groet 's morgens de dingen) hier verkeerd! G.B.] Ik kreeg voor hetzelfde nummer de Novellen van Houwink en Piano te bespreken: ik heb gepoogd dit zo ‘ongewichtig’ mogelik te doen. De grote moeilikheid van bespreken ligt in het zonder te veel pretentie weergeven van een altijd min of meer subjektieve mening; onelegant onhebbelik als F.B. zou ik niet gaarne zijn. Maar het werkje is geen genot voor me. Wanneer ik in Antwerpen kom [wat voorlopig wel niet gebeuren zal?] zal ik u zeker gaarne ontmoeten. Wilt u mij, wanneer u in Brussel is, eens komen opzoeken, u is welkom. Schellen aan de porte-cochère en vragen naar Eddy du Perron. Ik woon apart, zoals u wschl. niet weet, een dépen- | |
[pagina 647]
| |
dance v/h huis van mijn ouders, daar slijt ik mijn lui en leeg Brussels bestaan. Tot nader en gaarne uw dienstwillige D. Perkens
Mogelijk zijn er tussen deze brief en de hierna volgende van Van Ostaijen nog enige gewisseld, maar misschien ook is het bij een ontmoeting te Antwerpen gebleven en heeft de correspondentie tussen beiden, die nog ‘geachte heren’ voor elkaar zijn, alleen bestaan in de toezending van het eerste Cahier van De Driehoek, Claudia, door Du Perron aan Van Ostaijen. Deze laatste blijkt hier duidelijk minder enthousiast over en bepaalt zich tot de voor hem in dergelijke gevallen kenmerkende objectieve kritiek: | |
Antwerpen, 13-5-25Geachte heer Perkens, Ik ontving uw ‘Claudia’ en ben u, voor de toezending daarvan, zeer dankbaar. Ik heb er veel plezier aan gehad. Literair is het, geloof ik, de slinger die weer meer naar rechts slaat. De vorm na heb ik ‘het Roerend Bezit’ liever, maar de inhoud na heeft dit ‘verhaal’, zoals u het juist situeert, meer ‘distance’. Als uitgave, is 't lang niet kwaad. [Oh quelle vilaine phrase toute faite!] Omslag en titelblad: goede compositie. Het goede papier verdient dat de drukker zijn letters beter zou reinigen. Wat mij betreft, de zwarte streep boven de eerste tekst-blz. en onderaan de laatste blz. zag ik liever niet; liever zag ik: ‘Einde’ in hoofdletter als besluit. - Sedert uw laatste bezoek, ben ik nog niet te Brussel geweest. Van Peeters ontvang ik nu weer een kaartje ‘om te komen spreken over het uitzicht van mijn groteske’. Ik zal gaan en mij aan de besluit-wetten onderwerpen. Voor het overige niets biezonders. Nogmaals dank en Met hartelike groeten Uw dwe P. van Ostaijen. P.S. Ik ben bij Peeters geweest. Sprekende over de uitvoering zegt hij me dat de druk van 30 ex. op beter papier alleen | |
[pagina 648]
| |
voor uw ‘Claudia’ geldt. Dit is wel een misverstand. U was toch zinnens van al de cahiers 30 op beter papier te drukken?
