Maatstaf. Jaargang 5(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 572] [p. 572] Remco Campert [Gedichten] Elke dag voor Ofiti Elke dag staan ze later op, horen eerst de vogels de zon te voorschijn fluiten, de zon met zijn zachte gouden stem de regen roept, de regen de bakker roept, de melkboer en de kleine man van de electriciteit, de regen de kinderen roept te schuilen onder de bomen, de bezorgde bomen het gras waarschuwen tegen komende kindervoeten, het gras de poezen fluistert het huis in te gaan, want de kinderen komen. De ochtend sluit zijn grauwe paraplu, de zon ontplooit zijn parasol, middag, ver weg hoesten hese klokken de kinderen naar huis, de poezen een zwarte windvlaag bespringen vogels en mollen, hier en daar huilt de aarde veren van verdriet. Zij liggen in bed van dezelfde en elkanders huid, muis en palm, vuist en hand, een gelukkig lichaam vol hooikoorts tot de dag heeft uit. [pagina 573] [p. 573] Nacht Wereld van aarde, alle lichten uit. Slapend lichaam van grond, geurige lieve mandarijn, hangend aan je gedroomde takje in de nachtgaard. Regen in juli, liefde in woorden. Je lichaam slaapt als de schim van jonge bomen. [pagina 574] [p. 574] Leven met je Van top tot teen gloeien alsof ik word geslagen en gestreeld door een zon en een storm. Hoe je mij vult, zoete regen, beide oren in, tot ik huid over liefde ben. Zoals verhalen mij bewogen, toen ik jong was, doe je mijn aarde beven. Bossen branden en wij openen onze huizen voor elkanders vlammen. [pagina 575] [p. 575] Poëzie Woorden schrijven als sneeuw die valt op alle daken, alle wegen, alle waterwegen, die wordt gezien door slecht en recht en zijn gesmoorde voetstap wordt gehoord zelfs door de doven. Is het mogelijk? Dezelfde morgen zien als al die anderen, al die zelfden, dat is wel mogelijk, maar woorden eenmaal gesproken, geschreven zijn anders; alleen verzwegen, onuitgesproken bezitten ze een schijn van gelijk, geluk. [pagina 576] [p. 576] Land In de herfst rijpen de appels aan hun sappige tak. De meisjes met manden, lomp, lief en lelijk, rapen de appels. De lucht is nog blauw als op witte kalenders (hoog boven de berg vaart vredig het vliegtuig). Hooi broeit en zweet in de buik van de meisjes. 's Nachts sluipt door grootmoeders velden de boze wolf van de kou Vorige Volgende