Maatstaf. Jaargang 5
(1957-1958)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 394]
| |
S. Vestdijk
| |
[pagina 395]
| |
een kwaad briefje naar Van Voorthuysen, en dan komt er wel weer wat in de Haagsche Courant. In zijn kritiek verkondigde v. V., dat ik de termen coda en cadens met elkaar had verward. Waar ik ‘cadens’ schreef had ik ‘coda’ moeten schrijven. In ‘Het kastje van Oma’ besteedde ik ruim een halve bladzijde om hem bij monde van een gefingeerd personage, maar toch volkomen zakelijk en onfantasmagorisch, aan het verstand te brengen, dat ik wel degelijk ‘cadens’ bedoeld had, en dat hij, bij iets minder vluchtige lectuur, dit ook gemakkelijk uit de context had kunnen opmaken. Boter aan de galg gesmeerd. Erger nog: in zijn antwoord beweert hij nu, dat ik niet weet ‘dat er twee soorten cadenzen zijn’. Ik stond werkelijk sprakeloos, toen ik dit las. Dat er twee begrippen ‘cadens’ bestaan [en zelfs drie, of meer], wist ik al toen het jongetje v. V. nog met de muziek uit zijn grootmoeders kastje speelde, iets wat hij nooit had moeten verruilen voor andere musicologische werkzaamheden. Bovendien hebben deze ‘twee cadenzen’ niets, maar dan ook letterlijk niets met de controverse te maken! Zij zijn er volkomen met de haren bijgesleept. Mag ik mij even begeven naar het zwarte bord? ‘Cadens’ kan betekenen ‘slotcadens’, en het kan betekenen ‘concertcaden’ of ‘virtuozencadens’, - zo kort mogelijk aangeduid, definities vindt men in het eerste het beste muziekwoordenboek, - maar voor iedereen, die mijn boek, en zeker voor iedereen, die mijn antikritiek had gelezen, moest het overduidelijk zijn, dat het bij mij uitsluitend ging, om de eerste betekenis, al was het maar alleen omdat het uitgangspunt een symfonie was, en niet een concert, waarin ‘virtuozencadenzen’ kunnen voorkomen. De opmerking van v. V. is dus te vergelijken met de tactiek van iemand, die met een ander een twistgesprek voert over het probleem of een bepaald beest een koe of een paard is, en die dan later rondstrooit, dat die ander geen schimmel van een zwarte bles kan onderscheiden. Hier is alle redelijkheid zoek. Het is een bestrijdingswijze, in zwang onder straatjongens en in sommige rayons der hedendaagse politiek. Het spijt mij, maar ik meen de handen van Van Voorthuysen te moeten aftrekken. Ik zal hem hierna niet meer | |
[pagina 396]
| |
antwoorden. Ik handhaaf mijn beschuldigingen: dat hij in zijn bespreking van mijn boek onjuistheden heeft gedebiteerd, dat hij van inhoud en strekking een misleidende voorstelling heeft gegeven, dat hij op éen punt aantoonbaar gelogen heeft, en dat het stuk in zijn geheel een hoogst onaangename geur verspreidde, en wat hemzelf betreft, dat hij stinkend eigenwijs is. Maar dat moet hij nu verder allemaal maar met zichzelf uitvechten. |
|