Eind mei of begin juni 1925, te oordelen naar het antwoord hierop van 3 juni, volgt een ongedateerde brief van Du Perron met een bespreking van de Nieuwe Geluiden door Dirk Coster, welke bespreking hij later onder Oktober 1925 in zijn eerste der Cahiers van een lezer opneemt:
Geachte Heer van Ostaijen, Ingesloten een voorlopige redaktie van de bespreking der ‘Nieuwe Geluiden’. Ik hoef u er geen kommentaar bij te leveren. Schrijft u mij s.v.p. rondweg alle opmerkingen, bedenkingen etc. welke bij u mochten opkomen, en stuurt u me dan alles zo spoedig mogelik terug. Ik heb mij gehaast om u juist vóór uw vertrek naar Duitsland inzage te kunnen geven; licht breid ik het stuk hier en daar nog wat uit. Ik heb al schrijvende gemeend niet te lang over u te kunnen ‘praten’ anderszins dan als ‘een der door Coster besproken Vlaamse modernen’, - ik kom liever later in een ander artikel uitgebreider op uw werkwijze en betekenis terug. Vergeef mij dit enigszins pedante stijltje: ik zit nog half onder de juist afgeschreven boekbespreking - leugenaar degeen die beweert dat zulke werkjes geen invloed op je hebben. Ik bereid me voor op een bad, en een wandeling, en op nog wat anders. De foto's bracht ik nog niet omdat de heiligendagen zelfs op de kleinste ‘Kodaks’ hebben ingewerkt. Mochten ze niet afgedrukt zijn voor uw vertrek dan zend ik ze u onmiddellik naar Duitsland. Heeft u de proeven v./d Trust ontvangen? Ik zag ook de drukker nog niet, om dezelfde vrome reden. Tot spoedig hoop ik; gaarne uw D.P. 3 rue Belle-Vue, Maandag
Uit het antwoord van Van Ostaijen blijkt dat hij intussen Du Perron al te Brussel heeft opgezocht en daarbij met zijn ouders heeft kennis gemaakt. Misschien slaan ook de ‘foto's’ uit de vorige brief op dit bezoek: | |
[pagina 649]
| |
Antwerpen, 3-6-25Beste Heer Perkens, Excuseer me indien ik over uw ‘costerlik’ stuk kort ben. De reis - en nog verscheidene dingen te regelen voor het vertrek. Doordat u zich in zekere mate ‘het principe’ heeft opgelegd, zij het dan ook persoonlik, of erger nog: wat zich als zodanig avoueert, met de heer Coster af te rekenen, bekomt uw opstel een geslotenheid - stylisties bedoeld - dewelke men zelden in kritiek ontmoet. Dit is voor mij de kwaliteit van dit opstel: de stylistiese geslotenheid. Misschien moest ik uitvoeriger dit bewijzen, doch dit doe ik dan ev. bij mijn terugkeer te Brussel. Ik heb niet het geringste wat - naar mijn vermoeden - aan uw stuk zou toe te voegen of af te nemen zijn. Ik hoop dat bad, wandeling enz. u over de kritiek heen hebben gebracht. Wees zo goed mij aan uwe ouders aan te bevelen, intussen met de hartelikste groet Uw dwe Paul v. Ostaijen
Een maand later blijkt Van Ostaijen terug uit Duitsland en Du Perron op het punt naar Nederland te vertrekken. In de brief van Du Perron die nu volgt wordt reeds gesproken over de bundel Het eerste boek van Schmoll, onder welke titel van een pianoboek voor beginners Van Ostaijen van plan was zijn ‘definitieve’ gedichten, d.w.z. die na De feesten van angst en pijn en Bezette stad, uit te geven. Verder lezen we hieruit hoe gereserveerd Van Ostaijen was met betrekking tot het door hem volkomen verworpen debuut Music-Hall. Het portret van Van Ostaijen door Arnold Topp moest dienen als frontispice voor De trust der vaderlandsliefde, de bundel waarvan de proeven zonder veel succes door Du Perron zijn gecorrigeerd, gezien het grote aantal drukfouten dat tenslotte in de groteske is blijven staan. De drie genoemde boeken wijzen er op dat Van Ostaijen ook toen nog in tweedehands boeken handelde, althans relaties had uit de tijd dat hij in een antiquariaat te Antwerpen werkzaam was: | |
[pagina 650]
| |
