| |
| |
| |
Pierre Kemp
Gedichten
Concours hippique
Daar wordt een stoel een paard
en het tafelkleed een amazone.
Word ik ook ruiter en waard
te galopperen achter de schone?
Kinderen lachen om mijn zeventig jaar.
De amazone ontvangt al de medaille in goud
en straks ben ik blij met die in hout.
| |
Ruimtevaart
Dan stap ik maar op dat vierkant balcon
en vaar de ruimte binnen.
In de diepte zinkt ergens rood de zon
met haar web voor oranje spinnen.
Ik weet, dat ik nu dansen ga
en daarbij de sterren raak aan,
terwijl ik dwarrel of ik sta
met een grote teen op de maan.
Wel weet ik niet, waarom dit gebeurt.
Worden mijn hersens plots anders gekleurd?
Ik vraag dit niet; wie vraagt zo iets,
want ik en de ruimte weten van niets.
| |
| |
| |
Late manoeuvre
's Avonds drukt op de violette bel
een vinger uit een vrouwelijk vel.
Zij weet te goed, hoe ik slapen ga
en wil mij iets zeggen voor de nacht,
als ik dromend tussen meisjes sta,
waar ik niets meer van verwacht.
Wil zij geven, wat me is ontnomen?
Zou zij werkelijk daarvoor komen?
Of is het haar truc met dat woordenboek,
waar ik niets meer in zoek?
| |
| |
| |
Stank-stimulans
Het vrouwelijke stinkt de verleiding bijeen
om het mannelijke te chanteren.
Het neuriet en draait daarbij, om een steen
Het mannelijke weifelt, maar als het moet,
schoon het liever iets anders deed en
het weet, het is voor hem niet goed,
eer het knielt en ruikt aan de vrouwelijke bloem
als dit, niet anders noem?
| |
| |
| |
Nieuwe hoed
Alleen vrouwen snijden gaten
in de lucht boven de straten
en nemen een lamp om na te gaan:
waar komt mijn nieuwe hoed vandaan?
Van zonnestralen geweven,
zo kort als een rozenleven
met linttint van sikkel der maan
in heiïge nacht haast ondergegaan.
Ik zou er om glimlachen kunnen,
maar vrouwen iets te gunnen,
wat doet hun krullen weer goed,
blijft getrouw mijn verlangen,
vooral als hun betere wangen
| |
| |
| |
Gewezen man
Ik ga maar weer met gordijnen spelen
en ze plooien naar het licht.
In de kunst mij groots te vervelen
hervond ik steeds mijn gezicht.
De overige tijd is niet verloren,
al heb ik dit vaker gemeend.
Kinderen worden met nieuwe armen geboren,
al zijn die nog ongetraind.
Ik ga maar weer met armen spelen,
tenzij ik mij wil met gordijnen vervelen,
| |
| |
| |
Pakjes
Vermomde monden trekken rij aan rij
Ik houd iets in mijn handen om te schenken.
Wat ik hier zie, is niet om op te wenken,
Alweer een vaan, alweer een band tamboers
Hadden hun pakjes mijn geschenk in handen,
wat zouden al die gekke lippen branden!
| |
Athleet
Boven zijn schouders blazen twee vrouwen
de erwt van zijn verstand heen en weer.
In deze dingen lijkt hij een lauwe
en niet behoeftig aan eer.
Maar als hun haren zijn borsten raken,
worden de zijne daar woest.
Hij klemt met energie zijn kaken.
De touwen van zijn spieren kraken.
Wat nu?! Naast filters hemelsblauwe
ogen blazen de vrouwen boven die touwen
de erwt van zijn verstand weer koest.
| |
| |
| |
Ouderwets
Raapt een dichter 's avonds een ster uit een poel,
dadelijk staat een jonge vrouw naast hem.
Raap je ze op gezicht of op gevoel?
fluistert haar haast-stem.
Op beiden. Ik kan er weer iets voor kopen.
Als ik haar aantal punten raad,
Zijn de winkels nog open?
je bent van de revue, neem haar als cache-sex!
Is dat niet wat ouderwets?
| |
| |
| |
Lief papier
Ik weet niet wat ik liefheb aan dit papier,
maar ik schrijf in galante beweging
en nodig het uit: kom eens hier
om zacht met mij te zijn, zonder veging
aan ogen, als bij het menselijk dier.
Ik vraag geen armen om een strengeling,
ik wil maar schrijven en niets anders.
Blijf zuiver, papier, word geen mengeling
van dingen, die in elkanders
wezen komen om te vermeren.
Al wens ik een omgang teer en
ijl, je behoeft in deze zonneschijn
alleen mijn papier te zijn!
| |
Ja, ik wil
De zon heeft het langs de deuren gelezen
en vroeg mij: hoe sta ik hier stil?
Ik keek de zes kleuren van haar wezen
tot een bundel en zei: zeg, ik wil!
Je bent grappig, dichter; vergat zij haar zwijgen.
Wou je soms kinderen met mij krijgen?
| |
| |
| |
Zuiver bloeiend
Ik wil een rustig rose-oranje zijn
om ergens in de lucht een bloem te worden,
zonder insecten en zonder venijn
en van een volmaakte orde.
Zo wens ik te zweven door het blauw
op zoek naar gelijken, die komen kunnen
en niet te droog van zon of te vochtig van dauw
zich een evenwaardig leven gunnen.
Ik mag er gerust bij klinken,
al naar ik zal stijgen of zinken
tot ik nauwelijks meer iets ken,
tevreden, dat ik haast niets meer ben,
|
|