Maatstaf. Jaargang 5
(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 391]
| |
A. Ruitenberg-de Wit
| |
[pagina 392]
| |
mystieke ervaringen [die stuk voor stuk of groepsgewijze het thema geleverd hebben voor de afzonderlijke werken van dit oeuvre] bijeengebracht. Men zou zich inderdaad zéér vergissen, zoals Hoyack opmerkt, door in dit alles ‘alleen maar poëzie’ te zien of te menen hiervoor symbolische verklaringen te moeten zoeken. Dit geldt echter ook, en niet in de laatste plaats, voor het thema [de ervaring] van de dubbelganger in Roland Holst's werk [leven]. Waar we in de fenomenen van helderziendheid, helderhorendheid en psychische excursie [er bestaan ook andere benamingen voor deze verschijnselen: de terminologie wisselt al naar de ‘verklaring’ die men er voor meent te kunnen geven, maar dat doet hier niet terzake) die door Roland Holst beschreven worden, werkelijkheden moeten zien, is er geen enkele reden om voor de ‘dubbelganger’ een uitzondering te maken. Vooral daar de ‘autoscopie’, zoals de terminus technicus daarvoor luidt, méér voorkomt bij schrijvers en andere kunstenaars. Goethe maakt er gewag van, evenals Shelley en De Musset; ook De Maupassant schijnt deze ervaring gekend te hebben. Overigens komt zij natuurlijk ook bij niet-kunstenaars voor, want in aanleg zijn de ‘occulte’ vermogens algemeen menselijk, alleen bij de een veel meer ontwikkeld dan bij de ander. De beleving van de ‘dubbelganger’ is, naar mijn overtuiging, centraal in het werk van Roland Holst of moet ik zeggen de kern of de bron er van? De sterkste plaats voor de ‘echtheid’ van de ‘dubbelganger’ vindt men in ‘Een winter aan zee’, dat door zijn magische taal de werkelijkheid meer oproept dan beschrijft. ‘Dit is de plek: wantrouwen
ontzenuwt hier den moed
tot inkeer: in dit nauwe
duindal komt het wel voor,
dat men zichzelf ontmoet,
en aanziet, en moet lezen
in de andere blik. Dit oord
suizelt van angst en vrezen’.
| |
[pagina 393]
| |
Ik kom hierdoor vanzelf op het tweede punt van mijn betoog, nl. het ontbreken van een messiaanse trek, zoals Hoyack het noemt. Nu rijst in de eerste plaats de vraag in hoeverre men [wie dan ook] verplicht is een messiaanse trek te vertonen. Een feit is echter dat van ieder die ruim met materiële of ideële goederen bedeeld is, liefdadigheid verwacht wordt. Roland Holst heeft deze plicht, deze zware opdracht, die van de ‘dubbelganger’ afkomstig is, wel degelijk gevoeld. Ieder mystisch aangelegd mens voelt die. ‘Soms.... gaat het mij voorkomen alsof ik, afgezonderd uit uw leven, hier geboren werd met een bestemming, een taak als het ware om in de woorden, waarmee men hier elkander verstaat, maar op uw wijze,.... die heldere blijdschap te doen klinken.... Ik weet niet waarom mij dit te doen zou staan, maar als ik denk aan.... de kans, dat door mij wellicht eenmaal een enkele dier neerslachtigen overeind zou komen tot de blinkende vijandschap dier liefde, wat zou ik mij dan nog afvragen?’ (De Afspraak).
Geheel het onvergelijkelijke oeuvre van Roland Holst, dit ‘brandschatten van de taal om te doorgronden wat de wereld vergat’ is één getuigenis van zijn worsteling met deze taak, waarvan ook het zwaarste deel: de ‘terugkeer naar dat dreunende steenen labyrinth, waarbinnen de neerslachtigen zwoegend tot doodelijke macht komen’ aanvaard wordt. Met hoeveel gevaar voor hemzelf, zullen de meesten van ons wel niet kunnen vermoeden. Dat zijn boodschap slechts door weinigen verstaan zal worden, beseft de dichter overigens wel, maar hij heeft berust in ‘een wereld zo blind als de zee en de vlagen’. |
|