Brussel, 8-7-25Beste Heer van Ostaijen, Tussen de laatste stappen vóór het vertrek: laatste praatjes met advokaten, plaatsbespreken in de trein, pakkerij en dan - de korrektie van de Trust [indien de proeven komen!] niet te vergeten, nog even dit ‘rapport’: nu niet meer als drukker. Ik heb gedurende uw afwezigheid Het Sienjaal met aandacht gelezen. Er staat veel in dat waarde voor mij heeft, veel dat geheel langs mij gaat. Maar een dergelike mening is van iedereen te verwachten en allerminst krities. Het enige is dus te preciseren wàt mij getroffen heeft: en dan? Zien in hoever wij voor hetzelfde voelen? Maar de schrijver staat altijd anders tegenover zijn werk, zelfs wanneer hij erin slaagt het volkomen als dat van een ander te beschouwen, als de lezer.Ga naar voetnoot* Toch, laat ons even zien. Voor mij, is in deel 1 van grote waarde: Het Avondlied, lang zonder lang te zijn, sterk, serré, en vol trouvailles; De Appel is mij sympatiek, evenzo het Wiegeliedje voor de Geliefde. Maar het mooiste, misschien van de héle bundel, is mij wel het Lied voor mezelf, dat, rytmies gesproken, haast een voorloper schijnt van uw Berceuse presque nègre. Een opmerking: ik had, voor het tegelijk lange en hortende in de deining van het laatste vers, gaarne gelezen: ‘met de baren van de Kristus, met de baren van de Loreley’. Intussen, ik vind dit gedicht, dit werkelike lied, werkelik bizonder. In deel 2 releveer ik: Verlangen, Stad en het door u [?] ook aangestreepte begin van James Ensor. In deel 3 natuurlik Het Sienjaal, ofschoon ik zeer vèr sta van de persoon des dichters, wat natuurlik krities niet zou mogen gelden. En dan staan door het hele boek overal nog haken. Nu zou ik inplaats van een persoonlike ‘note’ over uw werk te schrijven [kritikus voel ik mij minder en minder] veel liever u zelf aan het woord laten. Men weet over 't algemeen niet wat men is omdat men zich laat afleiden door wat men graag zou willen zijn; met enige inspanning vermag men vrij zuiver vast te stellen wat men was. Zoudt u ons geen bondige analyse kunnen geven van de Paul van Ostaijen van | |
[pagina 651]
| |
1918? Bijv. naar aanleiding van het Eerste Boek van Schmoll? Als de red. van De Driehoek een kort woord vooraf liet gaan [dat zij u uitgenodigd heeft etc.] en als u dan gaf: een exposé van uw tegenwoordig streven en van uw opvatting van moderne poëzie, met tegelijkertijd een autokritiek op uw literair verleden? Dit lijkt mij interessanter, vollediger, zuiverder dan de opinie van X of IJ of Perkens. Of wilt u dit niet, zal ik dan het art. schrijven, doch u laten spreken, à la interview? Maar dan lezen we 't samen door. Dit art. lijkt mij in 't bizonder interessant voor Holland. De Vlamingen kennen u; daarginds kent men u door Coster! Now look here. Ik schrijf u, zodra ik in Holland ben, mijn adres: antwoord u me dan uitgebreid. Half Augustus ben ik, denk ik, zeker terug. U komt dan in Brussel of ik in Antwerpen, tegen die tijd is misschien ook het boek van Schmoll verschenen? Het recensie-ex. voor De Driehoek zenden we dan aan Houwink, en in het volgend nummer komt uw - of ons - artikel. Als dan de heer Coster de herdruk van zijn bloemlezing uitgeeft komt in het daaropvolgend nr. de bespreking die u kent. Dit lijkt mij een klein plan-de-campagne; gaat u ermeer akkoord? Kunt u me werkelik Music-Hall niet lenen? ik zal het met toewijding voor de 18-jarige lezen! Uw boeken en tijdschriften worden in goede orde bijeengehouden, daarbij het portret door Topp. Bij ons eerstvolgend ontmoeten krijgt u dus alles terug. Heeft u nog moeite gedaan voor Arnim, Hoffmann & Chamisso? Ben ik u misschien nog geld ervoor schuldig? Schrijft u me dit s.v.p., dan stuur ik het u uit Holland. Nu, tot spoedig, hoop ik. Met beste groeten, als steeds uw D.P.
P.S. ['s avonds]: De proeven zijn gekomen; ik heb ze nagekeken; er waren nog altijd vrij veel fouten in. Ik heb Breuer gezegd u direct de auteurs-ex. te zenden.
Op deze brief heeft Van Ostaijen een antwoord geschreven, dat - evenals de brief met foto's die Du Perron naar Duitsland stuurde - verloren is gegaan. Voornamelijk zal dit antwoord gehandeld hebben over het ‘interview’ voor De Driehoek | |
[pagina 652]
| |
en de minder goede verhouding tussen Van Ostaijen en Peeters. Doch ook blijkt Du Perron wegens zijn ‘uitzonderlijkheid’ onder handen genomen te zijn, zoals uit diens antwoord duidelijk wordt: | |
Brussel, 26-7-25 [Zondag]Beste Heer van Ostaijen, Gisteren stelde ik me ‘ter plaatse’ [de mij eindelik geopende drukkerij Breuer] op de hoogte van wat we het Ongeval van de Trust mogen noemen. Ik kwam dan te weten dat inderdaad de verzending van 300 gewone ex. naar Peeters en van 30 luxe-ex. naar u, op 18 Juli l.l. had plaatsgevonden. Hier dus een zeer dikke streep achter. Of nog dit: Wanneer krijg ik een exemplaartje van u? Ik ben er zeer benieuwd naar. Naar het definitieve uiterlik, en naar de overgebleven fouten. Ik zend u morgen een ex. Filter: de kwatrijnen. Nu het volgende in uitgebreider antwoord op uw schrijven: Het zou mij veel genoegen doen u binnenkort te spreken. We kunnen over verscheidene dingen dan sneller en doeltreffender ‘handelen’, om de fraaie Nederlandse term te gebruiken die zelfs op de minne van toepassing blijft; we zouden het artikel ook in elkaar kunnen zetten dat u, als ik goed verstaan heb, dus liever door mij zag getekend. Maar aan de andere kant: wanneer u in Peeters niet de goeie God ziet, waarom hem zoveel gewicht toe te kennen dat u zich, om zijnentwil, uit De Driehoek terug zou trekken? Peeters latend voor wat hij is en de verantwoording latend voor wat hij schrijft, kunt u, dunkt me, beter rustigweg uw eigen stem doen horen. Geef toe dat wanneer juist onze beste medewerkers het veld ruimen, Peeters, vanzelf en zelfs zijns-ondanks, een te groot overwicht gaat krijgen. Intussen, ik ben bereid mijn handelwijze in deze kwestie naar uw houding te regelen. Dus, als u het ‘interview’-systeem prefereert, mij wel. Ika Loch blijft dus in de serie: wat mij plezier doet. Zoals gezegd, indien u groter druk wenst, geven we deze groteske alleen uit en laten de Stad der Opbouwers voorlopig vervallen. Nu over de Duitse fantasten. Ik vond te Utrecht, bij de | |
[pagina 653]
| |
Jood Cohen, geheel ongezocht Hoffmann's Gesammelte Werke in 5 dikke banden, als ik deze anders laat binden komt er nog een vrij behoorlike editie van. Dat is dus afgedaan. Dezelfde Jood Cohen me moeite te zullen doen voor een aardige, geïll. editie van Peter Schlemihl. Andere verhalen heeft Chamisso bij mijn weten niet geschreven. Van Achim von Arnim vond ik niets. Als u daar dus nog iets van ontdekt -, gaarne. Heeft u de brief met foto's in Duitsland nog gekregen? Zoniet dan kan ik natuurlik nieuwe afdrukken bestellen. Ik heb gedurende uw zijn in Duitsland voornamelik gewerkt aan een nieuwe verzameling van wat u voor 't gemak poëziën noemde, en die ik ter uwer eer Proza met Wit zal heten. Ik zou ze u zelfs, met een fraaie zin, op een apart blaadje voorin, willen opdragen. Wanneer u hier is en het bundeltje doorgekeken zult hebben vertelt u me wel of u die opdracht aanvaardt. Ik denk me zo gauw mogelik van deze ‘uitzonderlikheid’ zoals u zeide te genezen. Ik besef volkomen mijn te laat komen in de strijd, mijn te laat protesteren tegen de rebellen, en mijn te laat overlopen naar hun zijde. Hoe het zij, voor 't ogenblik ben ik nog met hart en ziel ‘rebel’. We zullen afwachten welke wijzigingen de toekomst brengt. Indien het waar is dat ‘pour un homme de lettres, mourir à trente ans, c'est mourir au berceau’, dan heb ik zelfs nog tijd te verspillen. En dit is, voor het minst, een aardige bezigheid. Met hartelike groeten uw D.P.
Van Ostaijen antwoordt enige dagen later: | |
Antw. 29-7-25Beste Heer Perkens, Ik ontving eergister uw brief en gister uw ‘Filter’. Voor beide mijn hartelikste dank. Vooral m'n dank voor het kwatrijn dat ik ‘en plus’ krijg als opdracht. Door uw morrelgedichten ging ik binnen deze éne dag nog niet ver, daar ik heel wat te doen had. Toch bracht mij een kwatrijn als ‘Goeree, Goeree’ - dit is er een zeer los, ‘de la souplesse avant toute | |
[pagina 654]
| |
chose, maar zonder opzet - reeds een goed moment. Ook ‘Alberta toen de stukadoor’ plezierig. - Maar ik zeg: ik las slechts dát wat zonder opensnijden te lezen was [‘zich aan mijn blik bood’]. Het is goed uitgegeven. 't Portret van Jacob is zeer Amusant. En de titelbladzijde is naar mijn mening als zetkunst zeer geslaagd. Mijn ‘Trust’ ontving ik eerst op 27 dezer. Op 25 ontving ik van het station ‘Antwerpen-dokken’ [goederen] een papier dat ik mijn ‘goederen’ had af te halen. 26 Zondag, zo ging ik 27. Nadat ik mij aan loket 3 had aangeboden, werd ik verwezen naar loket 5; daar werd mijn zaak in orde gebracht, d.i. van daar moest ik naar loket 2, naar de kas en weer naar loket 5; van loket 5 weer naar de kade mijn ‘goederen’ af te halen. - Dit is de laatste prestatie van Breuer die ‘bureau restant’ stuurde, in plaats van op adres. De ‘Trust’ op tekenpapier valt mee. Op gewoon papier zal de geserreerde tekst wel niet even aangenaam zijn. Het portret is goed. - No vrij veel drukfouten. Dinsdag ben ik te Brussel. Kan ik u treffen om 3½ in de Hulstkamp van de galeries? Dan moet ik niet zover. Met hartelike groeten steeds uw dwe Paul v. Ost.
De ontmoeting ging niet door, zoals blijkt uit het op 10 agustus 1925 af gestempelde briefkaartje, waarmee de reeks bewaarde brieven uit dit jaar wordt afgesloten:
Waarde Perkens, Ja natuurlik, de duivel speelt met onze ontmoeting. Binnen twee weken zal ik denkelik weer te Brussel zijn. Ik zoek u dan bij u op. Op het kunsthistories kongres midden voordrachten van Roland Holst e.a. voor de moderne afdeling, heb ik ook een spreekbeurt met een ‘proeve van parallellen tussen moderne schilderkunst en moderne dichtkunst’, een theme dat ik heb aanvaard. - Nu ontbreken mij zeer mijn opstellen die ik op verschillende plaatsen zou kunnen gebruiken. Zoudt u van de tijdschriften niet een of twee pakjes kunnen maken en ze op de post bezorgen? | |
[pagina 655]
| |
Is het niet te lastig? Mij zoudt u er een grote dienst mee bewijzen, want het is vervelend nog eens naar een formule te zoeken die vroeger reeds moeite heeft gekost. Hartelik steeds uw Paul v. Ostaijen
In september 1925 vestigt Paul van Ostaijen zich als kunsthandelaar in de zaak ‘A la vierge poupine’ aan de Naamsche straat 70 te Brussel, zodat het hiaat in de briefwisseling tussen de beide schrijvers, die inmiddels van ‘beste heren’ in de aanhef van hun brieven tot ‘waarde’ waren gekomen, verklaarbaar wordt, daar zij elkaar nu gemakkelijk konden opzoeken en dit ongetwijfeld ook menigmaal zullen hebben gedaan, getuige de aanhef van de volgende brief die Du Perron op 19 maart 1926 heeft geschreven: ‘Ik ben zoeven naar de Vierge gegaan om je even persoonlik te zeggen...’
[wordt in de volgende nummers voortgezet] |